GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

G. SCHRIJVER. DE LICHTE LAST. Kampen, J. Kok ijii.

„Als ze toch 's begrepen wat het was: zijn kruis opnemen, Hem dagelijks navolgende, 't vroolijk dragen... I Goede God, trouwe Va der, wat heb Je me al m'n leven nabij geweest, wat heb Je me 't kruis tot een lichte last gemaakt.'... Als ze 't maar 's wisten: Willem en Sjenet, zooas An 't wist en Adriaan, zooas Grietje 't wist door haar lieve joegen, die in de heerlijkheid was... zooas Jan, naar ze geloofde, 't begon te weten...".

Dùs, op p. 193 van het lie deel. Moeder BRANDT, de weduwe van den timmermansknecht JAN BRANDT met wien zij, nu een paar jaar geleden, haar gelukkig veertigjarig huwelijk had herdacht.

Het is op 'n wintermiddag, als zij in 'r eentje over de stadstraat gaat, dat zij, zich bezinnend op haar kinderen, zoo loopt te peinzen. Zij was zooeven uit het huis gekomen van haar zoon WILLEM, den aannemer en fabrikant, waar zij, zonder het rechte er nog van te weten, zooveel begrepen had, dat het er niet goed ging.

Ze weet maar al te wel, hoe't bij haar jongen en c'n vrouw gesteld is met het godsdienstige, en zoo had zij dan ook, toen zij de stoep bij hem afging, al dadelijk gedacht: „wat dejen de menschen zichzelf toch een last en een verdriet aan".... „En dat omdat ze maar al op d'r eigen staan en op der eigen vertrouwen wouën." En toen was ze van zelf gekomen op dat: „Als ze toch 's begrepen wat het was", en dat: „As ze 't maar 's wisten."

Niet alleen omdat het terstond een kijk geeft op de hoofdpersonen van dezen roman, maat meer nog omdat er een ethische stemming uit spreekt, waarin zijn lezing ook mij gebracht heeft, zet ik hier deze peinziog van Moeder BRANDT in den kop van dit mijn krhiekje.

Met DE LICHTE LAST, dit werk van verhalend proza, bedoelt de heer SCHRIJVER te geven den roman van een werkmansfamilie, wier stammoeder vrouw BRANDT is, uit onze dagen en in een onzer groote provinciesteden. Van haar vier kinderen zijn twee der zoons en de eenige dochter tot een trouwdag gekomen terwijl een andere zoon, CHRISTIAAN, de blinde, die ook teringlijder wordt, in haar huis was gebleven en kort nk zijn vader is gestorven.

In al die vier gezinnen kennen zij den levenslast. Ieder dier vier huiten heeft zijn kruis.

Bij de ouders en bij hun zoon JAN, timmermansknecht als zijn vader en daarbij zelf vader van een zevental, is het de broodzorg; en ook bij hun dochter ANNA, saet den kantoorbediende ADRIAAN WEVERS getrouwd, is het een harde strijd om het bestaan. Daar, bij ANNA, waar ze met 'n salaris, niet veel grooter dan het loon van JAN en een kroost niet minder talrijk dan het zijne, ook nog 'n beetje stand moeten ophouden, is de druk van de broodzorgen zelfs nog zwaarder. Voor vader en moeder BRANDT is de levenslast dan nog vergroot door hun , zorgenkind CHRISTIAAN. Voor dat zorgenkind we tèlf, door zijn gebrek en zijn ziekelijkheid; s door de omstandigheid, dat hij, volwassen man, met zijn oogen-zonder-licht en lichaam-zonderkracht, zoo bijna niets kan inbrengen; dooi zijn maar al-te-goed-weten, dat het tusschen hem, den hulpbehoevende, en zijn GBIBTJE VLIETSTRA, het knappe en verstandige buur­ - meisje, dat hij niet minder lief heeft dan zij es­ hem, — nooit tot 'n huwelijk k^n komen. , ­ ­s - ­ n s r , , l Eindelijk nog het gezin van WILLEM BRANDT, die getrouwd is met JEANNET WILLING, wier vader zich van timmermans-knecht tot - baas en aannemer had opgewerkt en die met de bouwerij niet onfortuinlijk is geweest. Oude WILLING had in den jongen BRANDT, toen die als knecht bij hem werkte, 'n pienteren jongen gezien, Vol verwachting had hij hem dan ook in zijn le zaak genomen, toen hij hem zijn eenig kind tot ingen vrouw gaf. Hij was toen bij zijn kinderen inge­ l j trokken en had in later jaren de zaak, al bleef hij er ook met een deel van zijn kaphaal in, vrijwel overgelaten aan zijn schoonzoon. In dit gezin doet de broodzorg het 'm niet, al zijn ook de geldzorgen aan WILLEM, die, minder voordchtig in zaken dan zijn schoonvader was geweest, zich nog al eens h> gewaagde ondernemingen steekt, — niet vreemd. Dan, op hoe onbekrompen voet men in dit gezin, met maar twee nog jonge kinderen, ook leeft, makkelijk leeft men er niet. AI^WILLEM zelf toch, zijn or­ vader en dochter WILLING wilsmenschen, met ijn. sterke egoïstische instincten, die daarbij, onge­ t is dresseerde menschen als ze zijn, met hun grofheden en eigenzinnigheden door huiselijke scènes het elkaar voortdurend lastig maken.

Aldus de situaties der vier gezinnen, om wier leden, als tweede-plans figuren, zich in verbijsterenden getale andere personen groepeeren, doch altijd zoo, dat het familie-verhaal der BRANDT'S zich in dat dezer vier gszinnen verbijzondert.

De stemming nu, die uit de peinziog van oeder BRANDT spreekt, en welke peinzing s vastgelegd in de hierboven door mij geciteerde woorden uit het He deel, zou ik willen omschrijven als die der deernis. Dat „As ze toch 's begrepen wat het was, " en dat „As ze 't maar 's wisten", — wat is dat anders dan de uitdrukking van de christelijke gemoedsstemming der deernis met de door de moeiten van het leven gedrukten, en wel met die onder hen, voor wie deze last, door het gemis van een goed toeverzicht op den getrouwen God en Vader, zoo zwaar is. Een stemming, die op het innigst saamhangt met de eigen bevinding, dat het bezit van dit toeverzicht den zwaren last zoo licht maakt. Een ethische stemmhig, omdat het er een is van compassie, van écht menschelijk medegevoel Het is deze stemming, waarin de leiing van dit boek van den heer SCHRIJVER, gelijk ik reeds zei, ook mij gebracht heeft.

Over het „chri8telijk"-gehalte van een boek| eslist voor mij de uitwerking, die het op mijn v emoedsleven heeft, en op grond van de zoo ven omschreven ethische stemming, waarin b E LICHTE LAST mij gebracht heeft, is dit werk d oor mij beslist 'n christelijk boek.

Hiermede is echter nog niets beslist over zijn kunstwaarde.

De lectuur toch van geschriften zonder eenige kunstwaarde, hetzij dat zij al dan niet met de pretentie optraden van tot de iraaie letteren te behooren, heeft mij ook wel christelijk-ethische stemmingen bijgebracht.

Maar, wijl ook over het „kunst"-gehalte van een boek voor mij de uitwerking beslist, die het op mijn gemoedsleven heeft, en wel naardat het mij al dan niet in 'n esthetische stemming brengt, en DE LICHTE LAST mij ook in zulk een stemming gebracht heeft, is dit boek voor mij ook beslist een kunstwerk.

De lectuur ervan heeft mij toch, en dat wel allereerst, een ontroering van schoonheid gegeven. SCHRIJVER heeft in die schepselen zijner dichtende verbeelding, die hij door zijn boek in mijn bewustzijn zette, en dat helder als de gestalten uit 'n morgendroom, — mij doen zien, mij weer doen zien, in hun ontroerende schoonheid, die zwoegende en tobbende menschen uit onze arbeiderswereld, bij wie het christelijk en bepaald het gereformeerd christelijk kerkgeloof tot een geloof des harten is geworden; menschen, die hun Geloof, innig gelooven.

Hij heeft mij die schoonheid doen zien in den ouden BRANDT, den vóór zijn huwelijk onkerkelijke, door zijn vrouw tot het Geloof gebrachten werkman; in volle overgave aan zijn God, blijmoedig dragend zijn, door geloofsvertrouwen tot een lichten last geworden, zware kruis van broodzorg en ouderleed. In moeder BRANDT, die van het Geloof wel niet zooveel afweet als haar man, welke nog steeds, in zijn vrijen tijd, de Kantteekeningen van zijn ouden Statenbijbel bestudeert, maar voor wie, bij haar ongedurigen aard, toch ook, door haat geloofsvertrouwen. God hetzelfde kruis als dat vanhaar man, tot een lichten last heeft gemaakt. Doen zien in dien CHRISTIAAN, mystiek aangelegde natuur, in wiens fijnbesnaard gemoed de dissonanten van zijn uitwendig leven wel diep uatrillen, maar de wondere harmoniën, die uit ïijn door het geloof verreind, inwendig leven opklinken, toch bijna niet kunnen storen. Doen zien die schoonheid van 'n geloovig Christen, eindelijk, in ANNA WEVERS, voorbeeldige vrouw en moeder, berustend in al de tegenheden van haar gezin, omdat ook die haar toekomen van haar lieven God; en in WEVERS zelf, die op het kantoor, met toespeling op VAN MAURIK'S, niet fijne, blijspel FIJNE BESCHUITEN, den bijnaam van „Beschuit" kreeg. Hij, van een zelfde kinderlijkblijmoedige onderwerping als zijn vrouw en dragend hetzelfde kruis, hoe krap hij het ook heeft, toch het geld, dat op een, in 'n zwak oogenblik mèt de confraters genomen twintigje viel, aan zijn nog armer schoonouders weggevend, omdat hem het loterijspel tot zonde voor God is.

En tegenover deze schoonheid heeft nu SCHRIJ­ VER mij ook doen zien, en haar daardoor, als het licht tegenover de schaduw, nog sterker doen uitkomen, het on-schoone van niet geloovige menschen.

On-schoon, omdat zij, als een mensch, die'n oog of 'n oor mist, missen wat tot het menschzijn behoort: het geloof.

Hij heeft mij dat on-schoone doen zien in JAN BRANDT, die eerst heel op het eind gaat „begrijpen wat het is"; en in zijn broer WILLEM, die het nooit schijnt te zullen begrijpen. Deze twee, die gebroken hebben met het Geloof waarin ze zijn opgegroeid en die dan „al maar op d'r eigen staan en op d'r eigen vertrouwen wouën" en die daarom „zichzelf toch zoo'n last en verdriet aandejen".

JAN, de proletatiër, die, door lotsverbetering te zoeken in den weg van socialistisch gedoe zijn eigen lot en dat van zijn gezin nog veel zwaarder maakt.

WILLEM BRANDT, de wer^ever geworden werknemer, die op dien wintermiddag, als zijn moeder op straat loopt te peinzen over hem (ich, in zijn tot hartstocht geworden begeerte om rijk te worden, met zijn speculeeren te gronde heeft gericht. Die, doordat hij JEANNET met zijn vlegelachtigheden al meer van zich had verwijderd, waardoor zij des te gemakkelijke onder de bekoring was geraakt van den eleganten maar gedepraveerden meneer EMIL DE CORVER welken hij zelf, om hem als zakenman op zijn fabiiek te gebruiken, in zijn huis heeft gebracht — op dien middag ook nog de ellende heef van zijn wel lichtzichtige, maar toch niet daad schuldige vrouw, te moeten verdenken.

Dat de auteur, door dit boek, met al die daarin door hem verbeelde personen mij de illusie heeft kunnen geven van ze te zien zoo helder als de gestalten uit een morgendroom, wijst op zijn niet geringe kunstvaardigheid. Voor een zoo pootig neerzetten van 'n figuurtje als, om dit slechts te noemen, dat van JEANNET, het door haar ouders verwende, godsdienstig-en zedelijk-slecht opgevoede, tot dame geworden werkmanskind, zoo in alle opzichten écht in zijn vertooning, —is noodig 'n in waarnemen geoefend oog, 'n in, met woorden teekenen en schilderen geoefende hand en 'n door studie verworven ie zicht in menschelijk zielbeweeg.

Maar, van iets hoogers nog dan van bloote kunstvaardigheid, óok van 'n aangeboren kunstenaars-oog getuigt het, dat hij mij, in zijn zoo magistrale uitbeelding van, ik zeg niet de wereld, maar dan toch een deel der wereld onzer hedendaagsche arbeiders, de schoonheid heeft doen zien. De schoonheid van den mensch, voor wie door zijn, tot geloof des harten geworden Christelijk Geloof, de zware last van het leven een lichte last is.

Zóó te doen zien, dat zy mijn gemoed hee ontroerd.

Of er dan als kunstwerk geen bedenking tegen zijn? , , ^ .

Zeker, voor een roman mist het de eenheid van handeling, welke op een groote verwikkeling uitloopt, om zich daaruit op een, verstand en gemoed van den lezer bevredigende wijze weer los te maken. Bedoeld als familieverhaal, is het geworden verhaal van vier gezinnen en dan nog wel, met name wat dat van WILLEM BRANDT betreft, zonder bevredigend einde.

'n Andere bedenking, ik doelde er zoo even op, is dat niet de wereld der arbeiders er in wordt J uitgebeeld. Ik mis toch in dit boek zoowel den proletariër, voor wien de zware last van zijn leven door de onverschilligheid van zijn cynisme of ook door z'n luchthartig optimisme tot een lichten last wordt, als het tot gezeten burger geworden werkmanskind, op wien het, tot geloof des harten geworden, christelijk Geloof zijn verzedelijkenden en óók zijn beschavenden invloed heeft geoefend.

En mijn laatste bedenking tegen het boek als kunstwerk is, zijn hier en daar vermoeiende breedvoerigheid, welke door het aanbrengen van oupures toch niet al te bezwaarlijk ware te erhelpen geweest.

Van minder belang, wijl niet rakend het oek als kunstwerk, dunkt mij de bedenking, ie ik heb tegen dat, op het titelblad afge­rukte, bijbelwoord uit Mattheüs XI:30.

Toch wilikhaarnietterughouden, wantzoo'n tekst al de niet-christelijke menschen, in wier handen m ik DE LICHTE LAST óók gaarne zag, afschrikken. Ssknzvuli Maar bovendien, zijn wij met dit woord van Jezus, waarin hij den lichten last door hem opgelegd, stelt tegenover den zwaren, welke door Israels toenmalige zieleleiders met hun nomististische religie en legale moraal werd opgelegd, in een gansch anderen gedachtenkring dan die waarin de auteur met zijn lichten last verkeert.

Ook zij het mij nog vergund den wensch uit te spreken, dat wanneer het tot een tweeden druk van DE LICHTE LAST komt, iets wat ik van harte hoop, de uitgever zich dan de onzalige gedachte uit zijn hoofd zal zetten, om de twee 80 deelen, waarvan het eerste 311 en het tweede 212 bladzijden telt, met doorloopende hoofdstukken-nummering, in één band te doen binden.

Dat toch schrikt, om er aan te beginnen, óók 'n christenmensch af.

Met dat al is dit boek, omdat het mij in een esthetische en daarnè. en daardoor in een etliische „stemming heeft gebracht, mij bijzonder lief.

Niet anders dan de nachtegaalslag of de sterrenhemel u zonder opzet, alleen door hun eigen natuurschoon in een stemming van adoratie voor God kunnen brengen, zoo kan DE LICHTE LAST, waaraan gij zoo niets merkt van opzettelijkheid, n door middel van zijn eigen kunstschoon brengen in de stemming van deernis met wie, bij de lasten des levens, maar niet begrijpen wat het gelooven voor hen zou zijn.

In deze zijn onopzettelijkheid en middellijkheid verschilt dit boek zoo specifiek van dat soort christelijke lectuur, dat zich wel als belletristische aandient en ook wel christelijk is, maar evenmin onder de fraaie letteren 't huis hoort als een geelgeschilderde musch onder de kanaries.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel

Bekijk de hele uitgave van zondag 19 mei 1912

De Heraut | 4 Pagina's