GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ouders of getuigen?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ouders of getuigen?

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

X.

Komen we thans tot de vraag, welke beteekenis de doopgetuigen bg den doop hebben, dan dient eerst te worden nagegaan, hoe dit Instituut in de Kerk is ontstaan. Onze vaderen hebben het doopgetuigenstel niet als iets nieuws uitgedacht, maar ze vonden het in de Roomsche Kerk en hebben het daaruit, zij het dan ook niet zonder belangrijke wijzigingen, overgenomei!. Het is daarom noodig de geschiedenis van dit instituut hier kort te verhalen. Het zal dan duidelgk worden, waarom onze vaderen tegen dit instituut op zichzelf geen bezwaar hadden, het zelfs onder bepaalde omstandigheden noodig keurden, en welke veranderingen zij krachtens hun reformatorisch beginsel er in hebben aangebracht.

Ongetwijfeld zouden onze vaderen niet zoo licht dit instituut hebben behouden, wanneer het eerst was Ingevoerd in later eeuwen, toen de Kerk steeds verder va» de zuiverheid van het Evangelie af v/eek. Tal van gebruiken en cermoniën, die de Roomsche Kerk aan den doop heeft toegevoegd, hebben ze verworpen, omdat deze ceremoniën of superstiticus waren en tegen de Schrift ingingen öt zinledig en zonder eenige beteekenis waren bij den kinderdoop. Wanneer ze voor het doopgetuigenstelsel een uitzondering maakten, dan was dit om twee redenen: vooreerst, gelgk zij het uitdrukten, om de oudheid van dit gebruik, dat reeds van de vroegste tijden af in de Kerk had bestaan, en ten tweede omdat dit gebruik niet een zinledige ceremonie was, maar voor de opvoeding van het te doopen kind meer waarborg gaf. De oudheid en het practische nut waren de beide motieven, die voor het behoud van dit instituut den doorslag gaven.

Wat nu de oudheid van dit gebruik aangaat, is het zeker juist, dat het niet eerst later, in de Roomsche Kerk Is Ingevoerd, maar dat het reeds van de eerste eeuwen af in de Kerk is voorgekomen. Zelfs verliest de oorsprong van dit gebruik zich in het duister, en kan niet eens worden aangegeven, wanneer en waar dit gebruik het eerst is opgekomen. Reeds de Kerkvader TertuUiasus, die in de tweede eeuw na Christus leefde en die de eerste is, bij wien we er melding van gemaakt vinden, spreekt er over, niet als iets nieuws, maar als een algemeene en reeds lang bij de Kerk in zwang z^'nde gewoonte. Men kan daarom gerust aannemen, dat het instituut opklimt tot de Apostolische eeuw en schier zoo oud is als de Christelijke Kerk zelve.

Meende men vroeger, dat dit gebruik was opgekomen in verband met den kinderdoop, omdat Teirtullianus in dat verband van deze getuigen of gelijk hQ ze noemt sponsores, d. w. z. borgen, spreekt, toch is men thans tot het inzicht gekomen, dat dit niet juist is en de oorsprong veeleer te zoeken is bij den proselietendoop der volwassenen, waarop ook de naam sponsor f trarg schijnt te wijzen. En zeker Is het, at zóó de oorsprong van dit gebruik zich ok het gemakkelgkst laat verklaren. Bij olwassen heidenen, of joden, die den doop egeerden, lag het in den aard der zaak, dat eeds spoedig, toen de gemeente zich uitreidde, en het onmogelijk was, vooral in e groote steden, om elkeii proseliet persoonijk te kennen, de Kerk waarborgen eischte, at degene, die den doop aanvroeg, met de hristelijke religie bekend was en geen neerbaar bedrgf uitoefende. Zooais ook bij h p t s o b w b w k h b n d d h I o R a ons In de stadskerken de Kerkeraad niemand tot het Avondmaal toelaat, cf h^ moet een goed getuigenis aangaande zijn wandel overleggen, door leden der gemeente geteekend, zoo handelde men destijds bij deu doop der volwassenen. Deze getuige droeg daarom dan ook den naam van sponsor of borg, want h^' stond borg voor de oprechte gezindheid van den doopeling om een Christelijk leven te leiden. Evenzeer lag het in den aard der zaak, dat als zulk een een getuige of borg meestal de persoon optrad, die het middel was geweest om dien heiden of jood tot het Christendom te brecgen, en die dus in zekeren zin als zgn geestelyke vader kon gelden. Vooral in die dagen was de zendingsgver bij heel de gemeente nog groot; men beschouwde het volstrekt niet ais de taak van de ambtsdragers alleen, om het Evacgelte te verspreiden, maar ieder die zelf in Christus zijn Zaligmaker had gevonden, werd door de passie aangegrepen om ook anderen voor dien Christus te winnen. De groote propaganda voor het Christendom ging niet van het ambt, maat van de gemeenteleden uit. Wien het nu gelukt was zulk een jood of heiden tot het Evangelie te bekeeren, ging met den proseliet mede, wanneer deze den doop aanvroeg, gaf getuigenis aacgaande de oprechtheid van zijn bekeering en stond voor den goeden levenswandel van zijn bekeerling in, Aldus is het opkomen van dit gebruik het gemakkelijkst te verklaren, en de zaak spreekt zoo van zelf, dat men heusch niet behoeft te meenen, gelijk enkele nieuwere schrijvers doen, dat dit gebruik door de Christelijke Kerk zou ontleend zijn aan de heidensche mysteriën, waar evenzeer elke nieuweling door een mystagoog moest worden binnengeleid. De heiligheid van het Sacrament bracht mede, dat men den doop niet maar aan ieder bediende, die er om vroeg, maar waarborgen eischte, en deze waarborgen konden het best gegeven worden door dengene, die als de „geestelijke vader" van den doopeling kon worden beschouwd. De doopgetuige trad dus niet op als getuige van den doop, maar als getuige van de oprechte gezindheid van den doopeling, om als Christen te leven.-Bij de doopshandeling zelf had de doopsgetulge dan ook niets te doen; het was de doopeling, die de belofte afl? i, den duivel en de wereld afzwoer en zijn geloof in Christus beleed.

Geheel in denzelfden zin, hoe vreemd ons dit ook schgnen moge, eischte de Kerk nu ook bij den doop der kleine kinderen het optreden van deze sponsores of doopgetuigen, niet zoo zeer nog om voor de opvoeding te zorgen, dan wel om getuigenis te geven aangaande het geloof van het te doopen kind. Juist hieruit blijkt wel het best, dat dit doopgetuigenstelsel zijn oorsprong niet aan den kinderdoop maar aan den volwassen doop dankt; want niemand zou er wel aan gedacht hebben b^ den kinderdoop getuigen voor het geloof van het kind te eischen, indien dit niet bQ de volwassenen reeds lang het gebruik was geweest. Alleen omdat de oudste Kerk ook b^ den kinderdoop vasthield aan den door Christus gestelden regel: „wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn" en daarom alleen doopte wie geloovig was geworden, eischte de Kerk, dat ook b^ de kinderen getuigen zouden optreden, die haar van het geloof van dat kind vergewisten. De oudste vorm van de vragen, die de Kerk bg den kinderdoop stelde en die Augustlnus ons bewaard heeft, luidde dan ook aldus: gelooft het? d. w. z. het kind, en de getuige antwoordde daarop: het gelooft, waarop het kind gedoopt werd. Ook hier trad de doopgetuige dus op als sponsor of fidejussor d. w. z als waarborggever voor het geloof van den doopeling, alleen met dit verschil, dat waar de volwassene daarna bij den doop zelf zgn geloof beleed en den duivel afzwoer, een kind dit nog niet doen kon en het getuigenis van den doopgetuige dus de eenige grond werd, waarop de doop bediend werd. Hoe zonderling dit gebruik ons nu achteraf voorkomen moge, omdat we het ons kwalijk kunnen voorstellen, dat Iemand getuigenis aflegt aangaande het geloof van een kindeke, toch is het wel te verklaren, hoe dit gebruik Is opgekomen, wanneer men maar In het oog houdt, dat de oudste Kerk een Zendingskerk, was. Kinderdoop kwam wel voor, maar meest in dien vorm, dat een vader met z^n gezin gedoopt werd; eze kinderen waren in den regel niet paseboren kinderen, maar verschillend in eeftgd en al waren ze dan nog niet oud enoeg om zelfstandig geloofsbel^denls af e leggen, de doopgetuige (die meestal de ader zelf was) kon toch wel verklaren of et kind mee instemde met het geloof der erk. Vandaar dat als eisch gesteld werd, at als doopgetuige moest optreden de ader, de moeder of een bloedverwant, die et kind kende, gelijk In een der oudste oopformulieren uitdrukkelijk voorgeschreen wordt. Een eisch, die geen zin zou ebben gehad, wanneer het hier alleen om asgeboren kinderen ging. Eerst later, oen de Kerk uit den misslonnairen toetand in dien van meer gevestigde Kerk verging, werd het regel, dat de pas georen kinderen werden gedoopt, en het schiJDt el, dat in verband daarmede nu ook de eteekenis van den doopgetuige zich geijzigd heeft. Bg een Ietwat ouder kind d an ik nog getuigenis afleggen, dat het, o oe zwak en kinderlijk ook, gelooft, maar g ij een pasgeboren kind weet ik daarvan iets. En waar de Kerk nu toch geloof voor d en doop eischte, kwam het gebruik op, dat e e doopgetuige thans in plaats van het kind h et geloof beleed en den duivel afzwoer. d n het doopsformulier, dat reeds uit j^er o uden tijd afstamt en nog steeds bi] de k oomsche Kerk in gebruik Is, wordt v an den doopgetuige niet gevraag< ^: gelooft W v het kind, maar spreekt de priester ttt\ streeks het kind zelf san, Boen.t zqa « en vraagt: wilt g^ gedoopt worden.? wJ, "" de doopgetuige uit naam van ^et kind antwoordt; ea dan zweert de ooopget^j' uit. naam van het kind den duivel ea werken af en belijdt bij uit naam vaal''! kind te gelooven in den Drieëer igen Q''^' Toch houde men wel in het oog, dat°'' althans aanvackelgk niet 200 bedoeld vp"' alsof het geloof van t-'en doopgeiuigedaa^-'' de plaats trad van het nog ontbreke»de gtij", van het kind; later is die gedachte « «1 aan verbonden, maar oorspronkelfik » dit niet zoo. De idee was veel meer, dat d^ doopgetuige ais 't ware de mond w'as va' het kind, dat zelf nog niet fpreken ko" Zooalj doofstomme personen of krank die te zwak v/aten om te kunr.ea spreken" wanneer ze gedoopt werden, niet Jt op de doopvragcn antwoorden konds'ii maar dit uit hun naam geschiedde doo' den doopgetuige, die immers voor hu! geloof had borg te staan bij de Kesk, zo. geschiedde het ook bg de kinderea.' Het kind werd geacht te gelooven, maar dit geloof wegfcos zijn zwakheid zt\i nog oiet te kunnen uitspreken en het daarom doot den mond van den doopgetuige te doej Dat dit metterdaad de bedoelJpg was, blijid uit het doopsformulier van de Egyptisj[jj Kerk, dat wel een der oudste is; hier toch werd bepaald: „wanneer het een volwassene is (die den doop begeert) dan zal hij ueif spreken (d. w. z. antwoorden op de dor.), vragen) maar voor kinderen en doofstora, men en kranken en degeaen die liiet spreken kunnen, zullen geloovige vaders of gdoovige moeders of verwanten, die hen kennea, tnits ook deze geloovig zgn, spreken in plaats van hst kind, cf in plaats van depgeEe, dl5 niet spreken kan”.

Juist uit deze oorspronkelijke opvaliing van het doopgetuige-zijn btj den kinder. doop, dat de getuige aan de Kerk waarborg gaf voor het geloof van het kind en zelf uit naam van het kind het geloof uitsprak volgde vanzelf, dat de doopgetuige dan ook te zorgen had voor de Christelijke opvoeding van het kind. Borg zijnde bij de Kak voor het geloof van het gedoopte kiad, jusitt op hem de verantwoordelijkheid, dat bij het opwassen het kind ook metterdaad een geloovige bleek te ztj«. en dit kon liiet anders dan doordat de doopgetuige aan het kind een Christelijke opvoedicg gaf en het in de waarheden der Schrift onderwees. Aanvankelijk schijnt daarom bij den kinderdoop zelfs uitdrukkelijk van de doopgetuigen, desaangaande een belofte te z^n afgenomen, want Tertulliaaus, die een tegenstander was van den kicdetdoop en dezen met allerlei argumenten bestreed, voert onder meer cok aac, dat de doopgetuigen een belofte moesten tfleggeo, waarvan ze niet wisten, of ze die volbrengen konden; het kan immers geschieden, zegt hg, dat de doopgetuige spoedig steifl of dat het kind bij het opgroeien een slechte Inborst toont te bezitten en daardoor de vervulling der belofte verijdeld wordt. Maar ook al is die belofte in de ons bekende doopsformuiieren niet meer ie vinden en al komt ze ook in het Roomsclie doopsformulier niet voor, de zaak zelf KSJ zoo vanzelf sprekend, dat over deze verplichting der doopgetuigen nooit geaarzeld is en de Roomsche Kerk in haar Catechismus die verplichting den doopgetuigen nog altoos op het harte bindt.

Deze verplichting nu van den doopgetuige, om niet alleen van het geloof van het kind getuige te zijn, maar ook voor de ontwikkeliog van dat geloof te zorgen, hangt nauw saam met de oorspronkelpe beteekenis, die gelijk we zagen aan kt doopgetuige-z^n werd gehecht. Brj volwassenen was het niet zooais bij ons < !: eerste de beste, die den doopeling keade, die getuigenis aangaande zijii geloof gaf, maar was het regel, dat dit geschiedde door dengene, die den doopeling tot hel geloof had gebracht door zijn predikicg of onderwijs. Hij, die de gee& telirjke vader was van den doopeling, stond bij den doop voor het geloof van zgn geestelijk kind 1? . Bij den kinderdoop i; u werd de zaak zei' gehandhaafd, maar alleen wat bg den volwassene aan den doop voorafging, werd u na den doop verschover. Ook hier waarborgde de doopgetuige het geloof van dw doopeling, niet omdat het in abstractea zis reeds aanwezig was, maar omdat hij het geloof bij het kind opwekken zou, BiJ nam op zich om de gesstsJijke vadet van dat kind te worden, en door «1 Christelijke opvoeding te zorgen, dat het kind bij het opwassen met het geloof da Kerk instemde. Zoo werd de belofte van den doopgetuige de grond, waarop de Kerk den doop aan het klad toestond.

Later heeft deze oorspronkelijke opvatting van het doopgetuige-zij 3, ook » ging de heugenis daarvan nooit geheel te loor, plaats gemaakt voor een andere, Naa' mate de doop almeer zijn ethische b^' teekenis verloor en beschouwd werd alsew magisch middel om de wedergeboorte te werken, kreeg ook het optreden van de» doopgetuige een andere beteekenis bg f^'" doop. Evenals bij de natuurlijke geboorte een vader en moeder noodig zijn, zoo nioesti meende men, ook bij de wedergeboorte door het Sacrament een geestelgke vader'» geestelgke moeder zijn, waaruit het !£'"ƒ geestelijk werd geboren; het geloof van "^ oopgetuigen werkte bij het Sacrament»'' m het kind geestelijk weder tebarefi.E"' edachte, die reeds bij Augustinus vo"'' komt, want hij verklaart, dat de kiodef'» oor de doopgetuigen wedergeboren word'" n dat de geest der gerechtigheid, die'» en woont, door hun antwoord (oP *, oopvragcn) in die kinderen het ge'"" verbrengt, dat ze met hun eigen wil Boga" onden hebben. Maar deze magische f atting was toch dé oorspronkelijke »|"' anneer de doopgetuigen de geestel? » adtr of moeder van het kind werden ge-

noemd, dan was het niet, omdat ze door het sacrament het kind wederbaarden, maar omdat ze door hun belofte verplicht waren voor de Christelijke opvoeding van het kind te zorgen. Zooals ook de Apostel Paulus zich een vader noemt van degenen, die bi door de prediking van het Woord had «edergebaard en Onesimus zijn zoon noemt, dien hq in z^'n banden had geteeld.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Ouders of getuigen?

Bekijk de hele uitgave van zondag 27 april 1913

De Heraut | 4 Pagina's