GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ouders of getuigen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ouders of getuigen?

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

IX.

De uitspraak van de Amsterdamsche Synode, dat de kinderen van ouders, die wel lid der Kerk zijn, maar nog geen Ix-Igdenls des geloofs hebben afgelegd, als zaad der Kerk zijn te beschouwen en daarom recht op den doop hebben, is dus volkomen in overeenstemming met wat onze Gereformeerde Kerken steeds geleerd hebben en vindt steun in wat de Schrift ons zegt aangaande het doorgaan van de verbondsrelatie niet alleen tot het zaad, maar ook tot het zaad van ons zaad. Hoezeer we daarom ook wenschen te waken tegen elke ontheiliging van het verbond, toch mag overdreven strengheid niet oorzaak worden, dat we van de verbondsweldaden die kinderen uitsluiten, die nog als zaad der Kerk te beschouwen zijn. En dat dit geldt van de hier bedoelde kinderen zal na ons breedvoerig betoog thans wel door niemand twtwQfeld worden. Of, indien er desaangaande nog tw^fel mocht bestaan, dan rust op degenen, die hierin van de algemeene overtuiging oneer Gereformeerde Kerken afweken, de last, om op degelijke gronden, aan de Heilige Schrift ontleend, aan te toonen, dat de Gereformeerde Kerken zich in'dit opzicht vergist hebben.

Zoolang dit niet is geschied, dienen onze Kerken de uitspraak der Generale Synode voor vast en bondig te houden en mag daarom de doop aan deze kinderen niet geweigerd worden. De uitvlucht: k weiger den doop aan deze kinderen niet, want ik verklaar terstond bereid te wezen deze kinderen te doopen, wanneer de ouders bel^denls hebben afgelegd, en de ouders dragen duszeif de schuld, wanneer de doop aan hun kin deren niet t> ediend wordt, — gaat natuurlijk niet op. De Synode heeft niet uitgesproken, dat alleen kinderen, wier ouders beladende leden der gemeente waren, gedoopt moesten worden, maar dat ook de kinderen van ouders, die nog geen belQdenls des geloofs hadden afgelegd, recht op den doop hadden. Dat recht nu is niet een menschelQk, zelfs niet een kerkelijk, maar een Goddel^k recht. God de Heere heeft deze kinderen in het verbond der genade besloten, en daarom hebben ze recht om de teekenen van het verbond te ontvangen. Aan die kinderen den doop te onthouden, totdat de ouders zekere voorwaarden vervuld hebben, zou daarom ongeoorloofd wezen. Natuurlek mag de Kerk bij den doop voorwaarden stellen, en ze doet dat ook. Wanneer b^v. genoegzame waarborg voor de Christelijke opvoeding ontbreekt, mag de doop niet bediend worden. Maar deze voorwaarden raken rechtstreeks het te doopen kind, en staan met den doop zelf in onlosmakel^k verband; de doop kan zonder deze waarborgen niet geschonken worden. Geheel anders daarentegen staat het met den eisch, dat de ouders eerst belijdenis des geloofs moeten afleggen, want hoe rechtmatig deze eisch ook op dchzclf is, en hoezeer de ouders zondigen, die aan dezen eisch niet voldoen, deze eisch raakt hen aelf, hun eigen kerkelgken en geestelgken staat, hun ongehoorzaamheid tegenover den eisch van het Genadeverbond, maar het raakt niet de rechten van hun kind; Daarom wordt deze eisch, hoe Bill^k hi9, op zichzelf beschouwd, is, onrecht, wanneer daaraan de doop van het kind vastgekoppeld wordt. En dit onrecht wordt dubbel stuitend, omdat het hier niet geldt een tekort doen aan de rechten van volwassenen, die protesteeren kunnen en op andere w^ze aan hun recht kunnen trachten te komen, maar het recht van kleine kinderen, die machteloos zijn om dit te doen. Reeds op burgerrechtelijk terrein geldt het als een dubbel ernstig misdrijf, wanneer men aan de rechten van onmondige kinderen zich vergrijpt, en hoeveel te meer heeft dan op het heilige terrein de Kerk van Christus niet te zorgen, dat z^, die de moeder der geloovigen en ook de moeder van het zaad der Kerk Is, nooit aan het recht van de haar toebetrouwde kinderen te kort doet. Ze zou daarmede een zeer ernstige schuld niet alteen tegenover die onmondige kinderen, maar ook tegenover God den Heere op zich laden. Christus wees daarop, toen hQ zelde, dat de engelen dezer kinderen altoos zien het aangezicht des Vaders, die in de hemelen is (Matth. 18:10). Het is uist daarom, dat onze Gereformeerde Kerken In tw^felachtige gevallen altoos liever iets milder waren met de toebedieniog van den doop, dan dat ze één kind, dat recht p den doop had, den doop zouden onthouden.

Is het eerste vraagstuk hiermede afgeandeld, dan komen we thans in de tweede laats tot de vraag, welke b^zondere arantien de Kerk eischen mag, wanneer e doop aan zulk een kind zal bediend orden. Dat de Kerk door zulke garantiën e eischen, aan het recht op den doop van ulk een kind niet te kort doet, spreekt wel anzelf. B^ eiken doop eischt de Kerk ekere garantiën. B^ den doop der volwasenen moet de doopeiing zelfs vooraf een reede reeks van vragen beantwoorden en erschillende beloften efleggen, wanneer hij edoopt wil wordcv. En evenzoo geschiedt it ook t^ den doop der kinderen; alleen k g m n S p d worden deze vragen hier slet voorgeleoj aan het kind, maar aan de ouders of getui^g Van deze garantiën mag de Kerk XAÜ aflaten, omdat daarvan het recht op den doop afhangt en ze derhalve voor de be. diening des doops een essentieel vereischtè zijn. Of de ouders van het kind beiijdccis des geloofs hebben afgelegd of niet, raakt het recht van het kind op den doop niet maar maakt wel onderscheid ten opzichte van de vraag, hoe de Kerk in dat geval genoeg. zame waarborgen kan ontvangen, dat het kind Christelijk zal worden opgevoed. Wj|. men dan ook wel voorgesteld heeft, QIQ bg den doop van zulke kindereu de moeilijkheid te ontgaan door de doop. vragen weg te laten en het kind zóo maat te doopen, zou feitelijk hierop neerkomen dat de Kerk dan zulk een kind doopte zonder behoorlijke garantie voor de Christelijke opvoeding ontvangen te hebben, wat in strijd zou wezen met een der gróndbegin. selen van ons Gereformeerd Kerkrecht. Inde Doopsformulieren van sUe Gereformeerde Kerken wordt van de ouders zulk een garantiebelofte gevraagd. Voor de Gereformeerde Ketk is die garantiebelofte zelfs de conditie sine quft non voor de bediening van den doop. En hoe zou de Gereformeerde Kerk dan In de bier t> edoelde gevallen van dezen eisch kunnen aflaten, zonder dat ze principieel haar standpunt ten opzichte van den doop prijs gaf.

Garantie voor de christelijke opvoeding moet er bij den doop van elk kind gegeven worden, en er ligt dus niets vreemds in, dat de Gereformeerde Kerk ook In dit geval die garantie eischt. Eigenaardig is alleen, dat deze garantie hier een exceptioneel karakter draagt, omdat de positie der ouders exceptioneel is. Gemeenlek toch treden de ouders, als de natuurlijke opvoeders van het kind, bij den doop op, leggen zQ de belofte af en is deze belofte voor de Kerk voldoende. Hierin onderscheidt zich toch het Gereformeerde Kerkrecht van eik ander, gelijk we later zullen zien, dat het bij den doop het natuurlek recht der ouders erkent en handhaaft, en hen ia de eerste plaats als de verantwoordel^ke personen voor de opvoeding van het kind beschouwt. Hebben de ouders belQdenis des geloofs afgelegd, z^n ze mondige leden der Kerk geworden, kan hun belofte daarom als voldoende garantie worden aangenomen, dan behoeft die belofte niet bevestigd of aan< gevuld te worden door die van getuigen. Niet, dat ocze Kerken daarom het optreden van getuigen naast de oudens hebben afgekeurd; oudtijds was dit zelfs algemeen gebruik, ook waar de ouders t> el^dende geloovigen waren, en in de oude doopboeken ziet men de namendeeer getuigen zelfs telkens vermeld, Maar geeischt werd het optreden dezer getuigen niet; het was een „middelmatige zaak'', waarin men de ouders vrij liet, Geheel anders daarentegen kwam de zaak te staan, wanneer de kerkelijke staat det ouders niet geheel in orde was. Vooreerst, en dit kwam vroeger het meest voor, als oe oiiders geen lid waren van de Gereformeerde Kerk, maar hoewel ze nog Roomseb, Mennoniet of Remonstrantsch waren, toch wel sympathie voor de Gereformeerde Ketk badden en daarom hun kinderen in de Gereformeerde Kerk wilden laten doopen, Zulk een doop weigeren deden onze vaderen niet, maar ze eischten dan bgzondere waarborgen, dat de opvoeding van het kind in Gereformeerden zin geschieden zou. Een tweede geval deed zich voor, wanneer de ouders wel lid der Gereformeerde Kerk waren en daar zelfs belijdenis des geloofs hadden afgelegd, maar wegens slechten levenswandel of onrechtzionige belijdenis waren gecensureerd. Zoolang deze censuur nog niet tot excommunicatie geleid had, werden de kinderen van zulke gecensureerden wel gedoopt, maar ook hier moesten de ouders b^ zondere garantiën stellen voor de opvoeding, omdat de kerk op de belofte dezer ouders alleen dan geen genoegzamen staat kon maken. En evenzoo geschiedde In de derde plaats, wanneer de ouders nog geen belgdenis des geloofs badden afgelegd; deze onmondige, leden der Kerk konden, evenmin als de leden van andere Kerken of de gecensureerden in eigen. Kerk de stipulatlün bij den doop aangaan, omdat bun t> elofte geen voldoenden waarborg aan de Kerk aanbood. Vandaar dat de Gereformeerde Kerken In dit drietal gevallen het optreden van getuigen naast ol in plaats mn de ouders noodzakelijk achtten, en dit daarom als eisch voor de bediening van den doop stelden. Zoo is van de vroegste t^den af in de Gereformeerde Kerken de practijk geweest; zoo is besloten door alle Gereformeerde Synodes in ons land en In andere landen; zoo wordt het geleerd door de beste kenners en uiteenzetters van ons Gereformeerde Kerkrecht, als een Voetius. En de Amsterdamsche Synode heeft door het optreden van getuigen in deze gevallen als eisch te stellen, dus niet anders gedaan dan twvestigen en handhaven wat steeds in onze Gereformeerde Kerken usantie en regel is geweest.

Voordat we op de vraag, hoe dit zoogenaamde getuigenstelsel ontstaan is, weike waarde het heeft en in hoeverre dit stelsel ook voor orzs dagen nog aanbeveling verdient, nader ingaan, dient echter eerst het hoofdbezwaar uit den weg te worden genomen, dat de ouders, de natuurlp' opvoeders van het kind, door dit getuigenstelsel worden uitgeschakeld; een bedenkingi die zich vooral in dezen practischen vorm uit, dat de ouders bij den doop niet zouden mogen optreden om het kind ten doop t^ htüfen, de doopvragen te beantwoorden! ortom, dat ze b^ den doop van hun kind eheel passief zouden hebben te zijn.

Gelijk we vroeger reeds hebben opg'' erkt, is dit naar onze overtuiging zeker iet de" bedoeling van de Amsterdafflscbs ynode geweest, maar thans moet op on rincipieele vraagstuk nog iets dieper woren Ingegaan, tNt Is tooh de spil, waarom

het vraagstuk In hoofdzaak draait, of «il men Hever, het ie juist deze O/ i. onjuiste opwtting, die oorzaak is, dat de ouders in zulk een geval vaak weigeren hun kind te laten doopen. Ze willen b^ den doop hun plasts niet door een ander zien icgenomen. Kan dit bezwaar opgelost worden, dan is daarmede ook een der oorzaken weggenomen, die tot het ongedoopt laten van deze kinderen aanleiding gaf.

Nu zïj in de eerste plaats opgenaerkt, dat ons Doopsformulier zeker geen aanleiding geeft tot de opvatting, alsof in zulke gevallen de ouders niet antwoorden Diochten. Stond er: waarvan gij ouders (of getuigen) zijt, dan zou er grond wezen om te zeggen, dat alleen de vader of alleen de getuige antwoorden mocht. De getuige zou dan in plaats van den vader optreden, en de vader zelf zou wegvallen. Nu er echter staat: waarvan gij vader of getuige zKt, wordt blijkbaar ondersteld, dat wanneer naast den vader een getuige optreedt, het antwoord door beide zal gegeven worden. Indien de vader zelf het antwoord niet geven kan of bij den doop niet aanwezig is, zal de getuige alleen antwoorden, maar wanneer de vader wel aanwezig is en te antwoorden verlangt, kan er dus op grond van ons Doopsformulier Iilertegen geen bezwaar worden ingebracht. Een analoog geval vindt plaats, wanneer naast den vader de moeder brj den doop optreedt en de vragen beantwoorden wil. Ons doopsformulier noemt de moeder niet. Dit weglaten van de moeder is niet alleen daaraan te wijten, dat toen ons formulier opgesteld werd, nog algemeen het gebruik bestond, dat de kinderen zeer vroeg gedoopt werden en de moeder er dan gemeenlijk niet bij kon zijn, maar vindt niet minder daarin zign oorzaak, dat onze Kerken er nadruk op leggen, dat de vader, als hoofd van het gezin, de verantwoordelijke persoon is voor de opvoeding van het kind en dat hrj daarom de stipulatiën heeft aan te gaan. Dat de moeder even goed invloed heeft op de opvoeding van het kind, beiioeft wel niet betoogd te worden en wordt door de Gereformeerde Kerk niet ontkend; in het oudste doopsformulier onzer Kerken door ^ Lasco opgesteld, stond zelfs uitdrukkelijk: of gij vaders niet erkent, dat het uwe plicht en roeping is te zamen met uwe echtgenooten, de moeders dezer kinderen, te zorgen, dat deze ten doop aangeboden kinderen, wanneer ze opgroeien, onderwezen worden iu de ware kennisse en vreeze des Heeren? Maar hoeveel beteekenis ook aan de taak der moeder gehecht wordt, de Kerk eischt bij den doop de belofte der moeder niet, omdat de man als het hoofd van het gezin de verantwoording voor de opvoeding draagt en daarom zijn belofte voldoende is. Toch zou men dit juiste beginsel al te ver drijven, wanneer men uit het feit, dat de naam van den vader alleen In ons doopsformulier staat, wilde aHeiden, dat ook wanneer de moeder aanwezig is, het afleggen der belofte haar niet veroorloofd zou mogen worden. Terecht heeft de Synode van Arnhem zulk een PrincipiSnreiterei veroordeeld en beslist, dat wanneer de moeder aanwezig is, haar het recht moet worden toegekend op de doopvragen te antwoorden. Alleen heeft men wel in het oog te houden, dat ook wanneer de moeder antwoordt, de belofte van den vader en die van de moeder daarom nog niet op één lijn staan. De belofte van den vader is de eigenlijke ^ond, waarop de doop bediend wordt; hg als hoofd van het gezin gaat de stipulatie aan, en ook al antwoordt hij alleen, dan is ztjn belofte op zichzelf volkomen genoegzaam om den doop te bedienen. De moeder, wanneer zij mede op de doopvragen antwoordt, verklaart harerzqds alleen met die belofte in te stemmen.

Zoo is het nu ook, voorzoover een vergelijking door kan gaan, in het geval, waarin beide ouders nog onmondige leden zQn en daarom een getuige moet optreden. De naam getuige is hier eigenlijk or juist; beter ware het geweest, wanneer deze naam althans voor deze gevallen vermeden ware; oudtijds sprak men in de Christelijke Kerk van sponsor of fidejussor, d.w.z. van borg, en deze naam drukt veel juister uit, wat kier eigenlijk bedoeld wordt. Maar ook al iaten we dit vraagstuk van den naam, waarop we later terug komen, thans rusten, duideltjk is, dat de beteekenis van den getuige daarin schuilt, dat hij optreedt om den Kerkeraad den noodigen waarborg voor de opvoeding te geven. Evenmin als een verbintenis van een minderjarige rechtsgeldigheid heeft, wanneer de ouders of voogden hun naam niet onder die verbintenis zetten, zoo is het ook hier. Het woord en de belofte van een onmondig lid der Kerk is niet voldoende, en de belofte van den getuige is daarom de grond, waarop de doop bediend wordt. Hij als mondig lid der Kerk neemt de verantwoordelijkheid op zich, en op zijn woord Kan de Kerk vertrouwen. Maar dit belet «et en behoeft ook voor de Kerk gee a beletsel te wezen, dat ook de ouders hun instemming kunnen betuigen met deze verbmtenis, evenals een minderjarige wel dege-'qk ztjn naam onder een acte stellen mag, al wordt deze acte eerst geldig door de onderteekening van den voogd. Zelfs kan fflen hier nog verder gaan en zeggen, dat de Kerkeraad er juist belang bij heeft, dat ook de ouders met die belofte Instemmen f^n haar bevestigen. Al zijn de ouders in «erkelijken zin nog onmondig, ze zijn toch gewoonlfjk in burgerlijken zits meerderjarig en kunnen wel degelijk in rechten een gel-^'ge belofte afleggen. Voor de opvoeding ^an het kind zou het bijv., wanneer de ouders kwamen te overladen, wel degelijk oeteekenis kunnen hebben ook wanneer de ^aak voor den rechter kwam, wanneer d« oeiofts niet alleen door een getuige, maar ™'K!-J "^ ^' °"^'" ''** afgtlegd. Ook In verband met het jongste arrtst van don Hoogtn Rud, volgens hetwelk het lidmaatschap der Kerk van minderjarigen berust op de wilsdaad van den vader, die het kind heeft laten doopen, zou hierover nog meer te zeggen z^'n. Maar ook afgescheiden van deze juridische quaesties, spreekt het wel vanzelf, dat de Kerk veel meer invloed op de conscientie der ouders zal kunnen uitoefenen, wanneer de belofte mede door hen zelf is afgelegd, dan wanneer dit alleen door een doopgetuige is geschied. Ia plaats van den ouders het recht te ontzeggen op de doopvragen te antwoorden.zou het daarom veeleer roeping en plicht van den Kerkeraad wezen, om juist b^ de ouders er op j aan te dringen, dat ook z^ de belofte afleggen, opdat daardoor de waarborg voor de Christelijke opvoeding des te sterker worde. De belofte van ouders, die zelf nog geen belijdenis hebben afgelegd, mag zonder meer onvoldoende wezen om het kind te iaten doopen en daarom aanvulling en bevestiging behoeven door het optreden van een belijdend lidmaat der gemeente, maar de ouders blieven toch altoos de door God aangewezen opvoeders van het kind, en zonder hun toestemming en inwilliging zou een doopgetuige of, gel^k men oudt^ds zei, een doopvader, voor de opvoeding van het kind zelfs niets kunnen doen. Daarom is er niet alleen in het minst geen bezwaar tegen, dat de ouders de belofte mede afleggen, maar is dit zelfs naar onze overtuiging zeer gewenscht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Ouders of getuigen?

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's