GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XX.

Doch dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden vervuld worden. Toen vluchtten alle de discipelen, hem verlatende. Matth. XXVI: 56.

Als we in den kring der Twaalven afdalen, treft het aanstonds, zoo weinig als de meesten van hen uitkomen. Het intieme drietal van Petrus, Johannes en Jacobus kc "üt herhaaldelijk aan 't woord, en neemt bij Jezus optreden een in 't oog springende plaats in, doch van verreweg de meeste der andere apostelen verneemt ge, op een kleine, weinig beteekénende uitzondering na, zoo goed als niets. Zelfs in de namen, waarmee ze genoemd worden, is wisseling. Gelijk ook ten onzent, was in die dagen onder de Galileesche visschers het elkaar noemen met bijnamen niet ongewoon. Vandaar o. m. de onzekerheid omtrent den naam van Nathanaël. Doch hiervan afgezien blijft het in hooge mate opmerkelijk, zoo weinig als ons omtrent het persoonlijk optreden van de meeste apostelen gemeld wordt. Nu kan dit in zooverre niet bevreemden, als ook van meer dan één der dusgenaamde kleine profeten de regel geldt, dat we omtrent hun levensbijzonderheden, hun roeping en hun optreden onder het volk niet dan uiterst weinig vernemen. Heel anders is dit met een Jesaja en een Jeremia, maar hierom kan nog volstrekt niet gezegd, dat zulks van alle de profeten geldt. Duidelijk komt het bij vergelijking van de profeten uit, dat er onder hen waren, die sterk op den voorgrond traden, en dat anderen daarentegen nauwelijks iets omtrent hun roeping vermeldden. Was dit zoo reeds voor wat de profetische roepicg van meer dan één minder bekend ziener aangaat, veel sterker nog moest dit zich voordoen bij het Apostolaat. Ge moogt toch nimmer uit het oog verliezen, dat de profeet geheel alleen zelf naar voren trad, terwijl daarentegen de apostelen steeds achter Jezus aankwamen. De profeten gingen voor, de discipelen en apostelen volgden. Reeds dit moest ten gevolge hebben, dat het beeld der discipelen niet dan in veel minder sïherp belijnde trekken voor ons treedt. Dit werd uiteraard geheel anders na den Pinksterdag, toen hun Heiland hen verlaten had, en zij ten deele zelfs geheel alleen hun nieuwe levenstaak aanvaardden. Maar zoolang ze met Jezus waren, en hem van schrede tot schrede navolgden, kon het niet anders, of zij zelven stonden op den achtergrond, en werden geheel door den Messias overschaduwd.

Hier komt nu in de tweede plaats bij, dat ze, op Judas Iscarioth na, Galileërs waren en alzoo lieden herkomstig uit dat noordelijk gewest bij het meer van Galilea, waar de geleerdheid der Pharizeën en der Sadduceën, Tiberias uitgezonderd, nooit ingang vond. Ongetwijfeld komt ook bij ons onder de bevolking van onze visschersdorpen een enkel meer begaafd schipper voor, doch in den' regel mag toch gezegd, dat de visschers ter zee er van nature niet op zijn aangelegd, om als sprekers en schrijvers op te treden. Eer verwondert ge er u dan ook over, dat uit dezen meer op den achtergrond tredenden kring, een schrijver als Johannes en als Petrus is voortgekomen. Bij de Profeten stond het met hun hoogere ontwikkeling zoo geheel anders. Een enkele onder hen was van het land, maar hier stond tegenover, dat de meer op den voorgrond tredende profeten mannen van hoogere herkomst waren, die de studiën van dien tijd, D"^e hadden doorgemaakt, en soms zelfs aan het hof onder de edelen verkeerden. Bij de discipelen en apostelen daarentegen vindt ge hiervan schier enkel het tegendeel. Als hun roeping tot hen komt, zijn ze niet zelden aan boord met de ouderen bezig om het vischtuig op orde te brengen. Ge moet dan ook onder de visschersbevolking van Katwijk of Noordwijk maar eens rondgaan en met die visschers een gesprek aanknoopen, om onder den indruk te geraken van de soort inwoners, waaronder Jezus in Galilea aan het meer van Genesaret verkeerde. Iets waarbij dan tevens dient opgemerkt, dat de vaak uitnemende lagere school, die thans door onze visschersbevolking bezocht werd, in de dagen datjezus optrad, nog geheel onbekend was. Zij nu toegegeven, dat de blik dien Jezus in het hart van deze jongeren sloeg, tot diep in hun wezen doordrong, zoo blijft toch het niet te miskennen feit over, dat ze uit een lageren, niet door lectuur ontwikkelden stand herkomstig waren, ook al mag ondersteld, dat ze vaak met hun ouders naar Jerusalem zullen getogen zijn, om een der groote feesten in den tempel bij te wonen. Hierbij komt nu in de tweede plaats, dat hun roeping op verre na niet dit imposante karakter dro^g, dat u zoo treft en aangrijpt in de roeping van de groote profeten? . Wel merkt ge veelal, dat Jezus' persoon een overweldigen den indruk op hen maakt, en mag wel ondersteld, dat ze reeds vóór hun roeping veel van den Rabbi uit Nazareth gehoord hadden. Hun vaderen behoorden blijkbaar tot de zeer vrome bevolking. Hoe toch zouden zij er anders in bewilligd hebben, om hun zoons op staanden voet met hun beroep te doen .breken, en zich geheel bij de groep, die Jezus volgde, aan te doen sluiten. Ze moesten wel, zij 't ook enkel van hun ouders, van den grooten Rabbi gehoord hebben, om zoo zonder aarzeling hun ouders en hun bedrijf er aan te geven, en zich geheel bij de rondtrekkende groep te voegen, die, Jezus volgende, van plaats tot plaats trok, veelal met Capernaum tot rustpitnt.

Toch blijkt uit het Evangelisch verhaal genoegzaam, dat de Twaalven nog allerminst geheel in het geheimzinnig karakter van het Apostolaat waren ingegaan. Gedurig kwam nog aarzeling bij hen boven, en herhaaldelijk, denk slechts aan Petrus, moest het gebed van Jezus, en zijn ernstig vermaan, hen terugroepen tot de geestelijke positie die hen sieren moest. Zoo nu was het volstrekt niet eeniglijk met de verder afstaande discipelen, maar met name ook met den man die steeds onder de anderen vooruit trad ; minder bij Johannes, maar in 't oog springend vooral bij Petrus die telkens anders wilde dan Jezus het hem aanzei, en die, juist met het oog op de belangrijkheid van zijn persoon, telkens weer door Jezus moest worden aangegrepen, om hem van het onheilig pad eener zondige geestdrift af te houden. Veilig kan dan ook gezegd, dat de Twaalven eerst na Jezus' opstanding, en meer nog eerst na de uitstorting van den Heiligen Geest, klaar en duidelijk in hun ambtelijk karakter optreden. Na de opstanding van hun Heer en Meester voelt ge op eenmaal, dat ge met ambtelijk geïnstrueerde dienaren en getuigen van Christus te doen hebt, en vooral later, na Jezus hemelvaart, toen ze alleen overbleven, ontwaart ge op alle manier, hoe hun heilige zending doorbreekt.

Vreemd alleen, en voor ons schier onbegrijpelijk, is het, dat hun eerste t. w. die zending naar de steden van Galilea en Judea, zoo aanmerkelijk veel vroeger plaats greep. Er zou voor ons harmonie ten deze bestaan hebben, indien ook de zending van de Zeventig met de Twaalfden naar de steden en dorpen van het Joodsche land, eerst na hun hoogere geestelijke wijding ware ingetreden. Zoo was het intusschen niet. Ook al neemt ge aan, dat deze zending van de discipelen n-aar de steden en dorpen der Joden eerst in de eerste maanden van Jezus derde ambtsjaar plaats greep, dan is deze zending onder de Joden toch door de Twaalf en door de Zeventig ondernomen, toen ze nog in hun zoo zwakke periode stonden, en een drievoudige verloochening van hun Heiland, gelijk later bij Petrus bleek, nog altoos mogelijk zou zijn. Doch al is dit zoo, en al verkeerden de discipelen derhalve nog in hun periode van voorbereiding, en al waren ze nog geenszins tot hun apostolische kracht gekomen, toch staat vast, dat ze in deze missie onder Israel als hoogbevoorrechte gezanten van den Messias zijn opgetreden, en met een wondermacht, die later in hun-eigenlijk Apostolaat nimmer overtroffen is, althans enkele weken zijn doende geweest; iets wat te meer verbaast, daar kennelijk ook Judas Iscarioth in deze missie deelen mocht. Duidelijk blijkt hieruit, dat Jezus, ook terwijl hij nog op aarde was, zijn Jongeren geheel in zijn hand had, geheel hun geestelijk leven beheerschte, en zoo diep in hun wezen doordrong, dat ze geheel in zijn instrumenten konden worden omgezet; maar 't blijft dan toch verwonderen, dat, terwijl van zelf ook Petrus aan deze missie deelnam, hij kort daarop toch weer zijn Heiland verzaakte.

Dit nu is uiteraard niet te verklaren, tenzij men aanneemt, dat er van hun roeping af een geestelijk-magische inwerking op heel hun persoon was uitgegaan, die alleen in de alleszins profetische bezieling haar verklaring kon vinden. Zij zelven waren dan geen heer en meester meer in hun innerlijk zielsbewustzijn, en iets dat soms kan doen denken aan het Hypnotisme, doch dan in onbedriegelijken en heiligen zin, moet van meet af, misschien zou men kunnen zeggen reeds van hun geboorte af, in hen gewerkt, en geheel hun persoon beheerscht hebben. Niet aan henzelve, maar aan Jezus stond het dan, om deze mystieke kracht vo-> rshands nog in hen te laten rusten, maax o^k, om waar hem dit noodzakelijk scheen, ' afls mystieke actie mët' volle'kracht in hêri te i'^'ten doorwerken. JOit, .laatste nu moet ook bij hun uitzending onder Israel het geval zijn geweest, wijl zoo alleen wat in Matth. X bericht wordt, zich laat verklaren. Psalm 139 betuigt het zoo forsch en omstandig: > Gij hebt, wijl niets uw oog weerhoudt, mijn ongevormde klomp aanschouwd. Eer iets in mij begon te leven, stond allies in uw boek geschreven". Jeremia 'laat zich in gelijken geest uit, en zoo laat 't zich dan ook verstaan, dat de apostelen, reeds eer ze geboren waren, tot dezen heiligen dienst geroepen waren, doch dat ze tot dien dienst eerst werkelijk konden uitgaan, toen de ure aanbrak, die van Godswege hiervoor bestemd was. Dit nu was op tweeërlei tijdstip het geval. In de eerste plaats met het oog op Israel, toen de groote missie onder de J> den uitging, en in de tweede plaats na den Pinksterdag, toen de apostelep in hun hoofdroeping waren ingegaan. Vandapr verklaart het zich dan ook gereedelijk, Hat beide malen, èn bij hun missie onder de Joden, èn straks onder hun missie, die met Pinksteren begon, de wondermacht hun werd toebedeeld, en zelfs dooden door hen werden opgewekt.

Van oppervlakkigheid mag hier dus geen sprake zijn. Er mag niet bij het Apostolaat van toevallige ontmoetingen met den Christus gesproken worden. Ook bij de discipelen was 't alles vooruit bepaald, gelijk bij de profeten, en gelijk men toch eigenlijk zeggen moet, dat 't ook voor ieder onzer vast staat wat straks na de geboorte, en onder het opgroeien, de ontwikkeling en rijping van zijn geschapen natuur j; ; ; ! zijn. Er^ kan hier van geen toevalligneid sprake zijn, noch ook van iets onverschilligs of bijkomstigs. Jezus heeft niet onder de jonge mannen, met wie hij in aanraking kwam, rondgezien, wie hem aantrok en boeide, en op de zoodanigen beslag gelegd. Er gold hier een hooger doorzien van het wezen, gelijk alleen Jezus hiertoe in staat was. Wat Jezus tot Nathanaël sprak: »Eer u Filippus riep, en ge onder den vijgeboom waart, zag ik u !", ging uiteraard voor al Jezus discipelen, ~en zelfs nu nog voor elk onzer, door. Met name toch bij de zoodanigen, die Jezus instrumenteel voor den dienst van zijn Koninkrijk bezigt, is niets toevalligs, is niets bijkomstigs, is niets dat onverschillig kan zijn. Jezus doorzag 't alles toentertijd, en doorziet 't nog voor een iegelijk onzer. Vandaar de machtige werking, die steeds van zijn roeping uitgaat. Hoe weinig ons ook van de meeste apostelen nader bekend is, toch hebben ze allen hun Heiland en Koning naar de vastheid van Zijn plan gediend, en zijn Koninkrijk helpen vestigen.

Het feit, dat een zeer enkele maal de apostolische naam nog in de Schrift gebezigd is voor wie niet in engeren en eigenlijken zin apostel was, strijdt hiermede in het minst niet. Gelijk omstandig in ons voorafgaand artikel werd aangegeven, was de beteekenis van het woord Apostel van meet af zwevend. Het kon velerlei beteekenis hebben, en het is niet door een kunstmatige schifting, maar gaandeweg door het gezag van het woord, dat de Christus en na hem het Apostolaat ten slotte de vaste beteekenis van. zulke termen en uitdrukkingen geijkt hebben. In Hand. XIV : 14 lezen we zeer duidelijk : sMaar de apostelen Barnabas en Paulus, dat-hoorende, scheurden hun kleederen, en sprongen onder de schare". Hier nu is ongetwijfeld het woord apostel in meer algemeenen zin genomen, en als zoodanig ook op Barnabas toegepast. Anders staat het met wat we lezen in Rom. XVI:7, waar staat: Groet Andronicus en Junias, mijnen magen en mijne medegevangenen, welke vermaard zijn onder de Apostelen, die ook vóór mij in Christus geweest zijn". Geheel ten onrechte toch heeft men deze uitdrukking zóó verstaan, als wilde Paulus te kennen geven, dat Andronicus en Junias voor apostelen golden, en als zoodanig onder de apostelen een hooge plaats der eere innamen. Zoo is wel deze tekst van oudsher opgevat, met name door hen, die het Apostolaat ook op geheel andere personen dan de Twaalven wilden toepassen, maar't staat er niet. Paulus maakt hier onderscheid tusschen zijn eigen Apostolaat en het Apostolaat dat de Twaalven reeds vóór hem bezeten hadden, en zegt nu, dat onder de toenmalige apostelen, toen hij zelf nog geen apostel was, deze Andronicus en Junias reeds zekere vermaardheid verkregen hadden. Het waren de apostelen zelve geweest. die aan Paulus meQ hadden gedeeld, hoe geestelijk rijp deze twee geloofshelden waren. En het is daarom dat Paulus diezelfde mannen nu aan de Kerk van Rome aanbeveelt, vermits hij vaa de overige apostelen, die vóór hem het Apostolaat ontvingen, zoo uitnemende aanbeveling omtrent hen ontvangen had.

Dat het Apostolaat door zijn twaalftal aansluiting aan Israel bedoelde, is niet aan twijfel onderhevig. Ket twaalftal van het Apostolaat sloeg zeer zeker terug op het twaalftal van de stammen van Israel. In Matth. XXVIII, het laatste vers, staat het toch zoo duidelijk. Daar toch zegt Jezus: «Voorwaar ik zeg u, die mij gevolgd zijt in de wedergeboorte, wanneer de Zoon des menschen zal gezeten zijn op den troon zijne heerlijkheid, dat gij, (apostelen) zult zitten op twaalf tronen, oordeelende de twaalf geslachten Israels." We vinden hier alzoo geheel terug de voorstelling, die ook'in de Apocalypse wordt gegeven bij de teekening van de muren, die het nieuwe Jeruzalem zullen insluiten. Altoos ligt het uitgangspunt in Israel, en eerst daaruit breekt het Evangelie tot de heidenen, of wil men tot geheel ons menschelijk geslacht, door. Aan het Twaalftal van het Apostolaat mag daarom op geenerlei wijze afbreuk worden gedaan, en uit dit Twaalftal spreekt ons een onmiskenbaar Israëlitisch kenmerk toe, en al is" nu dit kenmerk niet bestemd om duurzaam het wereldleven te blijven beheerschen, toch ligt er het uitgangspunt in voor geheel de daarna volgende historie. De wereld zou evenals in Noachs dagen nogmaals geheel reddeloos teloor zijn gegaan, indien er niet een machtige, alles beheerschende gisting in haar ware uitgegaan, en die gisting nu kon van nergens elders het wereldleven bereiken, dan uit dé sfeer van Je Abrahamitischü afzondering. Die volstrekte afzondering was onmisbaar geweest, om tegenover het afgedoolde wereldleven dat onder de heidenen tot heerschappij kwam, antithetisch een geheel ander van Godswege bezield leven over te stellen. Daarom moest tot 't laatst toe de geestelijke levensbeweging die redding zou brengen, van Israel uitgaan. De kiem van het geheiligde' leven was eeniglijk onder Abraham's nageslacht te vinden. Doch dan ook omgekeerd, het volk van Israel, en geheel het uit Abraham gesproten geslacht, was niet opgetreden noch ten leven verwekt, om voor ons menschelijk geslacht uit het Paradijs een geheel ander menschelijk geslacht in plaats te doen treden. Vlak omgekeerd lag het plan in de Godsbeschikking gereed. Israël deed slechts hulpdienst, om naast en tegenover de gevallen menschheid een nieuw leven te doen opkomen, dat zich straks weer aan de levenskiem van het Paradijs zou kunnen aansluiten. Israël moest daarom blijven zoolang de Messias nog niet verschenen was, en het Kruis van Golgotha den zoen nog niet had aangebracht. Doch was het hiertoe eenmaal gekomen, dan trad van zelf het geheele wereldleven weer op den voorgrond, en moest opnieuw in het Adamitisch geslacht de volle rijkdom van dit menschelijk leven onder Christus heerschappij worden gesteld.

Uit geheel den omgang van Jezus met zijn discipelen, gelijk die plaats greep vóór zijn sterven aan het Kruis, blijkt dan ook ten duidelijkste, dat de Heer zijn jongeren aanvankelijk geheel in het Israëlitische type aannam en opvoedde. Er is geen sprake van dat Jezus aanstonds, na zijn eerste discipelen gekozen te hebben, ze geheel van hun omgeving zou hebben losgemaakt, om ze over te zetten in het Koninkrijk der hemelen. Veeleer betuigt hij hun zoo letterlijk mogelijk, dat het Koninkrijk der hemelen niet voor hen komt met uitwendig gelaat. Uit dit zeggen van Jezus mag natuurlijk in het minst niet worden afgeleid, dat het Koninkrijk der hemelen te zijner tijd niet metterdaad aan den hemel zal schitteren en uit den hemel tot ons zal nederdalen. Reeds de bede in het Onze Vader betuigt ons dit. Daar toch wordt opzettelijk gebeden, dat het Koninkrijk, dat een Koninkrijk der hemelen is, tot den bidder moge afdalen, en in zijn gelijkenissen komt de Heiland telkens en telkens weer op dit Koninkrijk der hemelen terug. Doch juist dit wees van meet af op een finale tenietdoening van de afzondering van het Abrahamitisch geslacht als drager van de heilige profetie. Abraham's geslacht was in ons menschelijk geslacht slechts tijdelijk ingeschoven, en door die inschuiving kon Israel nooit zelf de drager zijn van wat eens eeuwiglijk uit het groote organisme der menschheid tot verheerlijking van Gods naam zou opleven.

Drieërlei was deswege noodzakelijk. In de eerste plaats moest het, toen het menschelijk geslacht door zijn zonde innerlijk vergiftigd was, tot een brejjke tusschen dit menschelijk geslacht en zijn God komen. De jammer van deze breuke mocht voor een deel en vooreen wijle door de Gemeene gratie getemperd worden, maar nooit toch zou uit dit gevallen geslacht de wedergeboorte van ons menschelijk geslacht kunnen voortkomen. Daarom moest toen in de tweede plaats een betrekkelijk kleine groep van dit menschelijk geslacht worden afgezonderd, om een licht van Boven te ontvangen, dat de wereld miste. In dit afgezonderde geslacht moest zich dan een eigen existentie ontwikkelen, en wat booze insluipsels dan ook aanstonds dit afgezonderde geslacht zouden komen vergiftigen, de Heere zou 't niet loslaten, Israel zou zelfs door de ballingschap heen, en na de verwoesting van Sion's tempel, het steunpunt blijven voor wat straks den allesbeheerschenden ommekeer zou tot stand brengen. En zoo zou dan de Messias komen, die nog in zijn sterven de armen zijner genade beide over Israel en over de afgedoolde menschenwereld zou uitstrekken. Dit nu stelde den eisch, dat de antithese tusschen Abraham en Adam op het allerscherpst in het licht trad. Doch was die antithese eenmaal in al haar scherpte gevoeld, brak straks de tempel in stukken, en ging Israel als de staat van Gods volk onder, dan zou in de derde plaats de herboren wereld als Christenwereld te voorschijn treden en zoo zou deze gekerstende wereld haar organisch proces van wedergeboorte kunnen aanvaarden.

Op dien overgang uit de toegespitste heerschappij van het Judaïsme in de vernieuwing van het geestelijk wereldproces, kwam het daarom ten slotte ook voor de Apostelen aan. Ze waren geboren Joden, ze waren Israëlieten in-geestelijken zin, ze hielden hun oog op de komst van het Koninkrijk Gods gericht, maar tot op Jezus sterven deden ze dit steeds in Joodschen zin. Hoe vroom ook de ouders en de zonen van Zebedeüs mogen geweest zijn, - ze tuurden steeds in een toekomst, die de speciale verheerlijking niet van Gods wereld, maar enkel van het Israëlitisch geslacht zou brengen. En al is 't nu dat de Heiland gedurig een poging aanwendde, om hun Israëlitische verwachtingen hooger te doen rijzen, alle stoffelijke en zinnelijke opvatting hiervan ter zijde te schuiven, en hen als in te leiden in de geheel andere toekomst die naderende was, toch heeft Jezus vóór zijn sterven hun nimmer die klare openbaring toebedeeld, die ze na het Kruis en na de Opstanding en door de machtige uitstraling van hooger licht op 't grooter Pinksteren ontvangen zouden. Die tweede, geheel onderscheiden periode in het Apostolaat moet dan ook in afzonderlijke artikelen ter sprake komen, en ook de plaats die Paulus in de toekomst in zal nemen, moet dan in volle klaarheid worden aangewezen.

Er ligt een principieele afscheiding tusschen hetgeen Jezus in de eerste en in de laatste periode aan hooger licht zijn apostelen deed toekomen. Ongetwijfeld is ook in de eerste periode teeken na teeken, en taal na taal van Jezus zijde naar de apostelen uitgegaan. Er mag dan ook volstrekt niet gezegd, dat de Twaalven bij Jezus sterven nog op het logisch standpunt waren blijven staan, waarop ze bij de eerste ontmoeting en bij de roeping van Jezus zich bevonden. Zulk een opvatting zou geheel het Evangelie miskennen. Rijk zelfs is de uitstraling van het licht geweest, die de Christus reeds vóór Gethsémané en vóór Golgotha voor zijn jongeren deed uitgaan. Doch hoe hoog men dit, vooral na het gesprek van Jezus te Caesarea Philippi, ook aansla, toch kan hierdoor in niets te kort gedaan worden aan het feit, dat eerst na de Verrijzenis en door de uitstorting van den Heiligen Geest voor de Twaalven het volle licht is opgegaan over hun roeping. Een roeping nu niet meer voor Israel, maar voor geheel de wereld der menschenkinderen, met ingegrip van wat uit Israel zich aan hen toewijdde.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 15 juni 1919

De Heraut | 4 Pagina's