GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

CCXVIII.

ZESDE REEKS.

XLI.

En gij, Daniel, sluit deze woorden toe, en verzegel dit boek, tot den tijd van het einde. Velen zullen het naspeuren, en de wetenschap zal vermenigvuldigd worden. Daniel 12 : 4.

Over dè toedichting aan den schrijver van het boek Daniel van pertinente leugen in het heilige mag niet worden heengegleden. Fantasie is niet slechts oorbaar, en komt zeer zeker ook in de Heilige Sdhrift, en tot zélfs in de Openbaring, aan het woord, maar, ook de fantasie heeft natuurlijk grenzen, en één dier grenzen is, dat ze op heilig terrein nimmer kan gebezigd worden, om als feiten te doen gelden, wat.niet dan opzettelijke verzinning is, en dat met name in heilig dichterlijke poëzie nooit en nimmer met het doen en spreken Gods mag gespeeld worden; en toch, juist dit neemt aan, wie in Daniels geschfift niet anders ziet dan een opzettelijk in't leven geroepen verdichtsel. Er is hier geen sprake van een sage die uit de oudheid allengs opkwam en allengs vaster vorm aannam, maar men neemt aan, dat er in het midden der tweede eeuw vóór Christus te Jeruzalem een patriot zou zijn opgetreden, die om zijn volk in de worsteling met Antiochus Epiphanes den moed niet te doen verliezen, een verdichtsel is gaan verzinnen, en dit verdichtsel van zijn fantasie als ware het _^_^_^_..^ e.öj» ni-, •'Uict des HeiHgfn Gfp'ïtec onder ? 'j" j^S^I^'volk verspreid heeft. Die verzinner zou dan ' bij zichzelf gedacht hebben: »Hoe moet ik mijn geschrift aanleggen, om te maken, dat 't volk me gelooft, en metterdaad voor zeker en waar aanneemt, dat aldus reeds eeuwen geleden van Godswege over den afloop van Antiochus' tj'rannie geprofeteerd js«. Nu had daarbij een geheel andere weg kunnen zijn ingeslagen. Onder de profeten, wier geschriften ons bewaard bleven, zijn er zeer zeker enkele, gelijk Jesaja en Jeremia, en ten deele ook Zacharia, aan wie een dubbele taak ten deel viel, in zooverre ze wel in hoofdzaak heerlijke vergezichten aan het volk ten beste gaven, maar toch ook ten andere geroepen werden om in de historie in te grijpen. In verband hiermede had ook de schrijver van dit boek in hoofdzaak vergezichten ten beste kunnen geven, en bovendien den onderstelden Daniel op een enkel punt kunnen voorstellen, als ingrijpende in de historie ; van zijn volk. Ook dan zou elke mededeeling van èen gebeurtenis als waarlijk voorgevallen, die toch enkel in zijn verzinning was opgekomen, een min heilig karakter hebben gedragen en niet aan alle blaam en berisping ontkomen kunnen. Dan echter zou zulks voor zijn eigen besef een daad zijn geweest, die hij aandorst, om, kon het, er zijn volk door te bezielen. Edoch, dan zou wat hij historisch onwaar voorstelde, zich geheel en uitsluitend bepaald hebben tot een romantische inkleeding van den perscion dien hij verdichtte. Ook dan ware zulks op heilig terrein reeds uiterst gewaagd geweest, maar het liet zich althans denken.

Zoo echter is wat het boek van Daniel ons als lectuur voorlegt, volstrekt niet. In dit , rijke geschrift wordt ons een breed verhaal gegeven van een lange reeks gebeurtenissen, die zich niet bepalen tot hetgeen uit menschelijk pogen en bedoelen opkomen kan, maar van een reeks feiten, die rechtstreeks door God gewerkt zouden zijn; feiten waarin God als handelende optreedt; en feiten waarin een geheele historische ontwikking ons wordt aangeboden die óf door God zelf óf op zijn last door zijn engelen en trawanten, in menschen en onder menschen zou zijn uitgevoerd. En dit nu zou op geenerlei wijze, ware het alzoó verzonnen of te boek gesteld, voor verontschuldiging vatbaar zijn geweest. Stel, de zaak had zich metterdaad zoo toegedragen, dat de schrijver van dit boek dit alles puur verzonnen en in dien heiligen vorm had ingekleed, en het ware uitgekomen, zoo zou het vrome volk hem als een schandelijken bedrieger, als een speler met het heilige en als een God tergend verzinner uitgeworpen en gesteenigd hebben. Immers ondersteld wordt dan, dat de schrijver van dit werk dit alles regel voor regel heeft neergeschreven, wetende dat er 'geen woord van waar was. Het waren dan geen traditiën die hij opving en boekte, het waren geen volkss^en die hij in kleed bracht, het hield ons niet voor, wat hij zelf voor waar hield ën, als uit de traditie opgevangen, nu poëtisch inkleedde. Neen, die schrijver is dan op zijn kamer gaan zitten, en heeft er dagen lang over geschreven, precies wetende, dat van al wat hij beschreef als gebeurd, geen woord en geen letter waar was. De man heeft dan onder al zijn schrijven klaar geweten, dat hij van vers tot vers neerschreef wat aan het volk werd diets gemaakt, en waar geen schijn of schaduw van iets waars in te ontdekken viel. Daar nu in deze verhalen niet enkel de mensch optreedt, maar in hoofdzaak zelfs God de driemaal heilige als auteur en bewerker wordt ingelascht niet alleen, maar zelfs op den voorgrond wordt gesteld, zoo zou heel 't gedoe neerkomen niet enkel op fantasie en poëtische inkleeding, niaar op verzinning, bedrog en leugen, en zulks met toepassing op den Alwetenden God. Uit niets zoozeer blijkt dan ook de loosheid en voosheid van wat Michaelis en anderen aandorsten, als juist daaruit, dat ze zelven, persoonlijk, voor zulk een spelen met het Heilige geen verafschuwing gevoelden, en dat ze het gewaagd hebben, een zoo driest en niets ontziend bedrog in het Heilige, om 't goede doel dat beoogd werd, te verschoonen, ja zelfs te prijzen.

Hier komt nog iets bij.

Gelijk het boek van Daniël met geheel zijn inhoud voor ons ligt, geeft het de klare voorstelling van een geheele reeks gewichtige gebeurtenissen, die, naar de schrijver het doet voorkomen, volstrekt niet geheim waren gebleven. Men vergisse zich hier niet. Zeer zeker komt in de laatste twee hoofdo, f-ii i-f»»^ : en pro; OVCi ilïö lOcrt-uiiisL vuor, die, tot op zekere hoogte althans, in 't geheim wordt ingewikkeld, maar dit geldt in het minst niet voor wat in de eerste hoofdstukken als historisch wordt voorgesteld. Van dit - alles toch bericht de schrijver ons, dat het feiten en gebeurtenissen betrof, die-zoo publiek mogelijk aan de hoven van Babyion en ten deele in Medië en Perzië waren voorgevallen. Sterker zelfs nog, wordt veel hierin ons voorgesteld als gebeurtenissen, waarvan aan die hoven niet enkel een vertrouweling van den Vorst kennis droeg, maar we hooren van dingen die geheel in het publiek zich hadden toegedragen. We vernemen van wonderen die als voor aller oog plaats grepen. En van de uitwerking van die wonderen wordt nu keer op keer zulk een veelomvattende voorstelling gegeven, dat niet slechts eenige honderden, maar veeleer duizenden er van hooren moesten.

Hoe wil men nu aannemen, dat deze pseudo-Daniël dit alles puur wat men noemt als uit zijn duim zoog, en het toch aannemelijk wist te maken, dat dit alles metterdaad drie en een halve eeuw geleden alzoo geschied zou zijn, zonder dat er bij de priesters of leeraren of bij het vrome volk eenige heugenis, eenige heilige traditie van zou zijn overgebleven? Wie dit zoo durft voorstellen, toont de macht eener heilige traditie niet te verstaan. Aangenomen dat 't alles zich feitelijk had toegedragen, gelijk het hier wordt aangegeven, dan kon in zoo korte periode als tusschen Nebucadnezar en Antiochus Viel, onmogelijk alle heugenis van deze sterksprekende gebeurtenissen zijn uitgesleten. Jiida's laatste koning verloor zijn scepter in 586, en de eerste Makkabeeër treedt in 167 v. Christus op. Er ligt alzoo een periode tusschen van niet langer dan even drie eeuwen. Rekenen wij nu van 1916 drie eeuwen terug, dan komen we op 1616, en hoe ter wereld wil men ons nu doen gelooven, dat in zulk een kort en snel verloopen tijdvak, alle heugenis van wat Daniël beleefde, zoo volstrekt zou zijn uitgesleten, dat niemand zelfs den naam van Daniël meer gehoord had. Met zulke ondenkbaarheden had men niet voor den dag moeten komen. Was het gebeurd zooals de schrijver 't dan toch voorstelde, zoo moest de heugenis ervan onder het volk zelfs in breeden kring naleven. En stond omgekeerd vast, gelijk de critici dan beweren, dat er niets van kon naleven, omdat er niets van had plaats gehad, en niets hoegenaamd van gebeurd was, dan kon ook de pseudo-Daniël in de dagen van Antiochus geen gehoor en geen geloof vinden, want een ieder zou hem op staanden voet voor een overmoedigen verzinner, voor een driesten leugenaar, en vooreen speler met het heilige hebben gehouden, ja als beleediger van Jehovah hebben afgewezen. En werpt men nu tegen, dat in den toenmaligen tijd, bij gemis aan drukpers, de traditie niet zoo licht zich vastzette, en dat het zich daarom zeer wel denken laat, dat er niets van plaats greep, en dat 't volk 't nu'toch opnam, als ware het alles waarachtiglijk . b e p g h l t h w h h d R b e K d S a z h o g v w p d I - d w t d d b h b k t voorgevallen, dan dienen de feiten ook hiertegen protest in. Wat de verbeelding aangrijpt, leeft in de traditie steeds van zelf voort. Zie 't m; ar aan het turfschip van Breda. Daar heeft ieder van gehoord, en de heugenis ervan heeft zich als van zelf van eeuw tot eeuw voortgeplant. De moord op den Zwijger gepleegd, kon niet vergeten worden. En zoo loochent dan ook niemand, dat de teekenende, aangrijpende, vooral de veroeelding prikkelende verhalen van gebeurtenissen uit de 16e en 17e eeuw niet konden uitsterven, en dan ook geen oogenblik uitgestorven zijn. Stond er dan ook iemand op, die een boekske de wereld inzond, waarin omtrent Oidebarneveldt, omtrent Marnixj omtrent deti-Zwijger een geheele reeks van ontzettende verhalen waren opgenomen, waar niets van aan was, wie ter wereld zou 't gelooven, en wat fantasist zou 't bestaan.

Denk . er nu wel om, dat in de drie eeuwen van onze vaderlandsche historie, waarom het dan gaan zou, niet é& n.gewone gebeurtenissen zijn voorgevallen, althans in dien zin gewoon', dat er destijds van wonderen in eigenlijken zin geen sprake viel. In wat het geschrift van Daniel ons bericht, kwamen daarentegen allerlei berichten voor, die wijzen op een wondere inwerking Gods in het leven van Daniel niet alleen, maar ook van Nebucadnezar, van Darius, en van het Medisch-Perzische Rijk. De redding van Sadrach, Mesach en Abednego uit den brandenden oven en van Daniel uit de leeuwenkuil, en zoo ook het handschrift van het Mene, Teke!, Upharsin in de feestzaal van het Konii; klijk paleis, waren geheel buitengewone iiriffen, die sterk op de verbeelaing werKten. Het zijn daarom juist zulke gebeurtenissen, die zich aan de verbeelding als vastklemmen, en er niet uit kunnen verloren gaan. Nu nog ziet men dit. Er is geen boek in de Heilige Schrift waarvan de inhoud de kinderlijke verbeelding zoo sterk toespreekt, als juist het boek Daniel. Wat daaruit in het geheugen der kinderen overgaat, blijft er in hangen. Men kent heel zulk een verhaal, Men blijft in alle.bijzonderheden het in zijn geheugen bewaren. En veilig mag gezegd, dat er geen geschrift van den Bijbel tot de jeugd komt, waarvan de inhoud zoo pakt en aangrijpt als juist het boek Daniel. Reeds op zich zelf moet 't daarom als ondenkbaar bestreden worden, dat onder Israel de heugenis van dit alles zoo geheel binnen een tijdperk van drie eeuwen zou zijn uitgestorven, als Bleek c. s. het aan hun lezers pogen voor, te stellen. Ware er tijdens de zeventig jaren der ballingschap niets hoegenaamd geschied van wat Daniels boek aangeeft, dan zou drie, vier eeuwen later een schrijver, die een reeks van zulke pakkende en wondere gebeurtenissen voorgaf als geschied te zijn, bij niemand geloof hebben gevonden. Zijn boek zou niet gelezen, het zou straks veeleer verbrand zijn. In te ernstiger zin geldt dit voor de toenmalige periode van Israels bestaan. In het gemeen vergist zich ten eenenmale, wie zich inbeeldt, dat in Israel alles op hooren zeggen ging, en dat van een, historisch opteekenen en van archiefbewaring destijds nog zoo goed als geen sprake was. Reeds wat in de Schrift uit oude tijden bewaard werd, getuigt van het tegendeel, en bovendien denke men steeds aan het Kirjath Sêpher, het stedeke niet ver van de Jordaan, waar, gelijk reeds de naam: Stad der Schrifturen, aanwijst, allerlei archief was saamgebracht. Men vergist zich daarom ten eenenmale indien men het zich voorstelt, alsof "heel de historie op louter geheugen dreef. Veeleer mag zelfs gezegd, dat ten eerste binnen een verloop van drie, vier eeuwen de historie van zulke wondere, ingrijpende en de verbeelding prikkelende feiten niet kon uitsterven; maar dan ook ten tweede, dat met name in Israel de heilige traditie met veel zorge bewaard werd. Doch dan komt hier in de derde plaats nog bij, dat 't scheelt, met welke periode men in Israels geschiedenis te doen heeft, en dan staat vast, dat juist de periode die in deze drie, vier eeuwen valt, de herinnering aan het met Daniël gebeurde, van vader op kind levendig moest houden. Wat van Daniël geboekt-staat, betrof toch gebeurtenissen, die alle betrekking hadden op de groote tegenstelling tusschen Israel en het Paganisme, het volk Gods en de volkeren der afgoderij. Die drie eeuwen bleef Israel onder den druk van het Paganisme, en moest de hope van het geloof tegen den feitelijken toestand in getuigen. Al wat Israels recht van Godswege op zelfstandigheid deed uitkomen, en de tegenstelling met het Paganisme levendig hield, moest van vader op kind voortgeplant worden. En juist met het oog hierop is het d g d v d b t e h b d b M u s d h d w v z i a a o d t n s v n d z d e m w h o s e h z e d o C z k d o g k S G z w r k e t a o v h d W d a g D g m s o t v z m a i d r S o t s i zoo ten eenenrriale ondenkbaar en onaannemelijk, dat gelijk Bleek c. s. beweren', de priesters en het volk in de 2e eeuw voor Chr., enkel'afgaande op het romantisch verhaal van een geheel ongenoemd persoon, metterdaad geloofd zouden hebben wat deze als pure verzinning neer dorst schrijven, bijaldien de volkshistorie zijn beweren in geen enkel opzicht steunde. Niet alleen derhalve, dat het voorgeven van deze critici geheel ondenkbaar is met het oog op een traditie van niet meer dan drie, vier eeuwen, maar geen kundig, geloovig Jood zou in de dagen van Antiochus zulk een geschrift ooit op het pergament gebracht en rondgedeeld hebben, zeer wel wetend, dat niet één ernstig Jood hem gelooven zou.

Ja, men moet nog verder gaan, en zonder zweem van aarzeling uitspreken, . dat geen kundig en geloovigjood in Antiochus' dagen ondersteld mag worden, zoozeer vreemdeling in eigen huis te zijn geweest, dat hij, zoo hij wist dat hij verzon en bedroog, ooit op aanneming van zijn fantasie-product zou hebben kunnen rekenen en hopen. Hij zou 't zelf niet aangedurfd hebben, omdat hij wist "zich tegen God te bezondigen, door Hem-^den Heilige toe te dichten, wat hij wist dat slechts het voortbrengsel was van zijn eigen verzinning. Maar zelfs al neemt men aan, dat zoo iets uit liefde voor zijn volk toch in hem bestaan kon, zoo zou hij toch nooit met dit doel den vorm hebben gekozen, dien men hier aannam. Ieder voelt en erkent, dat de schrijver van dit boek in elk geval een warm meelevend persoon was, die zijn volk kende en wist hoe hij zijn volk bezielen moest. Wat had nu steeds den rijksten invloed op het vrome volk gehad ? Wat anders dan de bezielde Godspraak, zich aansluitend aan wat van de vaderen was overgeleverd? Om te slagen had wie met deze bedoeling optrad, daarvoor veeleer de toon of taal van Jesaia of Ezechiël moeten nabootsen ; en had hij zijn profetie willen steunen door een beroep op feiten van het verleden, zoo bood de aloude historie, met name uit de Egyptische periode, hiertoe de stof te over aan. En zelfs al had hij zijn woord willen steunen en sterken door iets pikants, zoo zou hij 't op zulk een wijze hebben ingekleed, dat elk conflict met de in Israel levende traditie gemeden ware.

Uit het later verloop ziet" men dan ook, hoe de inhoud van Daniel's gesclirift steeds onder Israel is blijven leven; wat sterk spreekt, zelfs meer dan Jesaja's Godspraken; n hiermede hangt dan ook saam, dat in het Nieuwe Testament de heugenis ervan zoo sterk voortleeft, en dat wel in zulk en zin, dat de heugenis geloof wekt, en dat niet alleen door Jezus tijdgenooten, maar nder hen ook door de apostelen, ja, door Christus zelf - de echtheid van Daniel beegeld is. Gelijk we reeds aangaven, bespreen we dit laatste veelzeggende feit afzonerlijk. Vooraf zij • er echter nog met nadruk op gewezen, hoe de critiek tegen den dusenaamden Pseudo-Daniel in zeer breeden ring almeer het geloof aan de Heilige Schrift in , onzen zin ondermijnd had. Ga maar rond in uw omgeving, en ge ult. steeds bespeuren, dat wie aan het wankelen en weifelen gaat, bijna als vaste regel het eerst met Daniel breekt. De kenner weet, hoe de critiek van het ongeloof even beslist het Evangelie, van Johannes ter zijde werpt, brief na brief van het apostolaat aantast, van Jesaja niet veel overlaat en van lieverlede al meer alle vast geloof aan de Heilige Schrift aan het wankelen bracht. Daartegen nu komen de vromen onzerzijds nog steeds in verzet. We kunnen ons nauwelijks een onzer denken, die het dulden zou, dat op den kansel aan de autoriteit van Johannes den Evangelist of van Jesaja den profeet getornd werd. Daar zal men van af blijven. Het hoog gezag van deze geheejl eenige geschriften mag niet verzwakt worden. Aan zulke geschriften staat onder ons het geloof dan ook nog vrijwel vast. Alleen maar, er 2? ljn dan toch zoo enkele steëen in de Schrift, waarvan men de vposheid toegeeft. Hoevelen zijn er niet reeds, die van Bileam's ezel niet meer hooren willen, en die, voor wat enkele andere concrete, critieke punten betreft, in hun geloof uitzondering toelaten. Onder dezulken nu komt het een enkel maal reeds voor, dat-ze u zeggen zullen: »De Schriftaiis voor mij alles, alleen maar Daniel, dat schijnt toch niet geheel in den haak«, om dan te vragen: »zou Daniel's boek toch niet goed bedoelde verzinning uit de dagen van Antiochus kunnen zijn ? " Reeds wezen we er op, hoe dit bij vele Ethi-J schen reeds een onloochenbaar feit is geworden, en we zouden er niet aan durven toevoegen, dat dit Ethisch, min gegelukkig voorbeeld, niet ook in den meer objectieven geloofskring hier en daar een enkel maal bijval en navolging had gevonden. Men gelooft dan altoos nog in heel de Schrift, o ja. En ook in Daniel is veel dat aantrekt. Alleen maar, Daniel kan men toch zoo niet in zijn geheel voor goede munt verklaren. Daar schijnt toch een steekje aan los. En dit nu is daarom zoo uiterst gevaarlijk; omdat wie eenmaal Daniel losliet, of althans de volkomen vertrouwbaarheid van zijn geschrift prijs gaf, zoo licht ook verder van de vastigheid der Schrift afgaat, en zoo de eerste schrede zet op den gevaarlijken weg, aan welks einde het rusten van de ziel in Gods Woord ophield zalig te maken.

Hierbij dichte men ons niet een verkeerde bedoeling toe. Nimmer is onzerzijds iets beweerd, alsof de objectieve aanvaarding van de Heilige Schrift het zegel der zaligheid in zich sloot. Maar al te vaak komt het zelfs uit, hoe de objectieve geloovigen de teederheid van het subjectieve nabij God zijn missen, en wat waarborg voor hun eeuwig heil zou dan in het vasthouden aan de Schrift kunnen geboden zijn? Het subjectieve is hetgeen ruischt en tintelt in de verborgenheden van ons eigen zielsleven. Zonder deze subjectieve mystiek mist het geloof alle hoogere realiteit, en de uitkomst heeft dan ook getoond, hoe zulk een zich verliezen in een puur objectief aannemen met zoo bittere geestelijke ellende kan gepaard gaan. Alleen maar, het subjectieve jn ons geloofsleven moet een vast steunpunt bezitten in wat niet eenig mensch, maar in hetgeen God ons geopenbaard heeft, en vandaar de besliste noodzakelijkheid om wat subjectief in ons leven zal zijn, een objectieven grondslag in Gods Woord te doen vinden. En dit nu juist gaat wankelen, en van dit vaste steunpunt raken we af, zoo.we ons vermeten een stuk van de Schrift, welk ook, dat Jezus heilig gekeurd heeft, op de pretentie der critiek afgaande, feitelijk te verwerpen. Is toch het boek Daniel een opzettelijk verzinsel, en als zoodanig bedoeld, dan is de Heilige Schrift zelve voor ons aangerand, en ontbreekt elk heelmiddel, om wat we op zoo jammerlijke wijze prijsgaven, op andere manier weer vast voor anker te leggen.

Dit nu komt «r op neer, dat we den val in het Paradijs in zijn bittere gevolgen niet laten doorwerken op de Openbaring, , Wie erkent, dat als gevolg van dien val 's menschen geest inzake het heilige verduisterd is, en alzoo niet kan gered, en niet tot het licht kan komen, dan door objectieve • openbaring van Gods zijde, roept om die objectieve openbaring gelijk het hert schreeuwt naar de waterstroomen. Niet on§ subjectief inzicht moet' immers die Openbaring, maar die Openbaring moet onze overtuiging beheerschen. En dit juist is het, wat de Kerk van Christus steeds in de aanvaarding van de Heilige Schrift als Gods Woord heeft, beleden. x

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1916

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 september 1916

De Heraut | 4 Pagina's