GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XCVI.

DERDE REEKS,

XXXIII.

Want zoovelen als er uit de werken der wet zijn, die zijn onder den vloek; want er is geschreven: Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgsne geschreven is in het boek der wet, om dat te doen. Galaten 2 : I0.

De laatste toepassing vaa den vloek is dis op dea mansch zelve, op den mensch rechtstresks. Die laatste beperking kan hier niet ultblgven, in zooverre ook al de nu reeds besprokene uitwerking van den vloek ten slotte ook den mensch treft. Van ds werkingen van den vloek in den aardbodem en ia den dampkring overkomt den mensch de aardbeving, het vuurspuwen, de bliksem die laslaat, storm en orkaan, het bevriezen en het verzeggen, al naar de stand van de zon is. Evenzoo treft den mensch de werking va» den vloek in het plantenrijk, eenerzrjds in zooverre gifplanten zijn leven bedreigen, maar meer nog andsrstjds voor zooveel het aardrijk doornen en distelen uitschiet, en den landbouwer zoo ernstig bezwaart, dat hij zijn brood niet meer eten kan dan in het zweet zijns aanschgns. En niet anders staat het met de werking van den vloek in de dierenwereld. Ook de verschillende dieren, de giftige dieren, het ongedierte en de gevaarlijke bacillen-en bacteriënwereld doen hun vloek in het eind op gevaren en schade voor den mensch uitioopen. Er is pest die de dierenwereld zelve aantast, maar evens«ef komt uit de dierenwereld heel een reeks van epidemiëa op, die 't raeaschsaleven bedreigen. Afgescheiden echter van dit alles komt hierbq nu tea slotte nog de werking van den vloek die op den mensch recht streeks aandringt. Scherp is hier de grenslijn tusschen het rechtstreeksche ea zijdeiingsche niet te trekken, Aüe rijken der natuur toch staan met elkander in oaderliag verband, en de mensch is evenmin afge scheiden te denken van lucht en bodem, maar toch mag daarom hetgeen rechtstreeks den mensch treft niet over 't hoofd worden gezien. Het is daarvoor te veel omvattend, te diep indringend, te duidtlqk aigebakend. Het sterkst gevoelt ge dit, ais ge aan den vloek in zijn Voleinding denkt, d.i, aan den helschen toestand, waartoe de onherboreu zondaar ten slotte vervalt. Wat we desaangaande kzen in het beeld van de kaarsing der tanden en het nimmer eindigeiad geween, toont dit met volkomen zekerheid. Ia het eeuwig verderf ontplooit zich in 't eind een werking van den vloek, die te zeer inwendig met het verborgen wezeo van den mensch samenhangt, om door ons hier ooit rechtstreeks verstaan te worden. Eer echter de werking van den vloek voor den iadividueelen measch dit eindpunt bereikt, gaat er van zijn ontvangenis en geboorte af tot aan zijn sterven toe een lange weg vooraf, waarlangs hij niet kan voortwandelen, of op allerlei wijs komt hij met de werking van den yïosk in aanraking.

Voor wat zijn lichamelijk bestaan aanbelangt, springt dit het duidelijkst in 't oog. Nu nog zijn er mannen en vrouwen van schoone en boeiende gestalte, die In heel hun wezen, gelaat ea optreden den indruk maken van hooge voornaamheid. Doch naast deze uitzonderingen staat een onafzienbare menigte personen van beide geslachten, die lichamelijk op veel lager trap is komen te staan. Hier behoeft men zich zelfs niet tot eenlingen te bepalen. Wat we opmerkten, geldt voor geheele groepen, gansche geslachten, geheele volken, van rassen zelfs. Denkt mea zich hierbq nu in het Paradijs terug, dan kan men niet ontkomen aan den indruk, dat het eerste menschenpaar in het Paradijs, en vóór den val, dat wil dus zeggen, gei^k het onmiddellijk uit Gods scheppende hand was voortgekomen, nog veel, veel hooger in kracht, schoonheid en verhevenheid stond, dan de prachtigste vrouwen-of manne» figuren, die we nu nog feisr en daar ontmoeten. Plaatst men naast die ideale gestalten, gel^k v/e ons die b^ Adam en Eva te denken hebben, de geheel verkommen menschengestalten gelijk we die thans in de kropmenschen of Cretins op de Alpen, in de Albinos, in de Bosc^^jssmaonen enz. vinden, dan teekent zich in den afstand tusschen den Paradtjsmensch en deze ongelukkigen de ontzettende achteruitgang af, die door den vloek tot in geheel onze menschelijke verschijning kon intreden. Waar ge in hooge Zwitsersche valleien zulk een kropmensch in den ergsten graad ontmoet, huivert ge in uzelf over de vernedering die de naar Gods beeld geschapen mensch ondergaan heeft, dat ten slotte zulke diep-ongelukkige wezens voor u kunnen treden, en dat ge toch ziet dat 't menschen zijn. En al is 't nu, dat de nog erger Cretins en Albinos niet zoo talrijk voorkomen, met de Boschjesmannen is zelfs dit het geval niet. Deze vormen een geheel volk, evenals de Lappen, die wel volstrekt niet met de eerstgenoemden op één lijn zijn te stellen, maar toch ook lichamelijk bij den nu normalen mensch geducht ten achter staan. Voegt ge hierbij nu de negerstammen in hun lagere formatieën, die zoo verre beneden de Zulu's staan, en niet zelden een zoo armzalig uiterlijk vertoonen, alsmede de tal van halfgekleurde stammen, die op allerlei w^ze en in allerlei manier u menschelijke verschijningen toonen van wel niet de allerlaagste, maar dan toch van zeer lage orde, dan gevoelt ge, wat Gemeene Gratie de meeste Europeesche volken beschermde, dat in de thans de leiding bezittende deelen van ons geslacht nog zoo dragelijke menschelijke verschoning voor ons treedt. Altoos zoo echter, dat ge, b^ welk volk ook, tot in het bqzondere afdalend, soms in breede reeks zelfs stuit op stumperachtige, veelszins misvormde v/ezens, die alle aantrekkelqkheid hebben verloren. Veelszins is dit laatste dan het gevolg van slechte voeding, slechte huisvesting en veelvuldige krankheid; maar ieder voelt~dan toch, dat hadde de Paradijstoestand stand gehouden, de aanschouwing van al dit achterlijke en droeve ons zou zijn gespaard geworden. De vloek werkt in dit alles door.

Hierbij komt dan in de tweede plaats het kwaad, dat rechtstreeks uit de zonde ter ontreddering van orize lichamelQke gestalte opwerkt. Wie geheel de verschijning van een nobel persoon, de fijne uitdruk king van zijn gelaat, den adel van zijn trekken en de soepelheid en zachtheid in zqn optreden vergelijkt met wat zoo menige boef en schelm op de bank der beschuldigden in de rechtszaal te aanschouwen gaf, ontwaart op p^nlqke wijze, hoe de zonde, zich tot misdaad ontwikkelend, den mensch verhardt, verwildert en ontadelt. Het is of iets wild-dieriijks u uit zulke ellendelingen toespreekt. Heel hun gelaat, hun oog, de trekken om hun mond en op hun voorhoofd, het is alles ontmenscht en verlaagd, en heel de verschijning van zulke booswichten toont, tot wat verderf in het eigen wezen de zonde den mensch verlagen kan, Eu ditzelfde nu gaat evenzoo door bulten de kringen van wat bepaaldelqk misdadiger is. Wat de drank op den mensch ter z^ner vernedering gewerkt heeft, is onder allerlei vorm in beeld gebracht, en behoeft geen herinnericg; smulpapen mis vormen zich op soortgelqke wijze, brooddronkenheid; onzedelijk leven, het dag maken van den nacht, en bovenal de geslachtszonde heeft in breedsn kring het menscheiijk-aantrekkelqke omgezet in wat afkeer en weerzin inboezemt. Zelfs kan men nog verder gaan, en er op w^zen hoe gierigheid, geldzucht, hoovaardij, trots, en wat niet al, zoo ze niet tijdig bestreden worden, allengs aan het gelaat van den mensch een uitdrukking leenen, die tot misvorming leidt en het rijk-menschel^ke doen te loor gaan. En het ptjnl^kst van alles is, dat deze werkingen van den vloek zich niet bepalen tot de personen die zich aan deze neigingen overgaven, maar, helaas, bijna altoos erfelijk bleken, Erfel^k nu niet in dien zin, waarin tuberculose, kanker enz, zich erfelijk voortplant, maar erfel^k door de gel^ksoortigheid van het karakter en de verwantschap van ziekte-neiging. Dit drukt zich dan weer af in het bloed en op 't zenuwleven. Op die wijs ging gelqke neiging op kinderen en kindskinderen over En de uitkomst was, dat zich als van zeif zoowel in het geestelijk bestaan als in het lichamelijk uiterlijk allengs bq heel een geslacht een niet genoeg te betreuren achterlijkheid en eenzijdigheid en ten slotte een misvorming vertoonde, die zelfs hand over hand toenam, allengs heel het geslacht in waarde dalen deed, zoo almeer tot degeneratie leidde, en eindigde met zulke geslachten zelfs onvruchtbaar te maken en te doen uitsterven.

Hierbij komen dan de lichamelijke zwakheden en gebreken, die niet minder dan de gestalte-misvorming aan den mensch als mensch afbreuk doen. Tot zelfs op onze zintuigen werkt dit in. Wie nu nog de scherpte van 't gehoor en 't gezicht bij de natuurvolken waarneemt, kan zich eenigszins een voorstelling vormen van wat gezicht, gehoor, reuk én gevoelen bij den Paradtjsmensch moeten geweest zijn. Buiten allen tw^fel een waarnemingsvermogen, dat het onze, gelijk zich dit thans In het normale leven voordoet, met 50 pCt. overtrof. Voor Adam in het Paradijs was een bril of gehoorbuls ondenkbaar, en al onze hulpmiddelen, gelijk w^ die thans wel aanwenden moeten, w^zen op verzwakking en achteruitgang. Had deze acUeruitgang nu bij allen met gelijken tred plaats gevonden, zoo kon men dit nog toeschreven aan een algemeene Inzinking, maar dit is niet het geval. Er z^n nu nog geslachten en familien die zeer scherp hooren en zeer fijnen blik hebben, en daarnaast staan andere gezinnen en andere familien, die soms reeds op jeugdigen leeftijd bange achterl^kheid in 't zintuig verraden. Ook hier treden alzoo etfel^ke werkingen op, die weer moeten saam hangen met onmatigheid, met overspanning, met disharmonieën in 't leven, gelijk die in den Parad^stoestand zich niet zouden hebben voorgedaan. En Is nu door dit alles de inwerking van den val en den vloek op 's menschen lichamelijke verschijning reeds zoo veelvuldig en zoo scherp geteekend, dan komt nu bij dit alles nog de uitwerking van ongeval, ongeluk, breuke, vergiftiging, ondergaan geweld en zooveel meer, dat rechtstreeks verzwakkend en ontaardend cp onze lichamelqke natuur inwerkt. Reeds enkel het vatten van koude, iets dat zoo doodonscbuldig en eenvoudig lijkt, en den mensch bijna vanzelf overkomt, heeft bij enkele personen en door hen bij enkele geslachten ten slotte zoo droef op geheel den gezondheidstoestand ingewerkt, dat heel de welstand er onder leed. Reken daar nu bij de vele kwalen en gebreken die opkomen uit verzuim van zorge voor het lichaam, voeg daarbij de nawerking van pokken, mazelen, roodvonk, typhus en soortgelQke krankheden, en boek dan ten laatste op het sombere debet van ons leven de giftige insluipselen en de bange epidemie van pest en cholera, zwarte pest, gele koorts, malaria en dergelijke, en het wordt u duidelijk, dan, dit heirleger van kwalen, in het Parades geheel ondenkbaar, niet anders dan door den vloek in ons messchel^k leven kan zijn ingeslopen, en ons drukt als met een bsnauwing des doods.

Bij deze inwerking van den vloek op ons uitwendig bestaan, komt dan in de tweede plaats de werking van den vloek op geheel onze existentie, gelqk die van de zonde zelve uitgaat. Er schuilt in alle zonde een demonische macht. Elke zonde is op verovering bedacht. Ze begint met op een klein stuk van ons leven, met op een klein deel van ons wezen beslag te leggen, maar stelt zich daarmede niet tevreden. Ze breidt zich uit, ze grijpt steeds verder om zich heen, duldt zelfs veelal niet, dat andere zanden haar 't terrein komen betwisten, en rust niet, eer ze steeds meer ons geheel heeft ingenomen en van kwaad tot al erger is voortgeschreden. Gode z^ lof, werkt de vloek op die wijs lang niet op alles door. Ook op dit gebied verheerl^kt de Gemeene Gratie zich op wondere wqze, gelijk het dan ook wei vanzelf spreekt, dat b^ de wedergeborenen deze steeds verder om zich grijpende neiging van welke zonde ook, door genade gebroken is. Neemt ge daarentegen het vioekdragend karakter van zulk een zonde op zich zelf, d. i. van een zonde, die noch door Gemeene Gratie, noch door wederbarende genade gestuit of althans gebroken is, dan ligt het altoos in den aard van elke zonde, dat ze steeds meer begeert, en nooit met wat ze won zich vergenoegen laat, maar zoo gebukt gaat onder den vloek, dat ze steeds haar macht, haar invloed en haar vernielende werking in breeder kring uitbreidt en voortplant. Deze zich steeds uitbreidende zucht die in elke zonde woont, openbaart daarom vooral het drqven van den vloek, omdat dezedrq'ving van satan op den zondaar uitgaat. Jezus leerde de z^nen eiken dag bidden: „Leid ons niet in verzoeking, maar verlos ons van den Booze", want die dagelijksche smeeking moet van dag tot dag als verweer tegen deze drijving van den vloek over staan. Verleiding, verzoeking is niet anders dan de macht die de Booze op eiken zondaar uitoefent, om hem almeer naar zich te trekken, en al wat in hem Is en aan hem is, om te zetten In 't onheilige. Ge vergist u, zoo ge waant, dat de zonde in u iets op zich zelf is, en dat satan slechts nu en dan ziyn oog op u richt om u In , uw zondig wezen te verschalken.-Zoo is het niet. De zonde bestaat geen dag en geen uur ia u, of altoos zit satan er achter, en zonder ophouden is hij er op uit, om de zonde in u tot steeds grooter macht te ontwikkelen, en er ten slotte zulk een macht uit te doen worden, dat ze u geheel beheerscht. En nu Is dit de vloek die hierin werkt, dat zoo noch de Gemeene Gratie noch de b^zondere Genade u hierin met haar schild dekt, ge willoos en weerloos aan deze satanische macht zQt overgeleverd. Uitwendige omstandigheden, vrees voor de gevolgen, anderer stem mogen de snelle verslechtering nog eenigszins tegenhouden, maar op zichzelf rust op elke zonde de vloek, dat ze zich steeds verder van ons meester maakt. De uitkomst toont dan ook, hoe bang en bitter de zonde in het gezinsleven om zich grijpt, haar slachtc ffers steeds dieper doet zinken, en oorzaak wordt van de jammerl^kste verhoudingen, van de meest ontruste conscientles, en van de gevoeligste verdrietelijkheden.

Het is niet te noemen, wat de ééne mensch, enkel door zulk een voortwoekerende zonde, z^n naaste aan zielsverdriet, aan zielsbenauwing en zielsverontreiniging veroorzaakt. Schier alle tranen, die geschreid zijn, en in 't verborgene nog eiken dag voor God ge schreid worden, ze komen uit anderer of eigen zonden op. Tegenslag en tegenspoed, pqnen en kwellingen maken ook het oog wel vochtig, maar de tranen die eigen en anderer zonden doen schreien, zqn altoos het wrangst en bitterst, en juist deze tranen zqn 't die de vloek onder de kinderen der menschen weenen doet. Aile twist en kabaal onder menschen komt niet anders dan uit den vloek op. Of de zonde daarbij den vorm van zinlqkheid, van egoïsme of van trots en hoovaardij aanneemt, doet ter zake zoo weinig af. Hoofdzaak is en blijft maar, dat er in de zonde van satanswege een drijf kracht werkt, die niet kan rusten dan eens in het eeuwig verderf, en daarom ook hier op aarde steeds ons voortstuwt naar de plek waar de afgrond gaapt. Eerst recht gevoelt men dit, zoo men er mee rekent, dat dit volstrekt niet alleen van de enkele personen geldt, maar dikwijls van geheele geslachten en volken, ja van geheele families, geslachten en volken in het verband der eeuwen. Rassenhaat en nationale afkeerigheden tusschen het ééne volk en het andere zijn als uit de vloeiingen der zonde opgekomen, en als dan tenslotte het gruwelijkste zich openbaart en de oorlog uitbreekt, en de volken te vuur en te zwaard elkander aanvallen, en het menschenbloed stroomt, en bange jammer in de gezinnen geleden wordt, en alle menschenrecht en menscheneer met voeten wordt getreden, dan trilt in dien vloek satan van inner-Iqke zelfvoldoening. Dat is het wat de vloek altoos op 't oog heeft. Onderlinge zslfvernieling en in 't eind het eeuwig verderf. Niet, dit versta men wel, alsof God de Heilige dit alzoo beschikt had. Het is maar alleen, dat God de Heere de logica handhaaft die HQ zelf in zijn Schepping heeft ingeprent. De engel kan geen demon, de aartsengel kan geen satan worden, of er begint een reeks te loopen van logisch uit sikander voortvloeiende gebeurtenissen. Satan in den mensch toegelaten, werkt de zonde; de zonde in den mensch gistend, baart den vloek; en de vloek zich over ons menschelgk leven uitbreidend, kan niet anders tot eindproduct hebben dan 't verderf.

Dit voor wat aangaat de twee groote sferen van ons uitwendig en inwendig leven. Doch tusschen deze beide in plaatst zich nu nog ons verstandelijk leven, of wilt ge, het leven van ons meer omvattend bewustzijn. Een oud rijm zegt: „Och waren alle menschen wijs en deden daarbq wel, dees aarde was een paradijs, nu is zij vaak een hel", en op dit rqmpje van den mensch moet, zoo ge het saamvatteud geheel van ons leven verstaan wilt, steeds nadruk gelegd. Het begint altoos met den boom der kennisse, en nu is er niets zoo jammerlijk en griÜigs, zoo den mensch verlagend, als de stoornis, die als uitwerking van den vloek, zoo gedurig in het menscheiijk bewustzijn zich aandient. Het bangst ontwaart ge dit bij de krankzinnigen en bij de demonisch aangetasten. Het Evangelie meldt ons, hoe overweldigend die bezetenheid enditdemodisch woelen vooral in Jezus omgeving opwaakte. Nooit zoo sterk en oppermachtig heeft de satanische wereld zich geprikkeld gevoelt, als juist door Jezus optreden. Doch al openbaart zich die fatale werking, na Jezus opvaren ten hemel, niet meer in die overweldigende mate, toch wQzen helaas de statistieken er op, hoe de aangrijpingen van 't menscheiijk bewustzijn op hoogst verontrustende w^ze in aantal toenemen. Steeds breiden de gestichten voor deze zielzieken zich uit, en nog steeds schiet er plaats te kort, om deze ongelukkigen te herbergen. Wel is het zoo, dat de zielkundigen van onze dagen b^ dit droef verschijnsel schier alle geestel^ke oorzaak buiten rekening stellen, ea het kwaad waarvoor ze staan, uit louter physische oorzaken pogen te verklaren, maar wie in de Heilige Schrift ook Uer z^a kompas vindt, weet beter. Jezus sprak van geestea der verschrikklog, die niet uitvaren dan door vasten en biddea, ea wat beteekent de beperkte wisheid vaa deze zielkundigen, vergeleken bi^ het klare iazlcht dat Jezus Ia deze verborgea dieptea vaa het bewustzijnsleven had. Zeker, ook bij de dierea komt verwildering voor, de hond kan dol worden, het paard de kolder in den kop kr^geo, ea zoo kaa er ook in deo measch eeo verwildering opkomen, die uitsluiteod uit het zenuwleven moet verklaard. Wat we b^ vallende ziektea waaroemea, bewast dit. Doch hiermee is nog allerminst de diepere gang van dat jammerl^k versch^nsel in ons menschel^k leven verklaard. Er werken In al wat de psyche, d.i. de ziel, krank maakt, nog heel andere oorzaken, die wel ter degemetden vloek io verband staan, en in het Parades zich niet denken lieten.

En zelfs hiertoe beperkt het zich niet. Het z'qn toch volstrekt niet alleen de krankzinnigen, in wie zich deze menschelijke jammer openbaart. Voor wat ons bewustzijnsleven aangaat, behoeft men slechts op de idioten te wijzen, om te doen inzien, op welke nog heel andere wijze het bederf in ons kan sluipen. En al is 't nu, dat de meesten met krankzinnigen en bepaalde idioten niet dan zelden in contact komen, ea er daarom ia den regel niet den vollen indruk van ontvangen, toch treft het ons maar al te vaak ook in het gewone leven, wat stompzinnigheid er kan intreden, wat moeite het kost om een zwakzinnige eenige juiste kennis b^ te brengen, ea hoe weinig er in tal van personen nog te ontdekken valt vaa die hooge geestesmacht, die ons eens In het Paradqs geschonken werd, en die nog een enkel masd in reusachtige denkers uitblinkt.

Drieërlei moet hier dan ook onderscheiden: er is verwildering, er is verzwakking en er is vervalsching van het bewustz^nsleven. De verwildering woedt In den krankzinnige, de verzwakking In de onnoozelheid der dommen, en bij deze beide komt dan nog de vervalsching van het bewustz^nsleven b^ de tegen God in opstand verkeereade wqsgeeren; en onder welke vaa deze drie vormea de afdoling ook voorkomt, altoos werkt ze uit den vloek. Ook in de Gods majesteit aanrandende zelfverdwazing van de machtige denkers, die zichzelf Inbeelden ea het aadereo diets makeo, dat hun denken de Wijsheid Grods, of althans de absolute Wijsheid, doorgronden, naspeuren en reproduceeren kan. Althans in de ultra's. Er zija ook uitaemosde wqsgeeren geweest; en ook aan de onderzoeldngen van halfdolende wijsgeeren danken we niet weinig inzicht. Maar steeds was er, en nog is er, ook een geslacht vaa wijsgeerea, die zich diets maken dat hun brein het denken, de wijsheid, het verstand der dingen gegrepen, de stukken ervan als een legdoos in elkaar gelegd heeft, ea die zich nu onderwinden Gods openbaring voor overtollig te verklaren, omdat er aan huo wijsheid nu niets meer ontbreekt. Altoos weer bet als God zijn. Steeds weer de satanische gedachte die de Goddelijke gedachte op z^ dringt. En uit dien hoofde telkens opnieuw de vloek ook in het denken, die zich tegenover de zegenende genade In ons denken overstelt, en ze uitbaat.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1913

De Heraut | 4 Pagina's