GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXVI.

DERDE REEKS.

III.

Doch deze ééne zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat ién dag bij den Heere is als duizend jaren^ en duizend jaren als éin dag. 2 Petr. 3 : 8.

Van de tweeërlei reeks, waarop niet genoeg nadruk kan worden gelegd, vinden we tot zelfs In de geschriften waaruit het Oude Testament is saamgesteld, een duidelijk spoor. Die tweeerlei reeks, gelgk we aangaven, bestond ten eerste uit het verhaal van de gebeurtenissen die den gewonen loop der historie vormden, en in de tweede reeks kwam Uer afzonderlijk b^ het verhaal van de gebeurtenissen die den gang van het Koninkr^k der hemelen bepasdden. Leg nu naast elkander de boeken van Samuel en de Koningen, en anderzijds die van de Krooyken, Ezra en Nehemia, en dezelfde twee-deeling dringt zich aan u op. Het onderscheid tusschen deze beide groepen van geschriften spreeks zelfs zoo sterk, dat de tekst van het Oude Testament in de oud-Israelitische saamvoeging, in de indeeling zelve van de boekeu hierop wijst. In den Hebreeuwschen Bijbel toch is een geheel andere indeeling gevolgd dan in onze vertaling van het Oude Testament, en stellig moet erkend, dat de oud-Israelitische volgorde van de boeken van het Oude Testament juister was. In de oudste verzameling toch Icreeg men voorop de vijf boeken van Mozes, maar dan vodden aanstonds de zes „eerste Profeten", wat dan in het Hebreeuwsch heet de Nebitm reschonim, en als zoodanig z^n dan opgenomen de boeken van Jozua, van de Richteren, Samuel I, Samuel II, Koningen I en Koningen II. Deze zes vormen dan de eerste reeks profeten, en daarop volgen dan de Nebitm acherenim of latere profeten, 15 in aantal, Jesaia, Jeremia, EzechiSl, Hosea, Joel, Amos, Obadja, Jona. Micha, Nahum, Habakuk, Zephanja, Haggai, Zacharia en Maleachi; een reeks waaruit DanMl, gel^k men ziet, is uitgevallen. De twaalf kleine profeten staan niet in aparten bundel, maar zijn met de groote profeten in eenzelfde reeks opgenomen, doch die groote profeten zijn op drie geslonken, Jesaja, Jeremia en Ezechiel, Alles saam alzoo 6 - f 15, d.i. 21 profetische boeken, die als één groot geheel op de v^f boeken van Mozes volgen. Daarna eerst komen dan de KetoebitH, d.i. Geschiedenissen, zonder eenige b^voeging, en onder deze Ketoebim gaan dan voorop het boek der Psalmen, de Spreuken, het Hooglied en Job met Ruth, de iÓaagliederen en de Prediker. Een meer lokaal drietal vindt ge dan in Esther, Daniel en Ezra, en heel aan het eind vindt ge ten slotte Nehemia en de Kronyken. De groote afstand tusschen de boeken van Samuel en de Koningen eenerz^ds, en de Kronyken anderz^ds, die toch ongeveer eenzelfde stuk historie behandelen, springt dus sterk in het oog. Samuel en de Koningen staan voorop, de Kronyken komen heel achter aan, en wat nog sterker spreekt, Samuel en de Koningen worden onder de boeken der profeten geteld, terwijl de Kronyken aan al wat voorafgaat, zonder dien eeretitel, alleen als Ketoebim, d.i. als Geschiedenissen, worden toegevoegd.

Maar veel opn^erkel^ker nog is het, dat dit scherp-geteekend verschil zich allerminst tot volgorde en titel beperkt, maarfeitel^k ook den inhoud der boeken beheerscht. Zoo ge toch, om slechts dit ééne te noemen, de historie van Dadd in beide reeks geschriften nagaat, voelt ge terstond, dat deze beide historische verhalen, die op het bewind van eenzelfden Koning betrekking hebben, toch In geheel hun aanleg verschillen. In Samuel en de Koningen wordt niets aan David gespaard, en zoowel wat prinslijk als wat laakbaar in hem was, zonder zweem van verbloeming uiteengezet; in de Kronyken daarentegen vindt ge een verhaal, dat u alleen de uitwendige historie geeft en het Intieme bijna geheel weglaat. Het eerste verhaal geeft meè de censuur op Davids leven, gelijk deze zich vanzelf aan het profetisch oog moest voordoen, om te meer en te beter het doen Gods, de leiding Gods en den zegen Gods te doen uitkomen, terwijl omgekeerd Kronyken u een verhaal geeft, Booals de ministerieele ambtenaren gewoon waren het leven en het doen der Vorsten in beeld te brengen. In de als profetisch zich aandienende geschriften van Samuel en de Koningen is ook David niets dan instrument, en is het 't Koninkrijk Gods dat doorbreekt, terw^l in de Kronyken alle booger gódchtspuat wegvalt, es bet de l dynastie Is, die in heel dit stuk historie zich verheerl^kt ziet. Let men hier nu niet op, dan vraagt ge u onwillekeurig af, wat toch de Kronyken In den Bijbel doen. Dan ontvangt ge den indruk, dat in de ICroiiyken een dubbelganger van Samuel en de Koningen voor u ligt. Dat eigenlijk heel dat boek kon gemist worden. En dat het niet anders doet dan geheel onnoodig u nog eens herhalen, wat in de Koningen reeds was afgehandeld. In den regel wordt van de Kr(»yken dan ook weinig notitie genomen. Er wordt zelden stof voor de predicatie uit gekozen. En in Kerken waar men gewoon was, in de weekbeurten heel de Schrift achtereenvolgens te behandelen, was men er soms wel ter dege op bedacht, om de Kronyken over te slaan. Houdt men het oog alleen gevestigd op de komst van het Koninkr^k Gods, dan kon dit tweetal boeken ook zeer wel uitvallen, te meer daar wat er profetisch in voorkomt, uit de andere geschriften is overgenomen, en de genealogische teruggang van David naar Adam geen nieuw element brengt. Heeft men daarentegen een oog voor het verschil tusschen de, profetisch aangelegde schrifturen en de zakelijke ci^ferreglsters, dan geeft Kronyken aan, wat de voorafgaande geschriften ons niet konden geven: een kort relaas van David's zakelijke bewindvoering, voor het verleden aangesloten tot aan de Schepping, en voor wat volgde tot op Ezra. Voor de heilige historie hebben we nu Samuel en Koningen, voor de gemeene historie de Kronyken, Ezra en Jeremia. Niet natuurlek, alsof hetgeen de drie laatste geschriften ons geven, geheel los van den gang van het Koninkrijk Gods was. Dan zouden deze boeken ganschel^k niet in het Oude Verbond zgn opgenomen, gelQk men dan ook ziet, dat hetgeen na Maleachi voorviel, hoe interessant op zichzelf het ook z^, geheel onbesproken bligft, en men op eenmaal vas Maleachi op den Dooper overspringt. Maar dit Is dan toch het verschil, dat in de profetisch-historische boeken de gang van het Koninkr^k Gods klaar en helder op den voorgrond staat, terw^l het in de Kronyken het Rijksbewind Is, waarvan verhaald wordt, z^ 't al In den glans van het licht der Openbaring.

Ditzelfde onderscheid gaat nu evenzoo door in het Nieuwe Testament en in de eerste Christel^ke Kerk voor wat de verwachting omtrent de Voleinding betreft. Vraagt men ook hier naar den gewonen loop der dingen, dan staat men van meet af voor een wachten van eeuwen, dat ook nu nogmaals eeuwen toeven kan. Vestigt men daarentegen uitsluitend het oog op 't ingrijpen Gods in de historie, om het Koninkrijk te doen doorbreken, dan volgt op de Hemelvaart van Jezus zoo goed als niets meer, en staat zijn wederkomst, als we ons zoo mogen uitdrukken, terstond voor de deur, en het is tusschen deze beide voorstellingen dat de Kerken van meetaf geslingerd werden. De normale ontwikkeling zou nog eeuwen duren, maar al die eeuwen door zou geheel de toestand beheerscht blijven door den stand van zaken gel^k die geestel^k met Jezus'Hemelvaart intrad. Keer en verandering kon daarin alleen komen, zoo aan al wat God gedaan had om z^n Koninkr^k voor te bereiden, ha alles wat reeds volbracht was, ten leste het laatste stuk zou worden toegevoegd. Van den val In zonde af had God de Heere gedurig in den gang van ons aardsche leven ingegrepen, om zi^n r^k over het r^k der wereld te doen triumfeeren. Dit doen Gods was begonnen met de verdrijving uit het Paradijs en de verkondiging van het Paradijs-evangelie. Het was vastgezet In de historie van Kaïn en Abel, vanSeth en Lamech, van Henoch en Noach, en had zich bi§ het keerpunt van Israels verschijnen in de patriarchen geconcentreerd. De profetie evenals de type wees toen steeds klaarder op den Messias. In het einde is die Messias verschenen. Op Golgotha is het offer der verzoening gebracht. De ondergegane Messias was weer opgestaan uit de dooden. Daarna was hij opgevaren in den hemel. En in dien hemel troont h^ nu, om straks het einde In te luiden, zoodat er nu niets dan dit ééne overblijft, t. w. dat op de Hemelvaart thans nog de Wederkomst moet volgen. Juist zooals de engel het b^ de hemelvaart van Jezus aankondigde: „Deze Jezus dien ge ten hemel hebt zien opvaren, zal alzoo wederkomen". In het beloop der heilige historie zal dus tusschen beide niets meer in liggen, Nu Jezus op den troon der heerl^kheid aan de rechterhand des Vaders is gezeten, hernam alles z^n gewoon verloop, en ais ge u afvraagt: Zal God de Heere het werk der verheerlijking nu ook voleinden, dan uidt bet antwoordt: Voldnden, ja, maarjd s i g door nog slechts één enkele machtsdaad, Al het overige is volbracht. Al wat vooraf moest gaan, is gereed. Er ontbreekt aan wat de komst van h^.''^^oninkr^k vereischt, nog slechts één dag, nog slechts één enkele Ingrijpende gebeurtenis, en dat ééne wat nog gebeuren moet, is niet, dat er een nieuw element in den r^kdom der openbaring zal worden ingevoegd, maar eeniglijk, dat het sluitstuk der gansche openbaring nog te komen staat, en dit sluitstuk zal hierin bestaan, dat de Voleinding niet komt door normalen afloop der ontwikkeling van wat aan de heiligen reeds op aarde Is toebetrouwd, maar door een nieuwe, een laatste, een heel de openbaring afsluitende dciad Gods, en die laatste daad Gods, dat sluitstuk van heel de openbaring en van heel het genadewerk, dat zal zi^n de komst van Jezus ten gerichte, of, om 't met 't Grieksche woord korter uit te drukken: zi^n Parousie.

Voor geheel de opvatting van wat te komen stond, hing 't er dus maar van af, op welk standpunt men zich in den apostolischen. t^d en in de twee eerste eeuwen van het leven der Chrlstel^ke Kerk plaatste. Vroeg men zich af, wat zal het geregeld verloop der verdere ontwikkeling zijn, dan stond men voor wat in Psalm 90 : 4 heet: e duizend jaren, die straks door nogmaals duizend jaren konden gevolgd worden. Het proces der normale ontwikkeling gestadig al door gaande tot alle er in liggende krachten waren uitgeput. Maar dan ook omgekeerd, zoo men zich boven den aardschen gang der dingen verhief tot een inzicht in Gods wonderbaar Ingrepen, waaruit de Voleinding zou komen, dan stond men niet meer voor de duizend jaren In Psalm 90, maar voor wat daar de ééne dag heet, en bleef er niets meer te verwachten dan dit ééne, dat de Christus weder zou komen. Onder het eerste gezichtspunt kondsn er tusschen hemelvaart en parousie eeuwen iiggen, onder het tweede gezichtspunt sloten parousie en hemelvaart zich onmiddellijk bij elkander aan. Op het eerste standpunt kon alleen de uitkomst leeren, wat nog te wachten zou zijn, want het groote verloop der dingen verbergt zich voor ons achter een sluier. Op het tweede standpunt daarentegen stond er niets meer dan dit ééne te gebeuren: at het einde zelf Intrad doordien Jezus, en nu ten gerichte, weder kwam. Naar gelang nu in den apostolischen tijd en in de eerste Christelijke Kerk het ééne of het andere element op den voorgrond trad, spiedde men in een toekomst die men niet overzien kon, of verwachtte men het einde zoo goed als eiken dag.

Vooral de vervolging en straks de spot der wereld zou hierbij den vrede der geesten kunnen verstoren.

Het lag in den aard der zaak, dat, werd over eenige tientallen jaren de vervolging weer gestuit, en haalde men weer vrijer adem, zoodat men In het regelen en organiseeren van het kerkelgk leven kon voortgaan, en het aantal beladers zienderoogen wies, de gedachte veldwon, dat het zoo nog jaren kon en zou duren. Dan toch schoot de overtuiging weer wortel, dat de kleine Christelijke Kerk geroepen was, om heel de bevolking van het land tot bekeering te brengen, en door openlijk geloof aan de belijdenis van den Christus te binden. Vooral na de vierde eeuw, toen alle vreeze voor vervolging geweken was, heeft die Idee zich van alle leidende geesten in de Kerk meester gemaakt, is de eschatologische verwachting steeds meer op den achtergrond getreden, en ten slotte kwam de bedenkel^ke periode, waarin de Kerk zich hier op onze aarde zoo geheel thuis vond, tot ze ten leste feitelijk alle verwachting van de Voleinding had pr^sgegeven. Hierover verwondere men zich niet. Merkt men toch dat de Kerk aan invloed wint; dat steeds meerderen zich bij haar aansluiten; en dat het getal steeds mindert van wie nog buiten haar staan, dan is het geheel natuurlijk, dat men een poging waagt om ook die buitenstaanders nog binnen de schaapskooi van Christus te lokken. Men geeft dan al meer toe aan de inbeelding, alsof het ons ooit gelukken kon allengs heel de wereld te bekeeren, al wat adem heeft te kerstenen, en zoo aan allen tr^d een einde te maken, om ten slotte de groote voldoening te smaken, dat niet door een machtig ingrijpen van boven, maar als vrucht van evangelisatie-arbeid eens de volkomen triomf van het Koninkrijk Gods zal ngaan. Succes op geestel^k gebied is altoos de dood voor de apocalyptische verwachting eweest. Als het voor den wind gaat, acht men het scheepke zonder storm of schipbreuk zelf wel in veilige haven te zullen brengen.

Ge merkt het gedurig nog in onze i^en: h% al wat de Kerken van Christus op aarde doen, komt in de vergaderingen van - haar besturende colleges zoo goed als nooit de Inwachting der Parousie meer ter sprake. De voorzitter op een Synode zou meenen met een fanatiek sectariër te doen te hebban, zoo bij het bespreken van de zaken door iemand op de wederkomst van Christus gewezen werd. Men Is daarvoor In geen stemming. Men rekent er niet me6. Men leeft uit een gevoel of het wel steeds zoo blijven zou, en alsof men door zijn evangelisatie en door z^n zending straks er wel In slagen zal, om, zonder de wederkomst van Jezus, het Koninkrijk Gods te doen komen, We zeggen niet dat dit goed is, maar het Is zoo. Zoolang de wereld de Kerk met vrede laat, leeft de Kerk in de verwachting alsof de normale loop der Evangeliebediening vanzelf tot de bekeering van heel de wereld zal leiden.

Hieruit, en hieruit alleen, moet 't dan ook verklaard worden, dat in de eerste eeuwen, na het ophouden vain de vervolging, het zien op de Voleinding In Christus' Kerk al spoedig bijna uitsleet. De Voleinding werd een phrase zonder kracht. Men loo chende niet, dat ze eens komen zou, In de twaalf geloofsartikelen stond ze duidelijk beleden. Maar in het leven was men er tea slotte geheel van vervreemd. Geheel anders daarentegen stond het, wat de geestelijke gemoedsstemming betrof, in de dagen van bange vervolging. Vervolging deed onmiddellijk de Kerken slinken in aantal zielen. Al wat slechts in schijn geloofde, deinsde voor het martelaarschap terug. En zelfs onder de oprecht-geloovigen waren er die uit zwakheid schuilen giisgen. Het aantal cordate, kloeke, dappere beladers dat moedig den vervolger tegemoet trad, bleef daardoor steeds klein. Het slonk zienderoogen. En hoemeer er martelaars op de houtmijt of aan het kruis stierven, tot hoe kleiner proportie de Kerk van Christus inkromp. Dit inkrimpen nu had vanzelf tengevolge, dat men het denkbeeld om heel de wereld te bekeeren, opgaf. Ook al had men zelf dit denkbeeld soms jarenlang gekoesterd, men zag nu in, hoe men zich hiermee vergist had. Neen, de wereld zon niet in normaal verloop onder den doop komen. Veeleer zou de wereld haarv^andschap tegen den Christus op de spits drijven. En het zou tot den einde toe zijn en blijven een klein kuddeke van getrouwen, voor wie in deze wereld geen plaats der ruste te vinden was. Zoo zette zulk een algemeene vervolging in een oogenblik de geestesstemming geheel om. En zoodra die overtuiging van de onmogelijkheid voor Christus Kerk om hier in vrede te leven, de menigte aangreep, sprak 't vanzelf dat men weer naar Jezus' wederkomst uitzag. Normaal kon nu de ontwikkeling niet meer tot de Voleinding leiden. De normale ontwikkeling moest afgebroken en Christus moest weer ingrijpen. Er moesten weer wonderen als van ouds gebeuren. En zoo kwam de eschatologische verwachting dan weer op, maakte zich weer meester van de geesten, en beheerschte al spoedig den toestand. Evenzoo was het straks bij de secten die door de Xerk met behulp van de gedoopte Overheid vervolgd werden, en niet anders j zag men het In de dagen van onzen strijd voor de Reformatie. Steeds blijft het, geigk het in den aanvang geweest Is: Gedijt de Kerk in voorspoed, dan acht ze de wereld in normaal verloop te zullen veroveren, maar vloeit weer het martelaarsbloed, dan roept 't alles om de wederkomst des Heeren.

Hiermee valt vanzeh de tegenstr^digheid weg, die er In gelegen schijnt, zoo in de Schrift* de ééne maal met zooveel nadruk op het straks wederkomen van den Christus gewezen wordt, en desniettemin de andere maal tegen een te sterk Ingaan op die verwachting protest uitgaat. We vinden in het Nieuwe Testament meest toestanden geteekend, die heel een reeks van jaren uit elkander liggen, en plaatselijk geheel verschillen. Dit bracht vanzelf met zich, dat de gemoedsstemming In de gemeenten merkbaar uiteenliep, en dat de mannen die deze gemeenten in hun schrijven toespraken, de ééne maal op het ééne gezichtspunt meer nadruk legden, een ander maal de zaak meer van de keerzgde beschouwden. Zoo doet de Kerk steeds, en ze kan niet anders doen. Als.in ons formulier voor het Heilig Avondmaal het feit ter sprake komt, dat er eenerzijds schijn-geioovigen zgn, die, zonder ernstig zelfonderzoek, zich aan den Heiligen disch zetten, moet het formulier zich wel anders uiten dan waar de traagheid aan de orde komt, die zoovele oprechtgeloovigen van het Heilig Avondmaal doet wegblijven. De één moet teruggehouden, en de ander aangevuurd.

Vandaar de geheel verschillende toon, waarin een en hetzelfde formulier zich te dezen opzichte uitlaat. En juist zoo nu moest het wel, en in nog ernstiger ziri, in die oude t^den ten aaszien van Jezus wederkomst-plaats grijpen. Bespeurden de geestelijke leiders in de gemeente, dat er een stemming heerschte, die wat voor de hand lag deed verwaarloozen door de overweging, dat de Christus toch morgen of overmorgen te komen stond, dan moesten ze wei manen tot kalmer ernst en tot vernieuwde plichtsbetrachting opwekken. Verwoestte daarentegen de vervolging veler geloof, en stonden steeds meerderen op het punt van afvallig te worden, dan was het omgekeerd de plicht en roeping der leiders, om heldenmoed door de verwachting te kweeken, dat de wederkomst des Heeren welhaast heel den boozen toestand in zijn tegendeel kon omzetten. Men voelt dit laatste vooral in de Openbaringen op Pathmos. In de Openbaringen van Johannes worden de beangsten van gemoed gerustgesteld door hun te wijzen op wat welhaast te komen staat, en moest de sprong van de Hemeivaart naar de Parousie zoo scherp het slechts kon voor aller oog In beeld worden gebracht. Zie, ik kom haastelijkl Een geroep dat in het hart greep al wie op 't punt stond van bezwijken, en tegelijk een geroep, dat, naar de reeks van Gods Koninkrijk de zaak bezien, volkomen juist was. Had men daarentegen te doen met opgewonden fanatieken, die hun dagelijksche roeping verzaakten en met 's levens loop moedwillig braken, om zich te verliezen in ^ctarische dwaling, dan moest omgekeerd tot kalmte worden aangespoord, en met nadruk er op gewezen, dat duizsnd jaren bij den Heere zgn als één dag en één dag als duizend jaren.

Doch niet alleen met de vervolging valt te rekenen. Petrus in zijn tweeden zendbrief komt ook op de spotters, en nu nóg ontwaart men gedurig, iioe wreed de spot der wereld den vrede in de gemeente van Christus kan komen verstoren. Die spot wierp er zich toen op, dat in den kleinen kring der geloovigen gedurig beleden werd dat Christus zou wederkomen, en dat alsdan hun zaak, de zaak van de kudde des Heeren, zou triomfeeren. En met die belijdenis spotte men dan in dier voege, dat men den Christen voorwierp: Wat wilt ge toch met uw dwaze verwachtingen ? Waar is nu de belofte vsn zijn toekomst? Zie, van den dag dat de vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen alzoo als in de ure der Schepping 1 De normale loop der dingen wordt niet afgebroken. En zoo blijkt uw overprikkelde verwachting niets dan een dwaze illusie te zijn". Daartegen in wees de apostel toen op den Zondvloed, als om te doen gevoelen, dat reeds eenmaal een zoo geweldige tieroering van heel onze aarde had plaats gehad, zoodat er voor hun spotternij geen oorzaak was. Maar zoo dikwijls de gemeente door dien spot ontrust was, voegde hij er b^: Doch deze ééne zaak zij u niet onbekend, geliefden, dat één dag bij den Heere is als duizend jaar, en duizend aar als één dag. Al duurt het ons ook lang, de Heere vertraagt de belofte niet. En dan komt de teedere vraag, of het niet zi^n kon dat de Heere zijn wederkomst verschoof, opdat geen der uitverkorenen verloren mocht gaan, doch veeleer allen tot bekeering komen. Toch mag dit In ons nooit slapheid kweeken. Immers het blijft bij wat Jezus zelf gezegd heeft. Als hij komt, zal hij plotseling komen als een dief in den nacht. En hoelang hi^ dus nog toeft, wij moeten niet alleen verwachten, maar ons verhaasten, en heimwee naar de parousie moet ons bligven leiden. „Dewijl dan deze dingen allen vergaan, hoedanig behoort gij niet te z^n In Godzaligheid, verwachtende en haastende tot de toelcomst van den dag Gods!" (2 Petr. 3:11 en 12).

Nu Is al wat hierop betrekking heeft, aan de schrijvers niet in dien zin letterlijk gedicteerd, dat z^ slechts als schoolkinderen hadden op schrift te brengen, wat hun oor opving. Zeer zeker heeft de Openbaring Gods, waar het pas gaf, zoo b^'v. op Horeb, ook van den dicteerenden vorm gebruik gemaakt, en tal en tal van profetieën hebben we aan dezen dictaatvorm te danken. Maar evenduidel^k blijkt, dat bij tal van andere schrifturen God de Heere door zijn Heiligen Geest den geest van evangelist en apostel geleid heeft, om uit eigen voorstelling, en naar de omstandigheden waaronder ze leefden, vermanend, bestraffend en leerend op te treden. Vandaar dat de evangelisten en apostelen zelve de ééne maal meer den nadruk leggen op het haastelyk, eo een ander maal het te overhaaste in de stemming der gemeente te keer gingen. Kwaot het er op aan, om wel te doen

gevoelen, dat niet onze kerkel^ke aetie de wereld redden kon, maar dat God zelf alleen, floor nogmaals In te grepen, het genadewerk kon voleinden, dan moest Hemelvaart en Parousie steeds in eng verband gezet. Maar dan ook, hadden ze omgekeerd het gevaar te bestreden, dat men op de vleugelen der fantasie zich te hoog boven de realiteit van het leven verheffen zou, dan spraken ze het even beslist uit, dat er nog zooveel aan de eind-catastrophe kon voorafgaan, en leidden ze de geloovigen In de pract^k van het leven terug. Aan twee dingen moest onveranderl^k worden vastgehouden. Het eerste was, dat de geloovigen, ïsQolang ze in dit leven gespaard werden, eiken morgen en eiken avond den eisch van plicht en roeping hadden In te denken, en daarom moesten ze er op gewezen worden, dat er aan de Voleinding nog zooveel kon voorafgaan. En het tweede was, dat de gemeente luuir verwachting niet mocht bouwen op wat de zichtbare Kerk bood, maar met het oog des geloofs had uit te den naar wat haar Koning doen zou, en dan weerklonk het weer alle Kerken door: „De t^d Is nabij gekomen. Zie, Ik kom baastel^k", en werd In wat toen reeds plaats greep, de voorwee van het einde voorgevoeld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 29 september 1912

De Heraut | 4 Pagina's