GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Maar gij hebt uw ziwl bebrijd”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Maar gij hebt uw ziwl bebrijd”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Doch als gij den goddelooze waarschuwt, en hij zich van zijne goddeloosheid en van lijnen goddeloozen weg niet bekeert, hij zal in zijne ongerechtigheid sterven; maar gij hebt uwe ziel bevrijd. Ezechiel III : 19.

Het geloof aan Gods uitverkiezende genade kan ontzenuwend op ons zielsleven inwerken. Men geeft zich dan over aan volstrekte lijdelijkheid, en de roeping onh naar de ons verleende krachten, en in verband met de ons geschonken talentenen genegenheden, onzen God te dienen, wordt dan zoo droef verzwakt, en gaat »oms in het eind geheel te loor.

Hiertegen nu is 't dat met name de profeet Ezechiel met hoogen ernst te velde trok. Ook hij aarzelde geen oogenblik om het rijk bestel van Gods voorzienige beschikking over ons* heden en over onze toekomst te erkennen, maar tegelijk hiermede gevoelde hij toch den drang, dat we een iegelijk naar de, .pns toebedeelde roeping warm en bezield in de verhoudingen en verbindingen van ons eigen leven voor de zake Gods zouden doortasten.

Het ging niet aan, te zeggen, dat een iegelijk onzer alleen op' zichzelf had toe te zien, en zich om den naaste niet had te bekommeren.

Hij doorzag helder dat» wij anderer ziels^ bedoelen niet in onze macht hebben. Stond het met iemand, dien we op onzen weg ontmoetten, zóo, dat hij naar geen goeden raad hooren wilSè, op geen goedgemeende waarschuwing acht wilde geven, en niet aan vermaan of waarschuwing zich storen, wilde, dan rustte hiervoor op hem zelf de verantwoordelijkheid, maar nooit kon zijn booze wil of zijn onheilig opzet ons ontslaan van de heilige verplichting, om hem te waarschuwen., om hem op de ellende die hem wachtte, met vollen ernst te wijzen, en hem van zijn zondig pad terug te roepen naar het pad des levens en naar den heiligen weg, waarop ook voor hem de gemeenschap met zijn God zich ontsluiten kon.

Was hieraan nu onzerzijds voldaan, dan moesten we het Gode overgeven, ea stond het niet aan ons, hem, van zijn doolweg af te brengen. Vandaar de klare uitspraak bij Ezechiel: »Als gij-den goddelooze waarschuwt, en hij zich van zijn goddeloosheid en van zijn goddtloozen weg niet bekeert, dan zal hij sterven in zijn ongerechtigheid", maar dan gaat gij vrij uit en hebt gij uw ziel gered, want uw waarschuwend woord ging over uw lippen tot zijn ziel uit.

'Dit is, wat hier staat, tdan hebt^ij uw ziel bevrij(P\. ttn heerlijke vrijspraak, AS^arin tweeërlei ligt; ten eerste, dat onze ziel niet vrij uitgaat, zoo we verzuimden onze waarschuwing te doen uitgaan, iets waarin 't ligt opgesloten, dat we tot dit vermaan gehouden en geroepen zijn; maar ook ten andere, dat verder onze verantwoordelijkheid niet reikt. Stoort men zich niet aan ons waarschuwend woord, en gaat men tegen alles in, zoo zal de schuldige zijn eigen schuld dragen, maar gaan wij vrij uit.

Het is dezelfde overweldigende gedachte, die! door Ezechiel herhaaldelijk tot ons komt. Zie 't maar in hoofdstuk XXXIII : 13 v.v. Zoo beslist als 't kan, wordt 't daar uitgesproken: Als Ik, uw God, tot den rechtvaardige zeg, dat hij zekerlijk leven zal, maar hg vertrouwt op' zijne gerechtigheid en doet onrecht, zoo zafaan al zijn gerechtigheden niet gedacht worden, maar in zijn onrechtf dat hü doet, daarin zal hij sterven". Maar even beslist volgt er dan ook onmiddellijk de vlak tegenovergestelde uitspraak op: Als Ik, uw God, tot den goddelooze zeg: ij zult den dood sterven, èn hij zich van zijn zonde bekeert en recht en gerechtigheid doet, hij zal zekerlijk leven, hij zal niet sterven. Alle zijne zonden die hij gedaan heeft, zullen hem niet meer toegerekend worden. Hij zal zekerlijk leven. Hij zal niet sterven. Alle zijn zonden die hij weleer gezondigd heeft, zullen hem niet meer toegerekend worden. Hij heeft nu recHt en gerecBtigheid gedaan. Dies zal hij zekerlijk leven".

Let er nu op, dat dit. geen uitspraken W •^!-feet zelf zijn, maar dat alle deze veel-; , • verxeikende en stellige uitspraken, God zelf uitgaande ons wordeh voor-1. Zoo spreekt u de heilige ernst toe, waarmee ge hier wakker geschud wordt, i«dien ge uw roeping om den esngerechtige te waarschuwen verzaken mocht, en het heilig gebod tot u voelt k»men, om uw naaste niet aan zich zelf over te laten, en niet 'in zijn eigen afdoling te laten omdwalen, ja, dat Teeleer de heilige plicht op u rust om u het geestelijk lot van uw naaste aan te trekken, , hem zijn zonde en doling af te manen, en hem, ook al duidt hij 't u euvel, telkens op nieuw naar den dienst van Hem, die ook zijn God is, terug te roepen.

Ge gevoelt hoe diep dit in het practische saamleven ingrijpt, vooral bij oriaen omgang met hen die de waarheid Gods verzaken. Telkens toch kwam' men voor tweeërlei zonde van onzen naaste te staan, de ëéne maal dat hij toegeeft aan ergerlijke zonden, die hem voor God - en menschen schuldig stellen, en de andere maal dat hij de waarheid verzaakt, alzoo met stuitende afdolingen mee afdoolt, en voort», 't zij op de ééne of op de andere manier, volhardt op zijn goddeloozen weg.

Welke is DU de houding, die tegenover 4it tweeërlei kwaad gemeenlijk in onze Chriïtenwereld wordt aangenomen?

Heeft men te doen met onzedelijk gedrag of met booze, slinksche wegen, dan is het vrij? /el regel ouder oae, dat we ons verkeer met zoo iemand afbreken, hem weren uit onzen familiekring en hem voorts aan zich zelf overlaten. En valt de klacht niet over zed«lijk wangedrag, maar over 't afwijken van de waarheid en het zich overgeven aan onheilige wanbegrippen, dan ziet men in den regel, dat men zich aanwent hiertoe het zwijgen te doen, stil en rustig den omgang met zulkeea voortzet, en er den onheiligen invloed niet alleen «p zich zelf, maar ook op leden van zijn gezin van doet uitgaan.

In beide gevallen nu is hier stellig verzuim van den plicht dien de Heere ons opkgt, en verzaken we de bevrijding van onze eigfu ziel. Te mijden wie den verkeerden weg bewandelt, , is uiterst gemakkelijk, maar dat kan nooit onze ziel bevrijden. Zijn we eenmaal met iemand in enger levensverband getreden, en ontwaren we dan allengs, dat hij afdoolt op zondige paden, zoo is 't zwijgen hierover ons verboden; dan moeten we den schuldige hierover aanspreken en hem vermanen, en kumnen we onze eigen ziel te zijnen opzichte alleen bevrijden, indien we hem met ernste en herhaaldelijk voor zijn afdoling gewaarschuwd hebben.

En evenzoo staat het met onze familieleden of vrienden of kennissen, die afdolen van de waarheid Gods en zich verliezen in kettersche vondsten. Ook dan toch zijn we er niet mee van af met over deze afdolingen^ te zwijgen. Ook dan veeleer mag vermaan en waarschuwing niet uitblijven. En zulks niet alleen, om er een zacht woord over te laten uitgaan, maar wel waarlijk om hem te doen gevoelen, in welke ongerechtigheid hij verzinkt, en hem uit die ongerechtigheid weer naar zijn God terug te trekken.

Nu wachte men zich ook hier voor overdrijving. Dankbaar toch mag 't erkend, dat er èn in geval van zondige hebbelijkheden èn bij geestelijke afdolingen, voor't/«/«.j/in onzen kring, nog zeer dikwijls vermaan en waarschuwing uitgaat." Maar al te vaak blijven beide uit, doch in 't gemeen genomen, durft men het nog wel aan, om iemand te wijzen op de bittere gevolgen, die al zulke zondige hebbelijkheid en zulk afdolen op zijwegen voor hem hebben kan. Men doet het niet genoeg, en er zijn kringen waarin zelfs de waatschuwing geheel uitblijft, doch regel is dit toch niet. ffe spreken nu niet van geheel onaandoenlijke kringen, maar onder ons. Gereformeerden, wordt de ernstige toon van het vermaan toch nog gehoord.

Alleen maar, wat metterdaad verontrust is, dat men er nauwelijks aan denkt, dat men ook hierin zijn ziel heeft te bevrijden, — wat uiteraard zeggen wil, dat wie hier verzuim pleegt, niet slechts ontrouw is, maar zijn eigen ziel verwikkelt in een zonde, die hem voor God schuldig stelt.

Men gevoelt dan wel, dat zwijgen ontrouw voor God is. Keer op keer w^ordt men wel den innerlijken drang gewaar, oi» met m«er ernst en beslistheid op te treden. Men blijft met zich zelf onvoldaan en ontevreden. Doch met dat al volhardt men in zijn schuldig verzuim voor zijn God. Immers er is hier gsen sprake van iets dat men kan doen, maar desnoods ook overlaten kan. Het komt hier aan op een dure verplichting, die van Godswege op ons gelegd is. Het gaat om de bevrijding van onze ziel, die, zoo we in 't betrachten van dezen plicht te kort schieten'; gebonden blijft in haar schuld voor God.

Wie den broeder niet in zijn zoude en doling vangt en er uit poogt te redden, pleegt niet slechts een broederlijk verzuim, maar laadt op zijn eigen ziel een schuld, die hem voor God in de benauwdheid brengt. Uw ziel moet niet slechts wakker geschud, maar bevrijd worden. En hierin juist spreekt zoo vaak de zonde der onbeslistheid van onze dagen, dat we op zulk een bevrijding van zonde ten deze niet eens bedacht zijn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1918

De Heraut | 4 Pagina's

„Maar gij hebt uw ziwl bebrijd”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1918

De Heraut | 4 Pagina's