GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

CLXXII.

VIJFDE REEKS.

. XXXIV. .•agjM& '--

Zie, hij komt met dé wolken, en alle oog zal hem zien, ooic degenen die hem doorstoken hebben; en alle geslachten der aarde zullen ever hem rouw bedrijven; ja, Amen. Openbaring 1 : 7.

De vierde daad, die van Jezus, na zijn hemelvaart, te onswaart is uitgegaan, bestond in de Openbaring omtrent de Voleinding, die Johannes op het eiland Pathmos ontving. De eerste daad was de Uitstorting van den Heiligen Geest; de tweede de bekeering van Paulus en in verband hiermede Petrus roeping naar Caesarea; de derde was de vernietiging van Israels volksstaat, ingeleid door de verwoesting van Jerusalem in het jaar 70. En de vierde daad, die zich niet op den aanvang, gelijk de drie eersten, maar op het einde, ja zelfs op de Voleinding richtte, bestond in de openbaring die, eens en vooral, over alle volgende eeuwen op hetfiland Pathmos aan den apostel Johannes ten deel viel. Ook van deze vierde daad geldt het, dat het initiatief er toe van den Christus zelven uitging. Gelijk hij nu gezeten was aan's Vaders Rechterhand, en hem, naar zijn eigen verklaring, alle macht in hemel en op aarde gegeven was, heeft hij van die macht óók gebruik gemaakt om zijn Kerk op aarde in te lichten omtrent hetgeen aan het einde der dingen te komen stond. En ook die daad was voor de toekomst van Christus Kerk in hooge mate belangrijk. Dit valt licht in te zien, indien men zich slechts even helder rekenschap geeft van den toestand, waarin die Kerk zich bevond, toen het apostolaat op het punt van uitsterven stond. Op zichzelf toch kon het niet anders, of het besef en voorgevoel moest zich opdringen, dat thans binnen ten hoogste enkele jaren het einde der dingen te komen stond. Jaren, eeuwen zelfs, had de vervulling der rijke profetische belofte getoefd, omdat die vervulling geheel hing aan de komst van den Messias. Ieder gevoelde derhalve, dat zoolang de Messias nog niet gekomen was, een afwachtend leven het eenig denkbare was. Nu daarentegen was hierin een principieele wijziging gekomen. Nu stond 't alles heel anders. Immers nu was de Messiaansche belofte in vervulling gegaan. Het Koninkrijk der hemelen was nu gekomen. Het offer der verzoening was op Golgotha gebracht. Messias was opgestaan en ten hemel gevaren. Daarna was de Heilige Geest uitgestort. Het was alles derhalve gereed. Niets kon meer worden ingewacht. Het was nu alles in vervulling gegaan. Ook waren de Heidenen reeds in grooten getale toegetreden. Wat zou dan nu nog uitstel eischen? Waarom zou dan nu de zaligheid niet ingaan? De Christus had slechts weder te keeren, en de heerlijkheid Gods, gelijk die nu door alle eeuwigheid schitteren zou, kon worden ingeluid. Vooral nu er allengs vervolging opdook, en de schare der Christenheid reeds zoo van allen kant onder harden druk van het booze volk en onder oppermachtigen druk van de wereldsche Overheid begon te geraken, mocht men zich wel afvragen, waarom de voleinding van den huldigen toestand dan nu nog toeven zou, en of 't niet als vanzelf sprak, dat de Christus uit den hemel alsnu op staanden voet een einde aan dezen jammerlijken staat van zaken zou maken, door zijn Koninkrijk in volle glorie in te luiden.

Zelfs kon nog een andere vraag opkomen, en kon men zich .afvragen, waartoe toch eigenlijk de Hemelvaart van den Christus noodig was geweest. Zijn sterven aan het Kruis maakte zijn opvaren ten hemel niet noodzakelijk. Op den derden dag immers na zijn Kruisdood verrees hij uit het graf. Waarom had de Heiland en Koning na deze verrijzenis uit het graf niet altoos op deze aarde kunnen blijven, en zonder verwijl zijn Konmkrijk op deze aarde kunnen stichten; en zulks niet enkel geestelijk, gelijk hij vóór zijn sterven deed, maar ook uitwendig door een allesbeheerschend machtsbetoon. Had dus dat opvaren ten hemel niet achterwege kunnen blijven ? Nu toch voer hij wel op, maar immers met geen andere bedoeling, dan om straks weer uit den hemel op deze aarde neder te dalen. Waarom had dan zijn tweede werk, , na zijn iParousie, zich niet aanstonds aan zijn eerste werk op aarde kunnen aansluiten? Dan ware er geen tusschenperiode geweest, die aan zijn Kerk op aarde slechts druk en jammer kon brengen. Had hij alzoo, in stede van van den Olijfberg op te varen, van dienzelfden Olijfberg zijn koninklijke macht over heel dit aardrijk doen uitgaan, dan zou nog bij het leven der apostelen de Voleinding van de reusachtige worsteling gekomen zijn. Nu daarentegen heeft Jezus ons verlaten; zijn Kerk is verweesd op aarde achtergebleven; en straks moet Jezus toch weder keeren; waarom dan niet zijn Verlossingswerk aanstonds en^tot den einde toe doorgezet? Zonder Jezus kon de Voleinding toch niet tot stand komen. Waarom bleef hij dan niet hier, om op eenmaal zijn groote taak af te werken. Nu ging hij heen van ons, maar toch met geen ander doel dan om weer tot ons te komen. Had hij dan niet even goed kunnen blijven, en reeds toen voleindigen, wat hij nu eerst zal kunnen doen na zijn wederkomst? Het is zoo, de Uitstorting des Heiligen Geestes moest nog komen, en in Paulus moest de Heidenapostel geroepen worden, maar waarom zou beide niet even goed hebben kunnen plaats hebben, onderwijl Jezus op aarde gebleven was} Reeds blies de Heiland, vóór hij opvoer, op zijn jongeren en sprak: Ontvangt den Heiligen Geest! En wat Saulus aangaat, valt evenmin in te zien, waarom de roeping tot Saulus niet even zoo goed hier op aarde had kunnen uitgaan. Het was nu toch Jezus, die deze roeping tot Saulus hier op onze aarde deed uitgaan; wat zou dan belet hebben dat geheel 'tzelfde geschied ware, terwijl Jezus nog hier bleef en niet opvoer. Dit alles is nu van uit den hemel geschied, omdat de Heiland ons nu eenmaal verlaten had en opgevaren was, maar stel, die Hemelvaart had niet plaats gehad, wat zou dan belet hebben, dat de Heere geheel dezelfde werkingen, nog op deze aarde zijnde, had tot stand gebracht? Er vi^as nu een tusschenperiode ingetreden, waarin de Kerk zonder Christin op aarde 'vcrtucfcJc, en eerst later de Kerk haar Hoofd tot zich zou zien terugkeeren.

Die vraag zou zich niet hebben opgedrongen, indien van meetaf aanwijzing in de profetie ware geschied, dat er tusschen Jezus opvaren ten hemel en de Voleinding een aanmerkelijke tijd verloopen zou. Had men van meet af geweten en klaarlij k ingezien, dat er voor 't minst een tijdperk van twee duizend jaren verloopen zou, eer de zaligheid kon ingaan, zoo zou de Hemelvaart in niels bevreemd hebben. Hoever lag de heugenis van Mozes niet terug, én toch lag tusschen Jezus verrijzenis en Mozes heengaan een niet langer tijdperk dan van drie maal vijfhonderd jaren ; nu zou 't tusschen Jezus Hemelvaart en zijn Wederkomst daarentegen welhaast een tijdperk van vier maal 500 jaren zijn. Doch natuurlijk, van zulk een toekomst vormden de eerste Christenen zich geen flauw denkbeeld. Zulk een toekomst konden ze zich niet voorstellen. Veeleer dachten ze niet anders, of eigenlijk zouden zij zelve, persoonlijk, die wederkomst van den Christus nog beleven. Vijftig, zestig jaren konden ze die toekomst verschuiven, maar althans de mannen die toentertijd reeds dertig jaren oud waren, konden er zich niet indenken, dat, ook al werden ze zelven 80 en 90 jaren, toch de Wederkomst van Jezus nog altoos zeer verre, ja onafzienbaar verre zou zijn. Men kent Paulus voorstelling, dat zij die de Parousie beleven zouden, als geloovigen, met hem in de lucht naar boven zouden worden opgenomen; en zonder dat hieruit nu zou zijn af te leiden, dat Paulus ook zelf hierop rekende, duidelijk staat er toch, dat de geloovigen die alsdan nog leven zouden, zulks zouden ervaren. De wereld van gedachten waarin men leefde, was dan ook feitelijk geen andere, dan dat het wel nog ettelijke jaren zou aanloopen, en dat er nog een periode van inwachten zou zijn, maar dat dit alles toch, zoo niet binnen één menschenleeftijd, dan toch zeer spoedig zijn einde zou bereiken, en dat alsdan de volle heerlijkheid kon ingaan. Wel kwam er allengs kentering, en vraagt Petrus reeds of bij den Meere onzen God duizend jaren niet zijn als één dag, maar vooral toen de druk van de vervolging kwam, stond men schier verbijsterd voor de groote levensvraag van Jezus Kerk, of de volkomen verlossing nu reeds op til was, dan wel of men een geheel onzekere toekomst, A^an duur zonder grens, tegen ging. En eerst toen allengs het nadenken over het machtig werk van den Christus helderder inzicht ontsloot, is men van lieverlede 't recht verstand van de komende dingen meer genaderd. Men was saam van Joodsche herkomst, en in de voorstelling der Joden waren alle volken op aarde toch eigenlijk weinig anders dan de breede lijst, waarin het Joodsche volk geëncadreerd was. Men wist van die talloos andere volken in Azië en Afrika zoo weinig af. Zelfs het meer nabijgelegen deel van Europa was een onbekend gebied. En dit nu juist was oorzaak, ', ''^t men zich van de groote taak, die - nog op afwerking wachtte, zoo an verre geen juiste voorstelling kon vormen, en daarom in een Kerstening der wereld zich kon indroomen, die in ettelijke jaren zou kunnen voleind worden.

Maar juist hierin schuilt dan ook de dwaling waarin men verliep.' Men had zich omtrent de komst van den Christus en omtrent het machtige werk, dat na zijn komst zou te volbrengen zijn, geen 't minste denkbeeld gevormd, en hierin faalde men. Zonder zich in de mysteriën van de toekomst te verliezen, had men toch uit het gebeuren onder het Oude Testament kunnen weten, dat de afzondering van-het heil in Israel slechts een geheel tijdelijk karakter droeg. Toen Abraham uit Ur der Chaldeën geroepen werd, was in het minst niet een besluit Gods uitgegaan, dat heel 't overige menschelijk ge.slacht als nu voor goed en voor altoos verworpen zou zijn, zoodat niet dan eeuv.'ige verdoemenis alle volken wachten zou, teneinde alleen Israël in de zaligheid te doen deelen. Israël trad niet in de plaats van heel ons menschelijk geslacht. Israël werd slechts tijdelijk uit ons geslacht afgezonderd, om in die afzondering een zegen voor te bereiden, die eens tot alle volken zich zou uitstrekken. Dit was 't dan pok, wat reeds bij Abrahams roeping, en voorts in alle profetieën, betuigd was. Einddoel van roeping en profetie was en bleef, dat in Abraham ^alle geslachtefi der aarde souden gezegend wordeni.. En niet alleen onder Israël was dit geopenbaard, maar ook onder de volken zelve was de Gemeene Gratie als getuige opgetreden van 't machtige feit, dat de Almachtige de geslachten der menschenkinderen nie^ v'^'riaten had, maar /; c eens Je vrucht van i»€< . Israëlitisch verbond deelachtig zou maken. Toen onder Paulus leiding het Evangelie Europa inging, bleek 't dan ook spoedig vanzelf, welk een rijke ontvankelijkheid er onder de volken voor het Evangelie van Jezus gevonden werd. Doch was dit zoo, dan viel hieruit ook de gewichtige gevolgtrekking af te leiden, dat met het Kruis van Golgotha eerst het begin van het groote werk was ingeluid. Was doel niet de Kerstening van Israël alleen, hoogstens met de bekeering van een klein Heidensch aanhangsel, maar vi^as het doel van Jezus komst, om, als Israël zijn taak zou hebben voleind, alsnu de zegenende genade onder alle volken op heel onze aarde te doen uitgaan, dan volgde hieruit van zelf, dat de Voleinding onmogelijk onverwijld na Jezus Hemelvaart kon intreden ; dat veeleer nu hetgeen komeii moest, pas in zijn eersten aanvang begonnen was; en dat een uitgebreide periode voor de deur stond, waarin het Evangelie, van Palestina uitgaande, in heel deze wereld zou worden ingedragen, om heel het gelaat des aardrijks onder de volken te veranderen. Met het oog hierop kon de Parousie niet aanstonds worden ingewacht, maar moest verschoven worden, en wel zóóver verschoven, dat er tijd en gelegenheid gegeven werd, om de roepstem ten eeuwigen leven tot alle volken en tot alle deelen der wereld te doen ingaan. Het bevreemdt dan ook in hooge mate, dat deze noodzakelijke loop der dingen aan de eerste Christenen niet klaarder voor oogen stond. Ware dit het geval geweest, zoo zouden ze niet door zoo overspannen verwachting verleid zijn geworden, en de Kerk van Christus zou op veel langer periode van haar aardsch bestaan zijn voorbereid. Althans van denkers als Paulus en Johannes verstaat ge schier niet, hoe 't te verklaren zij, dat ze zoo weinig helder de toekomst, die te wachten stond, hebben ingezien.

Toch missen we tot het oordeel, dat we licht geneigd zijn hierover te vellen, alle recht. Voor óns ligt het natuurlijk voor de hand, dat we dit alles helder en klaarlijk inzien, omdat achter ons de historie ligt, die dit alles heeft zien ontwikkelen. Voor ons "geeft het dus niet de minste moeilijkheid om ons over den gang van zaken een voorstelling te vormen, die met het feitelijk gebeurde overeen komt. Wij toch hebben niet te gissen, niet te twijfelen, doch slechts van het historieblad af te lezen, hoe 't feitelijk toeging. Die kennis van het gebeurde maakt 't voor ons dan ook bijna onmogelijk, om ons nog in te denken in de verwachtingen, die de eerste Christenen bezield hebben. Het verschil van geestesdispositie komt hier van twee zijden. De eerste Christenen konden zich niet indroomen in wat wij voor oogen zien, dat geschied is en geschieden moest, en omgekeerd kunnen wij ons nauwelijks meer indenken in de zoo vreemde gewaarwordingen, die de eerste Christenen vervulden. Waaraan ligt dit nu? Alleen daaraan, dat wij rekenen met het historisch verloop van den gewonen gang der dihgen, en dat daarentegen de eerste Christenen niet anders rekenden dan met de openbaring van Christus wóndermacht. Zoo en niet anders staat het geschil. Op zichzelf was het allerminst ondenkbaar geweest, dat het Gode beliefd had, door de openbaring van wonderen in de geestelijke sfeer van hét leven, schier plotseling en op eenmaal de volken buiten Israel tot den Christus te bekeeren. Natuurlijk werd, door wie 't zich zoo dacht, alleen met de toenmaals bekende wereld gerekend, en in die bekende wereld vertoefden immers allerwegen de Joden met hun Synagogen. Was nu heel Israel reeds destijds tot den Christus gekomen, zoo zou in Israel zelf het apostolaat zijn gegeven geweest, om onder alle volken des aardrijks het Evangelie te doen uitgaan. En ware dit alzoo geweest, en had de Diaspora alle volken tot den Christus mogen roepen, zoo viel niet in te zien, waarom alle deze volken niet evenzoo door de macht van den Heiligen Geest plotseling van de afgoden tot Jehovah zouden bekeerd zijn, als dit met Saulus en Cornelius had plaats gegrepen. Zeer zeker zou zulk een toebrenging tot Christus door 't geestelijk miraculeuze en niet op ordinaire wijze zijn toegegaan, maar 't lag toch voor de hand, dat de eerste Christenen juist op dit miraculeuze hun hope gebouwd hadden, 't Was in heel Jezus verschijning alles miraculeus geweest, aan Jezus zelf en aan wat van hem uitging. Die drie jaren van Jezus omwandeling op aarde vi'aren drie jaren vol teekenen en wonderen geweest. En ook na Jezus Hemelvaart waren die teekenen en wonderen op zoo indrukwekkende wijze doorgegaan, dat de eerste Christenen het zich bijna niet anders konden denken, of aldus was de nieuwe Christelijke atmosfeer, waarin ze nu adem haalden. En ging 't zoo metterdaad van wonder op wonder door, wat zou dan belet hebben, dat reeds het Apostolaat den triomf had mogen aanschouwen, dat de heilige Doop nog tijdens hun leven hier op aarde tot de einden der aarde ware doorgegaan.

Zeker, er was een bedenking, waarmee gerekend kon en moest worden. Gelijk ons veel uit den Raad Gods eerst later door de uitkomst der historie bekend werd, zoo is 't ook ons geopenbaard, dat de Uitverkiezing Gods, ook na Jezus verschijning, over eeuwen loopt. Afgerekend van de 40 eeuwen die achter Bethlehem liggen, zijn er dan nu toch 20 eeuwen verloopen, waarin de heilige uitverkiezing in alle Christenland, onder alle Christenvolken, schier van jaar tot jaar heeft doorgewerkt. Vaste kennisse dienaangaande hebben we ons niet aan te matigen. Iemand kan in de eeuwigheid blijken uitverkoren te zijn geweest, ook al is 't dat wij hem op aarde nimmer tot de uitverkorenen zouden gerekend hebben, en omgekeerd is niet uitgesloten, dat wij iemand tot de uitverkorenen gerekend hebben in zijn leven ook hier op aarde, en dat 't toch van achter blijken zal, hoezeer we ons hebben vergist. Maar ook al rekenen we met deze onzekerheid, vast staat toch voor ons in de 20e eeuw na Christus, dat er in deze 20e eeuw niet één enkel jaar is geweest, waarin niet één of meer uitverkorenen geboren zijn. Had dit nu vooruit voor de Christenen vastgestaan, en hadden ze zeker geweten, dat het getal der uitverkorenen, om vol te worden, ten minste nog 20 eeuwen bestaan zou, zoo zou er natuurlijk geen sprake van zijn geweest, dat ze op een schier onverwijlde Wederkomst van den Christus hope hadden gesteld. Het feit zelf der Uitverkiezing zou hun dit onmogelijk hebben gemaakt. Doch al moge voor ons-, die de historie van deze 20 eeuwen voor ons hebben, deze conclusie vaststaan, hieruit volgt nog geens-zins, dat de eerste Christenen elk recht misten om 't zich anders voor te stellen. Vergeet toch niet, dat er veertig heel andere eeuwen achter hen lagen, waarvan 't wel voor hen vast stond, dat er niet dan bij hooge uitzondering elk jaar en in elk land op uitverkorenen te rekenen viel. Reeds in de dagen van den Zondvloed bleek van geen kudde des Heeren, hoe klein ook, anders dan in Noach's huis sprake te zijn, en onder Noach's gezin was dan nog Cham. En gaat men verder de historie door na de afzondering van Abraham, dan blijken de volken en natiën al meer zoo ganschelijk van de eere van Jehovah te zijn afgedoold, dat alle kans allengs is uitgesloten, om onder alle volken buiten Israel ook maar in één enkelen uitverkorene te roemen. Het denkbeeld alsof de uitverkorenen Gods naar zekeren vasten regel over alle eeuwen en door alle volken verdeeld zouden zijn geweest, en nog zijn, valt hiermede geheel uit. 1, 00 stellen wij 't ons wel soms voor, maar zoo is • 't niet geweest, en zoo is 't nog niet. Er komt niet, buiten God om, geslacht na ge.slacht in den loop der eeuwen op, zoo dat God eerst daarna uit die opkomende geslachten naar zijn welbehageii zich, in geregeld verloop, de te zaligen personen uitverkiest, maar God de Heere is geheel vrijmachtig in zijn almacht. Hij kan zooveel geslachten elkander laten opvolgen als 't hem belieft, en Hij kan evenzoo zijn uitverkorenen gelijkmatig over alle geslachten en alle eeuwen verdeelen, of ook ze samentrekken op een kort tijdperk, en kiezen uit enger kring, altoos naar zijn welbehagen. Regel hiervoor stelt God alleen zichzelf, en ons komt 't allerminst toe, God den Heere hierin orde en regel te willen voorschrijven.

Zóó de zaak bezien, lag er dan ook op zichzelf niets ondenkbaars in, dat de eerste Christenen zich een veel korteien duur voor ons menschelijk geslacht hebben voorgesteld, en zich de Uitverkiezing in zulk een vorm hebben gedacht, dat ze, na in de voorafgaande eeuwen zeer sober in het cijfer te zijn geweest, in die laatste eeuw, die onmiddellijk aan de verschijning van den Messias zou aansluiten, schier heel het Lichaam van Christus concentreeren zou. Het is zoo niet geweest, maar het, had zoo kunnen wezen, en op zichzelf lag in de voorstelling dat 't zoo uit zou komen, dan ook niets ongerijmds. Men had dan vóór Christus veertig eeuwen gehad met slechts een sober getal van verkorenen, meest nog in Israel samengevoegd, en op die veertig eeuwen zou dan slechts ééne enkele eeuw vol van genade gevolgd zijn, en in deze ééne eeuw zou de Heere dan al zijn overige uitverkorenen hebben doen geboren worden, over alle volken en over alle natiën verdeeld. Het bleek zeer zeker, dat 't zoo niet was besteld, maar het had zoo in Gods plan kunnen liggen, en het is alleszins natuurlijk, dat de eerste Christenen met zulk een mogelijkheid gerekend hebben. Er zou dan na Jezus hemelvaart slechts een klein uitstel in dezer uitverkorenen toebrenging zijn ingetreden. Niet lang meer, of de laatste uitverkorene zou tot bekeering zijn gekomen. En ware dit eindpunt eenmaal bereikt, zoo zou de wederkomst van Christus zijn kunnen ingetreden, en de Voleinding kunnen zijn ingegaan. Voor ons is zulk een voorstelling geheel onaannemelijk, omdat een historie van twintig eeuwen 't ons gansch anders vertoond heeft, maar die historie was voor de eerste Christenen nog een gesloten boek. Zij konden er niet mee rekenen, en zoo was het even natuuriijk en vanzelf sprekend, dat ze zich vastklemden aan de verwachting, dat 't al nu zeer spoedig ten einde zou loopen, en dat in de korte jaren, dat dit nog toefde, door een machtig geestelijk wonder het Evangelie van Christus alle volken zegenen zou. Zelfs is het te verstaan, dat de zoo wondersnelle uitbreiding van Christus Kerk, zoodat ze binnen ettelijke jaren reeds tot in Spanje, Gallië en Babyion was doorgedrongen, aan deze opvatting steun verleende. Dit alles ging niet buiten den Christus om, maar was zijn eigen werk. Hij toch van uit den hemel werkte door den Heiligen Geest ziel-omzettend op de harten, en de apostelen, die als zijn instrumenten of agenten hierbij dienst deden, werden door hem geleid en geïnspireerd. Het is zoo, de uitkomst heeft de eerste Christenen bij deze opvatting van dwaling overtuigd. Van daar de teleurstelling, die zich straks van hen meester maakte. Maar op zichzelf lag er niets onnatuurlijks in, dat de eerste Christenen 't zich dachten, of de miraculeuse bedeeling, die geheel de verschijning van den Christus had omringd, zou ook na zijn Hemelvaart doorgaan, en de Vpleinding aller dingen verhaasten.

Het moeilijke hierbij is nu maar, datjezus zelf en zijn apostelen, in plaats van deze misvatting door duidelijke uitspraken te voorkomen, en, toen ze opgekomen was, tegen te staan, veeleer zelf gedurig er nadruk op legden, dat al wat te gebeuren stond, reeds in aantocht was, en haastige spoedontwikkeling in de toestanden hun geestes.stemmingbeheerschen zou.Dit spreekt zich uit in Jezus zeggen, dat 't komen zal als een dief in den nacht, en dat wie op den akker is, zijn woning niet meer zal kunnen halen. Het spreekt zich uit in de verwachting der apostelen, dat het beleven van Jezus' Parousie nog niet voor alle toen levenden is afgesneden. En het valt even beslist op te maken uit wat in de Openbaring van Johannes zoo met nadruk geschreven staat: »Z? > , ik kom haastiglijk^ zegt Hij, die deze dingen getuigt. Ja kom, Heere Jezus!« Hier mogen we niet over heen lezen. Dit alles is toch geen onnauwkeurigheid, noch ook kan het een vergissing zijn. Met

opzet heeft de Heere aan het toen levende geslacht van zijn volgelingen den indruk willen inprenten, dat ze aan de deur van de eeuwigheid stonden, en dat ze niet naar den regel van ons gewone aardsche leven, mtaar onder den indruk van het eeuwig steeds presente, in wat te komen stond hadden in te leven. Vervolgen we ons levenspad op gewone wijs, dan natuurlijk is er met de jaren en eeuwen te rekenen, en is er van het «eeuwig presente« geen sprake. Maar juist dit mochten de eerste Christenen niet. Ze moesten in de toenmalige wereld tegen den gang van het leven overstaan, en er zich niet in laten sleepen. De regel nu van het »eeuwig presente» was van oudsher aan Israel in dier voege aangekondigd, dat duizend jaren zijn als één dag en een dag als duizend jaren. Zoo had reeds de Psalmist het uitgeroepen in Psalm 90:4. Zelfs had hij 't nog sterker uitgedrukt door een periode van duizend jaar in te drukken tot éen enkele nachtwaak. En de apostel van Jezus had dit diepe woord van den Psalmist nogmaals aan de eerste Christenen op het hart gedrukt (2 Petr. 3 : 8). Het eeuwige doel was zoo geheel anders dan het tijdelijke. De maat van het tijdelijke past voor het eeuwige niet, en wie de sensatie van het eeuwige, als boven allen tijd verheven en met den spoed van het oneindige op ons aandringende, niet verstaat, blijft zelfs in zijn gebeden voor de brug staan zonder er over te gaan. Bij de intrede nu van het Evangelie in de wereld mocht Christus' Kerk, mochten de eerste Christenen niet in de maat van het tijdelijke hangen blijven. De polsslag van het eeuwige moest in hun zielsbesef trillen. En van daar is 't, dat alle ordinaire tijdmaat hier opzettelijk terug wordt gedrongen; dat 't al op spoed en drang van het eeuwige aankomt, en dat het »Ik kom, ja ik kom haastelijk« van den Christus ons als volle waarheid, maar in de taal van de eeuwig heid, toeklinkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 6 juni 1915

De Heraut | 4 Pagina's