GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Geschapen om te volmaken”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Geschapen om te volmaken”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

En God heeft den zevenden dag gezegend, en dien geheiligd, omdat Hij op dezen gerust heeft van al zijn werk, hetwelk God geschapen had, om te volmaken. Genesis II: 3.

God, zoo betuigt de Heilige Schrift ons, had al zijn werk geschapen, om het te volmaken. Dit sluit natuurlijk niet in zich, dat er in hetgeen God geschapen had, een gebrek, iets verkeerds, / iets onheiligs was. Van den val in zonde is hier nog geen sprake. Die treedt eerst later in. Maar toch was daarom het groote werk, dat God geschapen had, niet voleind. Wel ontbrak aan de Schepping niets. Veeleer vyordt van die Schepping betuigd, dat ze niet alleen goed^ maar zelfs dat ze zeer goed was. In zooverre ontbrak er niets. Alleen maar, Gods Schepping, en met name de mensch in die Schepping, leefde, en iets dat leeft blijft niet gelijk htt in de eerste wording te voorschijn treedt, maar ondergaat, juist dank zij zijn levenskracht, gestadige ontwikkeling en dus wijziging.

Vergelijk slechts het beeld dat een beeldhouwer voleind heeft, met het nieuwgeboren kindeke, dat rust aan moeders borst. Dat marmeren beeld is af, en moet nu blijven zooals het is. Alle verandering die er later aan werd toegebracht, zou een schending van het voltooide beeld wezen, en bij zulk een prachtbeeld strekt daarom alle voorzorge, om te voorkomen, dat er vooral niets aan-komt, en niets aan veranderd wordt. Het is nu eenmaal afgewerkt en voltooid, en moet nu blijven gelijk het is. Bij het kindeke daarentegen dat zoo pas geboren werd, en rust aan moeders borst, dringt juist 't ingeschapen leven. om 't gestadig te doen veranderen. Reeds na voleinding van het eerste levensjaar is het kindeke iets anders geworden, dan toen het pas geboren werd. Een tiental jaren later is 't weer in tal van opzichten, al bleef 't één, geheel anders geworden. En de gestage verandering gaat door tot 't volwassen is en bloeit in volle rijpheid, om dan len slotte weer te minderen in volheid van levenskracht.

Wanneer hier alzoo betuigd wordt, dat God rustte van al zijn werk, dat Hij geschapen had, om 't te volmaken, dan ligt hierin uitgesproken, dat God niet als de beeldhouwer een creatuur schiep, dat bestemd was om ongeschonden te blijven, gelijk het na zijn voleinding was, doch dat Hij in 't leven riep een levende wereld, met den mensch als middenpunt, en dat noch deze wereld, noch de menschen in deze wereld bestemd waren, om onveranderd en onveranderbaar als een beeld zich zelf gelijk te blijven, maar optraden als een levende schepping, waarin het leven tintelde, en die bestemd waren, om straks hun innerlijken rijkdom te ontplooien, en in die ontplooiing te doen, wat in de Schepping Gods bedoeling was, en naar het plan Gods straks als volmaking uit die Schepping zou voortkomen.

Ge kunt dus niet zeggen, dat de gestadige ontluiking, verandering en voltooiing, die in de geschapen wereld, in de natuur en in den mensch uitkomt, alleen om der zonde wil plaats grijpt. Ook al ware er geen val in zonde gevolgd, en al had 't mogen gebeuren, dat heel de Schepping in haar oorspronkelijke zuiverheid ongeschonden had mogen volharden, zoo zou er toch een machtige ontwikkeling gevolgd zijn, en zou de Schepping allengs een volheid van leven en kracht ontplooid hebben, die er wel van meet af in school, maar die er toch aanvankelijk niet in in uitkwam. Denkt ge u een Jesaja als kindeke op zijn moeders schoot, dan scholen ongetwijfeld reeds in die eerste levensdagen van dezen grooten profeet alle gaven en krachten, die straks geestelijk bij hem zouden uitkomen, doch hij zelf wist 't niet, en niemand zag het. Het was al te gader nog een verborgen wereld, die eerst in later jaren zich zou kunnen ontwikkelen, en zoo eerst ten slotte zou kunnen volmaakt worden. En hierop nu was Jesaia aangelegd. Aldus had de Almachtige hem geschapen, om hem in 't verloop der jaren te volmaken. Zelfs al gaat ge niet op een kindeke terug, en neemt ge Adam die volwassen in het leven trad, dan had er toch ook-bij Adam allengs een volmaking plaats. Zijn kennis nam toe. Zijn inzicht in de natuur om hem heen verhelderde zich. Hij rijpte inwendig. £n zoo was toen ook bij hëtai het natuurlijk verloop, dat hij geschapen bleek te zijn, om zich steeds meer te volmaken. Doch al zou dit zelts op Adam toepa^scUjk zip, veel sterker' gaat deze wasdom, deze verrijking, deze vollere ontplooiing uitteraard bij den als kind geborene door. Juist omdat de ni^nsch geen door een kunstenaar afgewerkt beeld, maar een levend wezen is, blijft hij niet wat hij reeds van zijn geboorte was, maar ontplooit zich steeds meer uit hem, wat wel van meet af in hem school, doch slechts als kiem, en juist daarom eerst van lieverlede zich uit hem ontwikkelt om hem te volmaken.

Ge zoudt dit ook in dezer voege kunnen uitdrukken, dat God den mensch-geschapen had niet als een afgewerkt beeld, doch als een levend organisme. Immers niet alleen bij den mensch ziet ge hoe God ieis schept, niet om 't te laten gehjk het is, doch om 't te volmaken, maar geheel hetzelfde ontwaart ge evenzoo bij plant en dier. Uit de zaadkorrel ontkiemt zich de aar, waaraan straks de graanoogst rijpt. De duif vertroetelt haar jongen, die eerst zich nauwelijks bewegen kunnen, en die dan straks op eigen vleugelen uitzwermen. En, wat steen en stof is nu uitgezonderd, is het in heel Gods levende schepping de nooit zich verloochenende aard, dat God ze schiep en tot aanzijn riep, om ze eerst daarna door groei en ontwikkeling te volmaken, tot 't alles eens in volwassen staat voor Gods aangezicht prijken zou.

Doch vooral bij den mensch zet God de Heere deze volmaking op wondere wijze voort, doordien de elkander opvolgende geslachten onderling met elkaar in verband staan. Dit is niet zoo in de diei enwereld. Hoe ragfijn en kunstig een spin haar webbe ook weve, eeuw in eeuw uit blijft dit op gelijken voet toegaan. Er is geen wijziging, er is geen ontwikkeling in waar te nemen. Bij den mensch daarentegen is dit geheel anders. Geslacht na geslacht volgt hier op elkaar, niet om een simpele repetitie te geven van wat er reeds was, maar om de wereld der gedachten, den rijkdom der uitvindingen, de macht over de natuur, en hét indringen in de mystieke wereld steeds schrede na schrede verder te doen doorgaan. Elk geslacht doet nieuwe vondsten, elk nieuwoptredendmenschentijdperk breidt den schat van kennis en van vinding uit. Wie kwamen bleken samen te hangen met wie heengingen. Er heerscht hier een gestadige verrijking. En zoo ge van eeuw na eeuw den vooruitgang van menschelijke kennis, van menschelijke kunst en van menschelijke macht over de natuur als in cijfers kondt uitdrukken, zoudt ge die cijfers gestadig zien klimmen. Er is gestadige volmaking. Eu het gaat juist toe, zooals Genesis 't u zegt: God heeft 't al geschapen, niet om 't te laten blijven gelijk het is, maar om het gestadig en aldoor te volmaken.

Geldt dit nu van het menschelijk geslacht, het geldt evenzoo van u zelf. Ook u schiep God met verborgen, inwonende krachten. Gt^ ontvingt ouders en opvoeders om die verscholen krachten in u te doen ontluiken. En ook gij werdt geschapen om u te volmaken. Die volmaking nu van elk mensch op zich zelf is natuurlijk aan grenzen gebonden. Een ieder is kind van zijn tijd, en kan daarom tot geen rijker ontplooiing van zijn krachten geraken, dan de tijd waarin htj leeft, gedoogt. En zelfs kan men zeggen, dat 't gebrekkige dat aan onze eeuw kleeft, ook op onze persoonlijke onjtwikkeling inwerkt. Alleen dit ging ook bij u "niet machinaal toe. Veeleer drie factoren beheerschen hier een ieders levenspositie. Allereerst de eigenaardigheid van uw eigen ik. In de tweede plaats de invloed die van uw omgeving op u uitgaat. En ten leste de innerlijke werking die God de Heere in uw verborgen zielsleven tot stand brengt.

Hier staan we dan ook voor het ondoorgrondelijk mysterie, dat een ieders leven bepaald wordt door zijn eigen natuur, door de invloeden die op hem uiigaan, en door hetgeen God in hem werki; en hierbij nu rijst de verantwoordelijkheid. Een vrouw of moeder, een broeder of zuster, een onderwijzer of predikant kan ten goede op ons inwerken, maar ook ons bederven. En dan komt 't alles ten slotte neer op het verantwoordelijkheidsgevoel dat in ons eigen ik opleeft. Wie dan voelt, dat zijn God hem deze spanne tijds door het leven leidt, om hem te volmaken, die doorleeft geen dag, of hij heeft zich aan zijn God vastgeklemd, om door Hem bezield, geheiliigd en verrijkt te worden. En hierin nu juist ligt de kiem van alle jjersoonlijke, huislijke en volksellende, dat er zooveel dagen kunnen heengaan, zonder dat we op dat trekken van den band, die ons aan God bindt, bedacht zijn; dat het blijven gelijk we zijn, ons bevredigen kan, en er geen dorst, geen hartstocht in ons werkt, om ons te volmaken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Geschapen om te volmaken”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 februari 1919

De Heraut | 4 Pagina's