GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Wie zal mij verdagvaarden”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Wie zal mij verdagvaarden”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zie, gelijk een leeuw van de verheffing des Jordaans, zalhij opkomen tegen de sterke woning, want ik zal hem in een oogenblik daaruit doen loopen; en wie daartoe^ verkoren is, dien zal Ik tegen haar stellen; want wie is Mij gelijk? en_wie zoude Mij verdagvaarden? en wie is die herder, die voor mijn aangezichte bestaan zoude. Jeremia 49 : 19.

»God is groot, en wij begrijpen Hem niet« is een uitroep van' Elihu, die diep in Jobs ziel drOng en ook ons bij het lezen nog vaak aangrijpt.

Niet altoos.

Niet als we redeneeren. Niet als we de eigenschappen, de deugden, de profetiën en de daden Gods tot voorwerp van onderzoek en studie maken. Dan toch komt 't op denkkracht aan, en in denkkracht poogden onze wijsgeeren en godgeleerden steeds rijker te worden.

Maar heel anders komt 't te staan, als in ons eigen, persoonlijk leven het groote probleem van de Zex aeterna i) zich aan ons opdringt.

Men verstaat onder Lex aeterna^ dat er een Wet van eeuwige gerechtigheid is, waarnaar zich ook het doen van Godzelf beoordeelen laat. Men is dan zelf in moeite. Men begrijpt en verstaat niet, hoe God de Heere ons eigen wezen, aanleg en levenslot alzoo beschikken en verwezenlijken kon, als wij het ondervinden, ondergaan en ervaren. In het diepst onzer ziel voelen we ons ongelukkig. Schier alles sloeg ons tegen; En al kennen we nu onze zonden, toch zien we niet in, hoe, na de Verzoening aan het Kruis, die we in vol geloof aanvaarden, nóg gedurig de toorn Gods zich in ons levenslot tegen ons kan keeren.. Anderen zien we overrijk en gelukkig en van zorg ontslagen, en genietend van de bloemen die op het levenspad worden gestrooid. Ons daarentegen veroorzaakt alles moeite. Verliezen volgen bij ons op ver-. liezen. Verdriet verving verdriet. Wond na wond werd ons geslagen. En vraagt men ons dan af, om wat bijzondere zonde, uit wat bij zonderen hoofde God de Heere dit alles zoo jammerlijk over ons beschikte, dan is er geen antwoord dat ons bevredigen kan; dan dringt.zich gedurig de gedachte aan ons op, dat het recht van voor onzen God voorbij is gegaan; en ten slotte klaagt de ziel, hoe stil en fluisterend dan ook, van onzen Godj dat Hij 't recht verkort, dat de gerechtigheid ophield zijn heiUg doen te besturen, en dat we wel waarlijk grond en recht hebben, om er over te klagen in onze klaagzangen, dat de Heere onze God zelf het recht, dat ook ons toch zou toekomen, krenkt.

Job heeft dit dieper gevoeld dan iemand, en het driester dan eenig ander lijder uitgesproken, en is juist daardoor onze hulpe geworden. Immers wat hem geantwoord werd, en ten slotte tot verootmoediging leidde, richt zich ook tot ons innerlijk bewustzijn. En altoos hooren we dan de stem onzes Gods, die, als bij Jeremia, ook ons afvraagt: Wie zal mij verdagvaarden t

En dit nu juist komt neer op het machtig vraagstuk van de Zex aeterna, van de dusgenaamde JSe/mi/'a-e Wet, wier beteekenis zoó telken mis wordt verstaan.

Te midden van den tegenspoed en het leed dat ons achtervolgt, komt dan de Asafs overdenking ook in ons op: > Te vergeefs heb ik mijn hart gezuiverd en mijn handen in onschuld gewasschen", want toch ben ik den ganschen dag geplaagd, en mijn bittere ervaring herhaalt zich alle morgens. En die anderen, die goddeloozen, hebben rust in de wereld, ja, ze vermenigvuldigen het vermogen! (Psalm 73 : 12—15).

Wat nu was ook dit in Asaf anders dan een verdagvaarden vair zijn God. Hij, Asaf, zou als rechter zitten. God Almachtig zou voor zijn rechtbank worden geroepen; Hij zou zijn God aanklagen, dat hem jammer om zijn vroomheid overkwam, en dat God hem derhalve tegen recht en reden in, overgoot met zijn toorn. En bovenal, dat zijn God daarom te minder in zijn doen te verdedigen was, omdat den goddelooze juist omgekeerd heil en zegen achtervolgde, hem, Asaf, tot terging en tot spijt.

En al mocht dit nu, zoo door Job als door Asaf, in de eerbiedigste termen worden uitgesproken, feitelijk kwam 't er toch op neer, dat èn Job èn Asaf vast besef, een kennis van het eeuwige Recht meenden te hebben; dat ze derhalve bevoegd waren, om aan dat eeuwige Recht niet alleen hun eigen doen, en het doen van andere menschenkinderen, maar zeer stellig ook het doen van den Almachtige te toetsen; en dat ze nu, indenkende wat zij voor God waren geweest en hoe trouw ze in zijn dienst waren bevonden, niet anders konden oordeelen, of alle, alle recht en reden ontbrak, waarom God nu hén juist alzoo in de diepte zou werpen, en, als ze dan nog uit de diepte tot Hem riepen, weigerde hen te hooren en uit te .redden.

En dit nu juist ligt in dit »verdagvaarden*.

Verdagvaarden doet de rechter. Is een schuldige bij hem aangeklaagd, dan daagt hij dien aangeklaagde voor zijn vierschaar. De schuldige moet daar verschijnen. De beschuldiging wordt tegen hem ingebracht. Tegen die beschuldiging mxt hij zich verdedigen. Kan hij dit, dan gaat hij vrij uit. Maar kan hij 't niet, dan volgt 't oordeel. En daartegen nu komt het heroieke woord onzes Gods hier in verzet.

Tegenover God den Alwetende, den Almachtige en Alheilige kan geen dagvaarding plaats hebban. Hij als God staat boven alles. Zelfs^ het eeuwige Recht, de lex aeterna, staat niet buiten, noch boven Hem, maar is uitvloeisel van zijn Goddehjk bewustzijn.

En wat ons ook overkomt, en hoe sterk ook ons lot tegen het ons toekomend Recht schijnt in te druischen, steeds moet op de knieën door ons beleden: »Gij zijt rechtvaardig, Heere! En zoo ik zelf, , persoonlijk, onrecht in plaats van recht voel, dan ligt dit aan mij en niet aan mijn God".

God is en blijft groot, en wij begrijpen Hem niet!

Reeds in de natuur staan we voor een ondoorgrondelijk raadsel. De wreedheid in de dierenwereld, zoo vraagt men. zich af, hoe kan die van God zijn? Ons reeds grieft dit lijden, en we pogen het te keeren. Hoe kan God dan die dierenwereld alzoo ingericht hebben?

Dezelfde strijd komt voor ons op in de historie, als we zien hoe !t ééne volk het andere verplettert, neerwerpt en overheerscht, of ook als we telkens weer ontwaren, hoe gansche groepen onder de kinderen der menschen schier al de dagen huns levens met beklemmende zorge en noodstand te worstelen hebben, tegen­

¹) De eeuwige wet, g over andere groepen die zich baden in weelde.

En hoe nader we aan onzen eigen levenskring komen, hoe banger die angstige vraag naar het recht van God ons vaak beklemmen komt. Arme, kleine lievelingen van de meg of van de kribbe af lichamelijk misvormd. Hier een idioot, daar egn blindgeborene, ginds een behept met een kiem van naderende tering. Lijden van allen kant, waarvoor geen verklaring is.

En klopt dit onverklaarde en onverklaarbare lijden dan tenslotte ook bij onszelven aan, zoodat ons eigen levensgeluk met wreede hand verwoest wordt, en we bidden om uitredding, en het helpt niet, en we zien dan duidelijk den voorspoed der goddeloozen, o, wie is dan de man, die niet een Jobsvertwijfeling in zijn ziel voelt opkomen, of met Asaf belijden moet: sMijn voet was bijna uitgegleden".

En toch, het geloof, en alleen het geloof, komt die bange worsteling te boven. Als we maar gevoelen hoe klein wij zijn, en hoe groot God is; als we maar beseffen, dat ons besef van wat recht is, zoo niets te beteekenen heeft, vergeleken bij het eeuwige Recht gelijk dit in God woont, uit God vloeit, en door God over ons heerscht; en als we maar verstaan wat in den uitroep bij Jeremia ons wordt aangezegd, dat nooit, nooit één eenig menschenkind het doen van zijn God kan of mag beoordeelen, maar dat 't God is wiens oordeel over ons gaat, — dan stompt dit vanzelf de terging die in der goddeloozen voorspoed ligt, af; dan daalt uit God de kracht en sterkte in ons, om alle leed en kruis te dragen; en dan zingt het kind van God, zoo dikwijls zijn hoofd weer uit den stroom van 't lijden opduikt, een lied des _ lofs en der aanbidding voor zijn Vader in de hemelen, die hem zoo hard kastijdt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1914

De Heraut | 4 Pagina's

„Wie zal mij verdagvaarden”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 juni 1914

De Heraut | 4 Pagina's