GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Uw vervaarnissen”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Uw vervaarnissen”.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Van der jeugd aan ben ik bedrukt en doodbrakende; ik draag uwe vervaarnissen, ik ben twijfelmoedig. Psalm 88 : 16.

Als door een donderslag bij schier onbewolkter! hemel, is er een verschrikking, in alle land, over alle ziel geslagen. In wat kring ge ook binnentreedt, men is ontzet. Beroering heeft aller hart aangegrepen. Men huivert voor de donkere toekomst, die we tegengaan. We ondergaan nu zoo ten volle, wat onze overzetters met het bange woord vdiXi iivervaardkeden" uitdrukten. We voelen nu zelf wat de Psalmist bedoelde, toen hij, voor zijn God op de knieën, het uitriep: »o, mijn God, ik draag iiw vervaarnissen^. Vervaarnissen die heel mijn ziel verschrikken, en die ik voel, dat niet van menschen, maar van U mij overkomen.

In alle land ontwaart men het: Opeens heeft God Almachtig in het leven der volkeren ingegrepen, en hun een tot hiertoe en niet verder toegeroepen.

Aller volkeren voorspoed was in zoo ongekende weelde uitgewassen. Vreeze had geen vat meer op 't hart. De welvaart vloeide van alle zijden. Het geroep van Vrede, vrede ! legde aan allen bitteren ernst het zwijgen op. Zooals voorheen nooit, was het vast gebruik in alle bewind en bij alle ontmoeting van Vorst en Vorst geworden, om van zijn geloof in een duurzamen vrede te getuigen. Niet één die iets aijder-i dan vrede, en nogmaals vrede, beoogde en bedoelde. Geweken was alle vrees voor botsing en strijd.' De legermachten groeiden wel steeds aan, maar met geen ander doel dan om te vaster den "Xereldvrede te verzekeren. Vroegere bitterheid week voor s3-mpathie. Het nationaal verschil sprak nauwelijks meer. Men voelde zich wereldburger en zong van een alles verbroederend kosmopolitisme. Dat vroegere roepen van «nationale veeten" Was niet dan zelfbedrog van het hooge hart geweest. Dat alles was men nu te boven. Vrede door recht zou aller leuze voortaan zijn. De Christelijke religie had gefaald. Die had den vrede onder de volkeren eer verwoest dan gesterkt. Maar nu was de «moderne geest« almeer heel ons leven gaan overschaduwen. En met dat nieuwonstoken licht was ons nu vrede en geluk gewaarborgd. Het zou nu zonder God gaan. Uit den mensch . zelf zou 't leven in heerlijken vrede ontkiemen. En schier alle volk en heel de Pers zong in dit Hed van den «eeuwigen vrede« mêe.

En nu is plotseling, in twee, drie etmalen de schrik in aller hart geslagen. Het is of met één vonk de vlam op eens van allen kant uitsloeg. De vlam van een vuur, dat reeds jaren moet gesmeuld hebben. Het is niet meer een krijg als in 1870 tusschen twee der volken, maar een brand die heel Europa in vuur en gloed zet. Het toeft niet, het beidt niet, het nadert niet met stillen tred, maar 't slaat plotseling als met één slag overal tegelijk in. Heel het leven dreigt één chaotische beroering te worden. Alle vastigheid bezwijkt. Op niets valt meer te rekenen. Alle bint wrikt los, alle fundament scheurt uiteen. Radeloosheid grijpt de mannen van zaken aan. En nu begint 't nog pas. Wat zal 't dan niet worden, als 't straks fel en snel doorbrandt Steeds erger, aldoor banger en benauwender. En zie, nu overkomt op eens zelfs aan veel ongeloovigen een gewaarwording, dat ze dan toch heusch met den levenden God te doen hebben. God heeft ingegrepen. Hij is 't, die op eenmaal dezen valschen vrede verstoord heeft. Vervaardheid beroert aller hart, en schier ieder voelt 't nu zelf, hoe 't al vervaarnissen zijn, waarmee God ons overstelpt. Het zijn uw vervaarnissen, o, mijn God, die mij ontroeren en ontzetten.

Het zoo machtig aangrijpende ligt dan ook juist daarin, dat de wereld meende 't-zeer wel zelf alles te kunnen sturen en richten, zonder God en buiten God. Aan God was 't wereldbewind uit handen genomen. De mensch zelf zou 't wereldleven in effen paden leiden. En wat ging 't niet prachtig! Kunst en wetenschap bloeiden. Nijverheid en Handel zag men wonderen scheppen. Het wereldverkeer vertienvoudigde zich. De schatten der aarde, die dusver millioenen waren, ' ontplooiden zich als van zelf in milliarden. Het scheen een paradijs alom op aarde te worden. En nóg zou de welvaart toenemen. Elk jaar gaf in de Statistiek weer hoogere cijfers die spelden van nog hoDger geluk en van nog rijker weelde. Het was een toovervv'ereld van menschelijk gedijen die zich voor 't bewonderend oog uitstalde. Men leefde buiten God, 't is zoo. De kring der geloovigen kromp almeer in. Vooral de jongeren van jaren kenden veelal geen ernst meer. Maar toch ging 't o zoo prachtig, zoo naar den vollen uitgang van aller hartewensch. Reeds de 19e eeuw was schitterend geweest. Maar nu zou onze 20e eeuw zelfs haar nog in de schaduw stellen.

Maar dit alles ging toe met het gordijn er achter.

En nu schoof de Heere plotseling, in de spanne van nog geen week, dat gordijn van voor het oog der volkeren weg.

Zijn almachtige hand grijpt in het wereldleven in. De valsche bedenkselen zijn op eens verdwenen. De hartstocht, de wrevel en de bitterheid, die uit de zonde opspruit, slaat op eenmaal van allen kant naar buiten uit. Het is of de lofzinger op den wereldvrede op eenmaal het liedeken van voor dertig jaar opnam: »We hebben lang genoeg gemind, laat ons nu eindelijk haten!" En op grens bij grens is alles één moorden en rooven en in laaie vlam zetten. Het is of een demonische kracht de harten vergiftigt. Nu reeds zijn er plekken en plaatsen waar de hel schijnt losgebroken. Het is of onze pod de volkeren los laat, om ze nu tegen elltander te laten aanstooten. En het wilde roofdier vindt zich in zijn moord-en vernielzucht overtroffen door den mensch.

De wereld heeft God getergd. De volkeren hebben hun God geloochend en vergeten. Tot zelfs in onze Christelijke kringen begon een leven op zekeren afstand van God voor meer dan één bekoring te krijgen.

En nu slaat die vergeten en gehoonde God plotseling zijn schrik in aller hart. Vervaarnis heeft den sterkste aangegrepen. En wij staan nu pas voor 't begin. Wie zal zeggen wat ons 't einde zal brengen ?

En toch is er onder dit alles een toon van stillen dank die opklimt.

Wie in waarachtig geloof zijn God mag liefhebben, voelt er een triomf van het heilige in, dat er weer om God gedacht, weer van God gerept, weer tot God gebeden werd.

Niet om zich boven wat afdoolde te verheffen, maar om, in eigen schuld verootmoedigd, te lokken en te trekken wie maar luisteren wil, en dan met allen saam neer te knielen: o. God, sla ons, maar woon in ons midden weer, en laat straks het God met ons! weer 't Amen zijn op 't - iinijn ziel met God" dat uit aller hart opklimt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 augustus 1914

De Heraut | 2 Pagina's

„Uw vervaarnissen”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 augustus 1914

De Heraut | 2 Pagina's