GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ieestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ieestafel.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. VIssER, HïT MODERNE BIJGELOOF. E. J. Bosch Jbzn. Baarn 1912.

Zoo bleek dan bij de bespreking van Prof. BOUWMXN'S «tudie over CHRISTIAN SCIENCE en Ds. VISSER'S behandeling van dit onderwerp in zijn boekje HET MODÏRNI BIJGELOOF, dat de CHRISTELIJKE WETENSCHAP van Merrouw EDDY noch > w, etcnschap« noch «christelijk* is.

Thans reitarmij nog de andere onderwerpen, die Ds. Vi»EER in zijn boekje behandelt, te bespreken en die zijn dain: HET SPIRITISME, GELOOFS-EN GEBEDSGENEZING en ASTKOLGGIB of Sterrenwichelarij. Dit drietal onderichikt hij met de CHHISTIAN SCIENCE, die ik thans uitschakel, onder het begrip MODERN BIJGELOOF.

De geachte schrijver zag terecht in, dat het voor alles noodig was dit begrip althags nader te omschrijven. Woordverklaring laat lïier vrijwel in den steek. Of we al weten, dat wat wij Bijgeloof heeten elders Superstitie en Aberglaube heet, is een geleerdheid, die niet veel wijzer maakt. Er zit hier dus niet anders op dan met het spraakgebruik te rade te gaan. Zoo zegt en doet pok RUD. HOFMANN in zijn Artikel ABÏEGLAUBE in HERZOG'S Realencyklopadie wanneer hij schrijft: > Wir definiëren den Aberglauben alsden irrigen Glauben von einem der Vernunft und Offenbarung widersprechenden, die Naturgesetze ignorirenden Kausalnexus übersinnlicher Krafte und sinnlicher Wirkun^en, und umgekehrt."'

DS. VISSER, die niet minder dan 7 bladzijden noodig had om zijn lezers een antwoord te geven «op de vraag WAT IS BIJGELOOF ? heeft, wanneer hij op bl. 11 van zijn boekje schrijft: ïEn zoo omschrijven wij dan het begrip bijgeloof als een zondig iwaalgeloof dat, met verwerping der openbaring Gods in Zijn Woord en de werking der natuurwetten loochenende, bovenaardsche kt achten en gewone uitkomsten in een oorzakelijk verband met elkander stelt, — niet onwaarschijnlijk. HOFMANN'S definitie onder de oogen gehad.

Ik kan niet zeggen, dat hij haar mooier heeft gemaakt.

Dan krijgen wij S bladzijden waarop onze auteur het heeft over' HET GELOOF EN HET BII-GELOOF. Op deze bladzijden schrijft hij wel goede dingen, maar het lijkt mij toch wel bedenkelijk als ik op p. 19 lees: sHet bijgeloof is ook nog geloof, maar geloof in excesiu". .... »Bij-en overgeloovig te zijn, is dus geloovig te zijn boven de maat".... s Diens volgens noemt het Christelijk geloof, steunend op den objectieven grondslag der waarheid van Gods Woord, bijgeloof, 'allei wat boven dat Woord; en ongeloof alles wat beneden dat Woord gaat".

Het wil mij voorkomen, dat GRIMM'S > Aberglaube = Oberglaube", waarvan HOFMANN schrijft, hier VISSER parten heeft gespeeld, maar ook, dat hij hier, zij het dan onbewust, tusschen geloof en bijgeloof een gradueel verschil maakt, terwijl hij zelf, naar zijn definitie van bijgeloof als »zondig dwaalgeloof" (Hoffmann's »irriger Glaube"), er terecht êen specifiek verschil in ziet. Goed echter is weer wat hij schrijft op p. 20 : sDe Heilige Schrift ii de eenig. juiste en beslist onpartijdige maatstaf waarnaar de verschijn»elen van het bijgeloof kunnen worden beoordeeld". Alleen maar, dat sbeslist onpartijdig" had hij èr, als volmaakt overbodig, wel af kunnen laten. Dan, en dit is nu weer voor ons christenen het mooie van zijn boekje, naar dezen maatstaf of norm beoordeelt hij dan ook de vier verschijnselen van het moderne bijgeloof, die hij er in bespreekt.

Volgen vijf bladzijden over: D« CHRISTELIJKB KERK EN HET BIJGELOOF. Ook daarop weer goede dingen.

Zoo waar VISSER het heeft over de middeleeuwen en danichrijft: sin de voorstelling van het onwetend volk en zelfs van de meeste geestelijken had satan een macht die welhaast zelfstandig was en van den alleen hoogen God onafhankelijk." (p. 22).

Zoo-waar hij schrijft: sLuther maakt in zijn optreden den indruk dat hij aan den duivel een nog wel haast zelfstandige macht toedacht. Calvijn daarentegen heeft veel meer het Schriftuurlijk standpunt ingenomen, dat alleen aan God een souvereine macht toeschrijft." (p. 23).

Lezenswaardig is ook wat hij op p. 25 schrijft over »het bijgeloof onder belijdende christenen" ook in onze kerken. Ik dacht hier aan dat door velen nog steeds vereenzelvigen van »bezetenheid< met krankzinnigheid, waartegen ik niet genoeg de lezing kan aanbevelen van het boekje van Dr. J. H. A. v. DALBN, Geneesheer-Directeur van ïVeldwijk» en onverdacht gereformeerd medicus. (Heusden, A. Gezelle Meerburg 1896). Op p. 25 liet VISSER ook afdrukken den passus uit ons Avondmaals-formulier: »alle toovenaari en waarzeggers die vee of menschen, mitsgaders andere dingen zegenen en die aan zulke zegeningen geloof heehien." De. cursiveering is van hem en hij doet daarmee terecht uitkomen, dat zulk jgeloof* volgens hem zondig »dwaalgeloof* of om met HOFMANN te spreken »irriger Glaubec is.

Zeker, op grond van de Schrift geloof ook ik met Ds. VISSER aan het bestaan van geeestelijke wezens als satan en zijn demonen, en daarmee ook aan de krachten, welke aan die wezens inhaerent zijn. Maar een gereformeerde die dat gelooft, belijdt tevens, dat alle schepselen lalzoo in Gods hand zijn, dat zij tegen Zijnen wil zich noch roeren, noch bewegen kunnen." En zoo lang zintuiglijk waarneembare verschijnselen, hoe bevreemdend ook, uit natuurlijke oorzaken te verklaren of zelfs nog niet verklaard zijn, i» het geloof aan een »oorzakelijk verband» m.a.w. aan een »saamtreffen< van de werkingen dier demonische krachten met het zintuiglijk door ons waarneembare, ter verklaring van in dat zintuiglijk waarneembare »veranderingen», niet maar slechts een lafhartig »schuilplaats zoeken voor onze onwetendheid», maar veel erger nog, miskenning van Gods Souvereiniteit waarmee hij het wereldgebeuren regeert naar Zijn ordinantiën, en daarom is zulk een geloof, »een dwalend" een »zondig dwalend" geloof.

Van uit dit oogpunt beziet Ds. VISSER dan ook terecht de vier vormen van »modern", of hedendaagïch bijgeloof.

Het »bijgeloof" vergezelt altijd en overal de religie. Dan, omdat de »teneur" van zijn boekje is, er het shedendaagsche" bijgeloof mee te bestrijden, voegt onze auteur terecht alvorens van wal te steken, ten slotte nog 8 bladzijden aan wat ik zou willen noemen zijn «prolegomena" toe. Op die bladzijden heeft hij het dan over: OORZAKEN VAN DE HERLEVING VAN HET BIJGELOOF IN DEN NIEUWEN TIJD. (p. 26—33).

Hier zegt hij ook weer veel juiste en rake dingen.

Tot die oorzaken rekent hij het vrijwel uitgediend hebben van de materialistische wereldbeschouwing, die in de 2e helft der vorige eeuw weer was opgeduikt; de pantheïstische, die nu in h^ar plaats is gekomen; de daarmee verbonden valsche mystiek; het, mét voorbijgaan van de christelijke religie, bevrediging zoeken in de pseudo-religiën van Óud-Indië. J (

Minder juist in dit alles is wat hij schrijft op p. 28 : »Men vond zelfs dit machtige woord «wereldziel" uit." Dit toch is niet maar een moderne uitvinding.

Het stuk over het SPIRITISME, (p. 34—Ö3), de voorstanders van het «doodenvragen" vinden het deftiger van «spiritualisme" te spreken, — het stuk over dit' onderwerp is als «Studie", niet sterk. VISSER heeft hier naar het mij voorkomt slechts gebruik gemaakt van het artikel SPIRITISME van ZöCHLER in HRE^ Toep doet dit aan de waarde van zijn boekje-niets af. Genoemde Encyclopaedie is niet in ieders bezit en wat de auteur van MODERN BYGELOOF hier biedt is voldoende om het hedendaagsche Spiritisme, dit erger hersengif dan alkohol, dit tot hysterie — hier bedoeld in wetenschappelijken zin — leidend gedoe te leeren kennen.

VISSER heeft goed gedaan met er op te wijzen, dét het Neo-Spiritlsrae hetwelk dateert uit het midden der vorige eeuw, omstreeks 1880, hoewel nög druk beoefend, zijn bloeiperiode met die van verval zag verwisseld. Met blijdschap zag ik, dat ook hij ter verklaring van de «Spiritische verschijnselen" niet aan de zielen der afgestorvenen, noch ook aan demonische werlÉingen denkt, maar aan de occulte of ons nog verborgen krachten y^^et onderbewuste zieleleven.

Goed ook bén" ik met hem eens, dat, al is het ook, dat de Schrift b.v. in Leviticus 19 en 20, Deut. 18, Jes. 8 het vragen der dooden, - deze heidensche gewoonte - verbiedt, «in dat verbod niet impliciet de onderstelling ligt, dat het toch wel mogelijk is" (p. 61). En hij laat dan ook niet na er nadrukkelijk op te wijzen, dat bij de spiritistische séance te Endor, «Saül lèlf den geest van Samuel niet ontmoette" (p. 62).

Aan hetgeen hij schrijft omtrent de «Christian Science" en waarvan hij, zooals ik een vorig maal zei, bepaald een studie heeft gemaakt, ga ik thans voorbij.

Het praedicaat «Studie" ken ik gaarne weer toe aan zijn behandeling van het derde «Bijgeloof" : «Geloof en Gebedsgenezing" (p. 88— 110). Hieronder verstaat ook hij niet, dat de christen in het vertrouwen op de macht van zijn God, wanneer hij of de zijnen ziek zijn, om genezing bidt, maar wèl de meening van velen „in orthodox-christelijke kringen, die met verwerping van alle therapeutische middelen, stellig verzekeren, dat de Heilige Schrift het aanwenden van. geneesmiddelen als zondig afkeurt en den geloovigen bidder de genezing belooft op het gebed".

Geraadpleegd is bij dit onderwerp o.m. de artikelenreeks van Ds. HAZÏNBERG in het Tijdschrift «Het eeuwige leven" van Ds. P. HUET, in welke artikelen die meening verdedigd werd. Maar ook de artikelenreeks GENEZING DOOK GELOOFSGEBBD van DR. HC H. KUYPKR in de «Friesche Kerkbode", waarin evenals in-het artikel: «Gebedsgenezing" van Dn. HERMANIDES, in het ORGAAN DER CHR. VEREÏNIGING VAN NATUUR-KN GENEESKUNDIGEN IN NEDERLAND, deze meening bestreden wordt.

Wijl deze meening ook ingaat tegen wat de Schrift leert, toont Ds. VISSER in een grondige en bezonnen exegese aan, dat de cardinale fout dezer meening is, «dat zij rust op gebrekkig uitgelegde en uit elkander gerukte Bijbelplaatsen".

Het vierde «bijgeloof» dat VISSER bespreekt, is: ASTROLOGIE. De tegenwoordig weer opgedoken «Sterrenwichelarij.»

De Theosophische Uitgcersmaatschappij te Amsterdam voorziet ons volk van een litteratuur, waarin gehandeld wordt over den invjoed van de sterren op het aardsche leven der niHischen. Aan deze litteratuur heeft onze schrijver dan de gegevens voor zijn'onde.rwerp ontleend en op redelijke en Schriftuurlijke gronden de dwaasheid van dit oude en taaie bijgeloof aangetoond.

Ds. VISSER te KOCKENGEN heeft met het schrijvenvan zijn boekje een goed werk gedaan.

Aan dergelijke geschriften is in ónzen tijd dringende behoefte. Vele christelijke schrijvers trachten daarin te voorzien, toch blijft het nog een niet overbodig werk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Ieestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1918

De Heraut | 4 Pagina's