GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„En zij ontvingen den heiligen Geest”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„En zij ontvingen den heiligen Geest”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

[PINKSTEREN 1913].

Toen leiden zij de handen op hen, en zij ontvingen den Heiligen Geest. Handelingen 8 : 17.

Ook het heilig Pinksteren herdenkt een m«chtig wonder,

Een wondere daad Gods werd bij Bethlehem dooi Gods engelen bezongen. Een even machtig wonder verheerlijkte den Cüristus op den Paaschmorgen. Maar nu komt op Pinksteren hier 't derde, even Goddelijke wonder bij van de Uitstorting van den Heiligen Geest, Drie in getal zijn daarom de hooge rieitijdea der

Christenheid, en eerst als 't geestelijk leven duit, karn in de Gemeente neiging opkomen, om den Goeden Vrijdag, die van zulk een wonder geen enkele heugenis brengt, nochtans onder de groote Christelijke vierdagen op te nemen.

Alle hooge viertijden bewegen zich om een machtig, God verheerlijkend genadewonder, en wel driemaal: in Bethlehem, bij de grafspelonk en in de opperzaal van Jeruzalem.

Toch is het verstaanbaar, dat in Pinksteren dit hooge karakter van 't feest voor velen teloor ging. Niet weinigen toch zien nog altoos in het gebeurde in Jetuzalem's opperzaal niets dan een plotselinge bekeering van de apostelen en van de personen die met hen waren; en met name alle methodistische groepen zijn er steeds op uit, om al wat ons hier in Handelingen gemeld wordt van den Heiligen Geest, ook op huidige bekeeringen toe te pas sen. Élke godsdienstige opwekking geldt dan voor een heihalicg van hetgeen te Jeruzalem gebeurde. Elke geestelijke toebrengicg acht men als Pinksterzegen te mogen eeren. En niet zelden looft men in hymne en lofgang telkens weer een nieuwe Uitstorting van den Heiligen Geest.

Daar er nu bij zulke geestelijke bewegingen van een eigsnlijk gesegd zichtbaar wonder geen sprake is, komt men er zoo vanzelf toe, om ook het gebeurde te Jeruzalem als gewone geestelijke handeling te beschouwen. Wel ontbreekt er dan thans het spreken in vreemde talen bij, maar ook hierin poogde men voorziening te geven, en nog voor twee jaar begon in het landschap Hessen een beweging, die ook dit spreken in vreemde talen poogde te hernieuwen. Maar al hield dat zich een tijdlang niet alleen in Hessen, maar ook te Hamburg staande, al spoedig sleet 't toch weer uit. En zoo kan 't niet anders, of in de methodistisch geestelijke opvatting bleef 't ten slotte toch weer uitsluitend neerkomen op persoonlijke bekeeringen van ongeloovigen en op verwekkingen van reeds bekeerden, die weer waren ingeslapen.

Doordien men nu toch zulk soort opwekkingen steeds weer met het Pinkstermysterie in Jeru zalem's opperzaal in verband bracht, kon 't alzoo niet anders, of 't wondere karakter van het gebeurde te Jeruzalem geraakte steeds meer op den achtergrond, en bet toen gebeurde werd ten slotte algemeen verstaan als de bekeering van de honderd-en-twintig.

Steeds moet daarom bij 't Pinksterwonder tusschen twee zeer verschillende werkingen onderscheiden worden, de ééne waarin 't verhaal ons de komst van den Heiligen Geest doet begroeten, en de andere die te eeren is in de buitengewone verschijnselen welke op den grooten Pinksterdag werden waargenomen. Er was eenerzijds de uitstorting van den Heiligen Geest, maar ook anderzijds waren er de teekenen die deze uitstorting begeleidden.

Natuurlijk werkte de Heilige Geest onder Gods volks reeds van Adam's en Noach's dagen af. Jes»j» spreekt er opzettelijk van, dat Jehovah den Heiligen Geest „in het midden des volks stelde (63:11) Maar dit neemt niet weg dat Johannes ons in zijn Evangelie betuigt: De Heilige Geest was nog niet", omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. (VII:39)

Onder Israel ontbrak alzoo nog de volle levensgemeenschap met den Heiligen Geest, ook al ontbrak zijn heerlijke inwerking daarom niet, en eerst op den grooten Pinksterdag heeft de totstandkoming van de vaste gemeenschap van den Heiligen Geest met Gods volk plaats gegrepen. Let wel, niet als daad van persoonlijke bekeering, maar als een gemeenschappelijke werking op alle leden van 't volk ik\m. De Heilige Geest werd op den Pinksterdag in Gods Kerk uitgestort. De Heilige Geest heeft sinds de Kerk v^n Christus nimmermeer verlaten. Hij ging nimmermeer van Christus' Kerk weg. Hij Kan dus ook nooit ten tweeden male tot haar komen. En voorzooverre wij thans ook persoonlijk de gemeenschap van den Heiligen Geest genieten, erlangen we aan zijn gemeenschap nooit anders deel dan krachtens onze gemeenschap, niet aan de zichtbare, maar aan de onzichtbare Kerke Gods.

Noch in de Handelingen, noch elders, wordt in de Heilige Schrift dan ook ooit van een tweede uitstorting van den Heiligen Geest gewag gemaakt. Het Pinksterwonder greep slechts eenmaal plaats, en wel in de Opperzaal van Jeruzalsms tempel. En wat daarna als voortzetting van dat ééne wonder vermeld wordt, is er slechts uit afgeleid.

Dit afgeleide nu bestond hierin, dat, met name in Heidensche kringen, aan hen die zich tot Jezus bekeerden, door de apostelen de handen werden opgelegd, en dat ze alsdan, zoo staat er, „den Heiligen Geest ontvingen", en soms zelfs spraken in geestelijke taaluiting.

De apostelen zijn dan de mannen, die de gemeenschap tusschen de op Pinksteren gezegende Kerk van Christus en deze nieuwe groepen uit de Heidenen tot stand brengen. Vandaar de handoplegging. En alsdan gingen ook deze cieuwbekeerden in de gemeenschap met Gods volk in. Niet, alsof eerst door de handoplegging de werking van den Heiligen Geest in hun hart tot stand kwam, want zij geloofden reeds, en zulk oprecht geloof is altoos reeds vrucht van een werking van den Heiligen Geest. Maar de Heilige Geest is één in alle geloovigen. Die eenheid van den Geest geeft de gemeenschap. En het is het opgenomen worden in die gemeenschap, het ervaren van en deelea in die gemeenschap die aan de bekeerden destijds het heüsbesef gaf. En dit zalige uitte zich dan vooral in vreemde, d. i. in hooger dan menschelijke taal.

Dit wondere, dit ongewone, dit aangrijpende herhaalt zich thans niet meer. Wel is er ook nu nog gelijke werking, maar deze werking uit zicht thans op andere manier.

Eerst waren er twee sferen, ganschelijk de ééne van de andere onderscheiden. De ééne was de groote sfeer der Heidensche wereld, en de andere de kleine heilige sfeer van 't volk Gads. Vandaar, dat 't komen van den Heiligen Geest onder de Heidenen eerst als insloeg in een geheel vreemde steer, en verseld ging van wondere teekenen. Nu daarentegen doorademt die heilige sfeer heel onze omgeving. Reeds de doop leidt daar in. Bij once bekeering bevinden we ons dus reeds op gewijd terrein, vandaar dat de breuke thans niet zoo uitkomt en da overgang niet zoo plotseling is, en dus ook niet zoo in 't oog springt.

Toch is die overgang er nog evenzoo.

Het wonder der tongen als van vuur en het spraakwonder wijzen er op, dat het bewustzijn van de discipelen en van wie met hen waren, opeens derwijs door den Heiligen Geest vrerd aan* gegrepen, dat 't wierd opgeheven tot hooger, en het nieuwe leven dat zich tengevolge hiervan in hen verdrong, zocht naar hooger uiting dan 't gewone spreken van de moedertaal hun gai. De Heilige Geest in hun binnenste hief hen op tot hooger standpunt. Er ontbrandde in hun bewuste leven een hooger gloed. En dit machtige, bezielde leven zocht naar een hooger uiting ook in nieuwe taal.

En dit nu bleef doorgaan, en gaat nog door, alleen maar, nu niet meer als een wonder, maar thans ais gewone en rustige uiting van het nieuw ontvangen leven.

Wie nu nog tot waarachtige bekeering komt, voelt zich vervuld van een hoogeren drang dan eertijds zijn leven aandreef. Hij ontwaart dat er nu een dringen in hem werkt, dat niet uit hem zelf, maar uit een ander is. En hij erkent straks in dien andere den Heiligen Geest die in hem woont en in hem bidt met onuitsprekelijke verzuchtingen. Maar dan ook opent die heilige inwendige drang hem de lippen op gansch andere wijze dan voorheen. Niet om, gelijk 't onlangs in Hessen beproefd is, de oudeGlossolalie na te bootsen, maar om \& spreken waar men vroeger 2z«/f«^j om te spreken over 't heilige waar men eertijds aan 't heilige niet dacht; om te gelooven waar voorheen de twijfel in het hart insloop; en om thans anderen te lokken, te trekken en te waarschuwen, aan wie men vroeger koud en onverschillig voorbijging.

Dit is nu voor ons het spreken in nieuwe talen, dat, helaas, maar al te dikwijls uitblijft. Vooral in de hoogere standen.

Zoo zonder tal zijn ze, de heeren en dames, om nu maar ook dien titel te bezigen, die zelve ge looven, ja, en voor zich zelve op de zaligheid hopen, maar die dag aan dag, ja week aan week, met ongeloovigen en onbekeerden verkeeren en omgaan kunnen, zonder ooit lot hun ziel van Jezus majesteit te getuigen.

Bij wie 't CU zoo staat, bleef bij dien de Pinksterwerking niet uit?

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's

„En zij ontvingen den heiligen Geest”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 mei 1913

De Heraut | 4 Pagina's