GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Kerk.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Kerk.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLVII.

En God zeide : Laat ons menschen maken, naar onzen heelde, naar onze gelijkenisse; en dat zij heerschappij hebben over de visschen . der zee, en over het gevogelce des hemels, en over het vee, en over de geheele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt. Genesis 1: 26.

Uit onze saamvatting van het Scandinavisch geding bleek ten slotte op volstrekt onloochenbare wijze, dat de formatie van het Kerkelijk bestel er in geen enkel opzicht meer past op de realiteit der belijdenis, die onder de bevolking heet te heerschen. Al hebben de Scandinavische Vorsten zich steeds meer gedrongen gevoeld, om aan het ongeloovig deel der bevolking alle vrijheid te gunnen, teneinde desnoods aan haar belijdenis en haar aanhoorigheid tot de Kerk van hun land een nietdao bloot formeel karakter toe te kennen, de waarheid van het Kerkelijk leven is hierdoor dan toch in Scandinavië op gevoelige wijze gekrenkt.Het schier alle inwoners nog steeds omvattend Kerkelijk geheel, is voor een niet zoo gering deel thans niets dan schijn geworden. Breede scharen van inwoners, van wie de leiders der Kerk uitnemend goed weten, dat ze geheel modern of zelfs erger dan modern zijn, worden desniettemin nog steeds als Kerkleden van de echte soort beschouwd en bejegend, en zonder overdrijving kan gezegd, dat in de drie Scandinavische rijken de Kerkelijke zuiverheid nog steeds wacht op een doortastenden overgang van deo schijn op 't wezen. Gelijk 't nu staat, is de toetreding tot het Heilig Avondmaal de verwerkelijking van wat de belijdenis beoogt, en juist deze toetreding is door het op breede schaal ing slopen ongeloof een ondenkbaar iets geworden. Het wacht alzoo ook in Scandinavië op doortasten. Niet, dat de drie Koningen op dit oogenblik misbruik maken van hun Kerkelijk karakter. Veeleer poogden ze, gelijk door ons is uiteengezet, zich zooveel doenlijk terug te trekken, en aan hun Staatsbestuur op Kerkelijk terrein een vorm te geven, die, voor wat dien vorm aatgaat, dragelijk was. Doch met dit al, bleef de onware schijn volgehouden, en wacht de waarheid in zake het Kerkelijk leven ook hier op een aandurven van de vrijheid der Kerken, en juist daaraab hapert het. Bij al wat de Vorsten toegeven, is het toch hun positie als hoofden van het Rijksbewind, die hen belet afstand te doen van een heerschappij over de Kerk, welke op vervalsching van het Kerkelijk leven moet blijven neerkonnen. Ook in de Scandinavische rijken zullen de geloovige Christenen een Kerkelijk saamleven moeten organiseeren, dat desnoods van het Vorstelijk bewind geheel vrij gemaakt, eeniglijk op het geloof als fundament rust. Doch juist dit wilde de Vorstelijke geslachten niet gedoogen. Ze gaven toe, al wat behoudens de handhaving van hun eigen Vorstelijke eere, voor inschikking vatbaar was. Doch hoe nabij ze ook het apostolisch karakter der aloude Kerken pogen te komen, ze dulden niet dat de Kerken apostolisch vrij zullen zijn. Hun vorstelijke heerschappij over de Kerk blijven ze formeel met alle beslistheid handhaven, en de gezamenlijke Kerken als geheel genomen boeten haar apostolisch karakter van vrijheid nog steeds op de meest stellige wijze in. Er voor uitkomen, dat ze van alle vorstelijke zeggenschap over de Kerken van Christus afzien, en dat ze, als in de dagen der apostelen, de Kerken geheel op eigen geloofsbasis willen doen rusten, willen de drie Vorsten nog altoos niet. Dat zou naar hun opvatting te kort doen aan hun Vorstelijke eere. En daarom, toeschietelijk en toegeeflijk willen ze op alle manier zijn, alleen maar de Kerk van Christus geheel vrij de wereld te laten ingaan, is iets dat ze, wat hun eigen erve betreft, volstandig afslaan. Dat willen ze niet. Dat achten ze niet te mogen doen. Het voorbeeld door hun vaderen in de 17e eeuw in deze gegeven, legt hun, zoo oordeelen ze, een band aan, waaraan zelfs niet getornd mag worden. Hoe heerlijk zou, op zichzelf genomen, hun terugkeer tot de belijdenis der Apostelen niet zijn. Toch gaat de vrucht hiervan steeds voor een aanmerkelijk deel te loor, omdat ze aan de instandhouding van hun Koninklijk gezag boven de zuiverheid van de positie der Kerk voorkeur blijven geven. Men versta ons ten deze niet verkeerd. In breede trekken zelfs hebben we, toen het pas gaf, aan de Scandinavische Vorsten alle eere gegeven voor de pogingen door hen aangewend, om de vrijheid van het Kerkelijl< leven zooveeleenigszins mogelijk in het gevlij te komen, maar op het hoofdpunt bleven ze toch onverzettelijk. De Gemeene Gratie werd niet toegelaten. De Kerk van hun land was naar hun beoordeeling Luthersch-monarchaal, en zou steeds naar hun oordeel, doch öok niet verder, hieraan gebonden blijven. Op één trede na was alzoo in Scandinavië de gewenschte apostolische toestand ingetreden, doch die schrede mocht in geen geval gezet worden, en het is aan den beslisten onwil om hiertoe over te gaan, dat de Scandinavische Kerken hun bedorven, en nog altoos niet herstelde, positie hebben te wijten.

Stond het aldus in zake het apostolisch karakter, dat men overal in het noorden van Duitschland en in Scandinavië aan de Kerken wenschte toe te kennen, niet anders ging het ten slotte met de door Mphamed beoogde zuivering van het geestelijk leven. Men was en bleef Monotheïst. Van het verzet tegen het veelgodendom mocht in geen enkel opzicht worden afgezien. Monotheist te zijn en te blijven, en zulks in den strengsten zin van het woord, was de Mohamedaansche eere; doch om de gewaagde gevolgen waartoe dit stelsel ten slotte leiden moest, bekreunde men zich niet. Van de heilige overlevering maakten ze zich ten slotte zelfs geheel los. Zoo overduidelijk was het reeds in het eerste hoofdstuk van Genesis uitgesproken, dat met een doodend Monotheïsme niet te vorderen was, en dat de Heilige Schrift dit zelfs niet gedoogde. Eer de Almachtige toch tot de schepping van den mecsch, en daarmee van de Kroon der geheele schepping, zou overgaan, werd het, zoo lezen we in Genesis 1 : 26, zoo duidelijk en zoo beslist als 't slechts kon, van Godswege uitgesproken, dat er van een versteend Monotheïsme in den Almachtige geen sprake was. Er staat toch in VS. 26: Ea God zeide, laat ons menschen maken naar ons beeld en naar onze gelijkenis*, waarop dan in vs. 17 aanstonds volgt: En God schiep den mensch naar zijn beeld, naar het beeld Gods schiep Hij hem.t

Zoo werd derhalve reeds in de eerste Openbaring die ons ten deel viel, zoo beslist en zoo omstandig als het slechts kon, uitgesproken, dat er in het bewustzijn van den Almachtige niet slechts een eenheid, maar tegelijk een veelheid was, en dat de bestanddeelen van deze veelheid saam overleg pleegden, saam overlegden, en saam tot machtige daden overgingen. Op de Drieheid wordt niet met name gewezen, doch zeer beslist op de veelheid die in de eenheid gevonden werd. God sprak van zichzelf tot zich-zelf. Er was in God blijkens het getuigenis van „ons beeld en onze gelijkenis" een meerzijdigheid De ééne zijde van dit bewustzijn stond met de andere zijde ervan in verband. Geen oogenblik werd de eenheid prijsgegeven, maar in die gehandhaafde eenheid sprak een meerzijdig bewustzijn. Vandaar het beroep op ons beeld en ome gelijkenis. Zoo was het derhalve één almacatig God, zichzelf opwekkende tot een daad die naar buiten uittrad en zich in den mensch belichaamde. Er was alzoo niet alleen een God, doch in dien God een klaar bewustzijn, een helder bedoelen, een naar buiten doen uittreden van wat in Zijn verborgenheid omging. Kort daarop in Genesis lil:22 vinden we geheel ditzelfde bevestigd. Daar toch sprak de Heere God in zichzelf aldus: , Toen zeide de Heere God: ie, de mensch is geworden als onzer één, kennende het goed en het kwaad". Er wordt hier alzoo van den mensch betuigd, dat hij het volheerlijke in Gods verborgen wezen poogde na te bootsen. Door Satan verleid zou de mensch, nog eer hij gevallen was. God in zijn heilig wezen pogen na te bootsen. Deze nabootsing nu onderstelde uiteraard dat in God gevonden werd, wat de mensch zou pogen ook van zich te doen uitgaan. En ook hier nu wederom staat niet: , De mensch is geworden gelijk Ik ben", maar heel anders: , De mensch is geworden als onzer één". Wat God de Heere hier betuigt, betuigt Hij alzoo in zijn eigen zelfbewustzijn van het Woord en den Heiligen Geest, waarmede Hij zich onlosmakelijk één wist. Het is derhalve nogmaals wat zoo omstandig en zoo overduidelijk reeds in Gen. I : 26 verklaard was. God de Heere spreekt ook hier van zichzelf in het meervoud. Niet van Ik, maar van wij en ons", iets waarbij geen oogenblik gedacht mag worden aan de usantie van onze Vorsten om ook van zich zelf, zoo .'t officieel toegaat, bij voor­ keur in het meervoud te wagen. Ook ten onzent geldt deze gewoonte nog steeds, en boven elke wet heet 't nog steeds: Wij, Wiihelmina, Koningin der Nederlanden". Dit toch is niets dan nabootsing, en wat van den menscb als zoodanig nimmer kan gelden, wordt hier uit het heilige spraakgebruik van den Heilige op Vorsten en Vorstinnen overgebracht. Iets waar te nadrukkelijker op moet gewezen worden, omdat in de Heilige Schrift, waar van God sprake is, volstrekt niet steeds en onwillekeurig het meervoud wordt gebezigd, maar veeleer zelfs nog het enkelvoud. Lees het slechts in Jesaia XLI:13, waar staat: Ik de H: ere uw God grijp uw rechterhand aan die tot u zeg: Vrees niet, Ik help u, " en in vs. 17: Ik de Heere zal ze verhooren, Ik de God Israels zal u niet verlaten." Beslister en duidelijker kon het enkelvoud hier niet worden uitgesproken. Het is en blijft alles bij het enkelvoud. En niet anders is het in verreweg de meeste der navolgepde hoofdstukken.

Er moet derhalve een overwegende reden geweest zijn, waarom in Gen. 1:26 en elders, God de Heere van zich zelf, met zulk een beslistheid, in het meervoud spreekt. Het kwam hier toch op de verhouding van God tot de menschen aan, en hierbij nu moest duidelijk in het licht treden, dat de Almachtige met de menschen in bewuste gemeenschap treedt, en om dit te kunnen doen, uit zich zelf moest kunnen uitgaan, om zich met den door hem te scheppen mensch in geestelijke gemeenschap te vereenigen. Twee standbeelden kunnen vlak naast elkander worden geplaatst, maar dan staat toch ook elk beeld geheel op zich zelf. Er gaat van het ééne beeld geen beweging naar het andere uit. Hier daarentegen is 't de bezieldf' en bezielende God, die in zijn heilige DiVcüenheid zich zelf kent en het bewustzijn van zich zelf met zich draagt. En is nu de mensch door dien God naar zijn Beeld geschapen dan is er ook in den mensch niet slechts een in zich zelf rustende simpelheid, maar gaat ook die mensch uit zich zelf tot zijn naasten, tot zijn God uit, zoodat er feitelijke gemeenschap van bewustzijn geboren wordt en de één in den ander inleeft. In zeker opzicht wordt, wat den mensch aangaat, hierin zelfs het lichaam betrokken. Of wie kent niet de rijke uitspraak van Paulus in zijn eersten brief aan de Thessalonicensen, waar hij in vs. 23 van het vijfde kapittel zoo aangrijpend bet uitspreekt: EndeGoddes vredes zelf heilige u geheel en al, en uw gekt el oprechte geest en ziel en lichaam worde onberispirlijk bewaard in de toekomst onzes Heeren Jezus Christus.”

Bovendien heeft reeds vroegtijdig, niet minder in West-Azië dan in Noord-Afrika, de neiging zich doen gevoelen, dat de bevolking, ten deele althans, niet ongaarne zich van het rijke Drieëenige leven van God vervreemdde, om in gelijken zin, als dit op Afrika's noordkust zich geopenbaard had, met de gedachten en denkbeelden, die ten slotte Mohamed propageerde en doordreef, mee af te zwenken. Opmerkelijk viel dit reeds vroegtijdig, in de vijfde eeuw, waar te nemen bij de volgelingen van Nestorius. De inzet van zijn Kerkelijk leven was niet ongelukkig, want de Keizer was hem in zoo beslisten zin genegen, dat hij zelfs tot Patriarch van Constantinopel werd aangesteld. Al spoedig echter bleek zich een afwijkende geest van hem te hebben meester gemaakt, en kwam hij met name in verzet tegen de destijds ingeslopen gewoonte om Maria als Moeder Gods te eeren. Maria, zoo hield hij staande, was eeniglijk en uitsluitend moeder van Jezus naar zijn menschelijke natuur geweest, zoodat 't hier aan alle gemeenschap van Maria's Kindeke met de Goddelijke persoonlijkheid zou gefaald hebben. Niet de Zone Gods, maar eeniglijk de menschelijk uit Maria geborene had zich aan het bange en bittere lijden, en ten slotte zelfs aan den dood van het Kruis, onderworpen, maar tusschen den Zone Gods en dit alles bestond zijns inziens niet de minste gemeenschap. In onze belijdenis en in onze predikatie, zoo oordeelde hij, behoorde het daarom scherp uit te komen, dat men het Kruis, en wat hiermede verband hield, niet van toepassing op den Zone Gods mocht verklaren. Dit bittere lijden had niet den Zone Gods, maar eeniglijk de geheel menschelijke Zoon van Maria ondergaan, en daarom moest ook in de vereering van den Christus dat lijden nimmer tot onderwerp van hooge aanbidding worden gemaakt.

Zulk een geheel onware voorstelling, die met alle dieper geloof brak, moest in de onderscheiden deelen van het Kerkelijk geheel uiteraard op beslisten tegenstand stuiten. Het kon niet geduld en niét gedragen, dat op zulk een oppervlakkige en zinlooze wijze tusschen den Messias en het lijden vóór en aan het Kruis een principieele scheiding werd gemaakt. Met name Cyrillus beijverde zich dan ook, om in breeden kring, en zelfs op Synodale samenkomsten, deze ketterijen van Nestorius ten ernstigste te bestrijden. En al bleek het niet te verhinderen, dat er, met name uit Midden-Azië en Perzië, pleitbezorgers van zijn stuitend dualisme optraden, de Kerk heeft er in haar meerderheid en in haar kern den strijd toch met de meeste beslistheid tegen opgenomen. Op de Synode of op het Concilie te Ephese in 431 kwam het dan ook tot een besliste en niets onziende verkettering van Nestorius, en al mocht hij in Perzië nog steeds zekere toeneiging ontmoeten, ten slotte is Nestorius toch als een uitworpeling geheel buiten het officieel Kerkelijk leven gesloten en in 440 als balling in zijn verlatenheid den dood tegengegaan. Keizer Theodosius II gevoelde ten slotte dan toch, dat ook hij zich geheel van Nestorius moest losmaken. Reeds met Pinksteren in 431 werd daarom de Synode of het Concilie naar Ephese saamgeroepen. Cyrillus verscheen op deze Synode met vijftig bisschoppen, en al was het dat men 16 dagen toeven en wachten moest, eer de Synode kon geopend worden, ten slotte werd ze dan toch op plechtige wijze ingewijd en geopend, en reeds den 22 Juni kwam het geding over Nestorius aan de orde. Deze weigerde van meetaf alle geestelijk contact met de leden dezer Synode, en stelde zich zoo beslist het slechts kon, tegen de orthodoxe belijdenis van de te Efese vergaderde Bisschoppen over. Er bleef dan ook geen keuze.' Zelfs van eenige aarzeling kon geen sprake wezen. De Synode ging op het aangewezen pad der orthodoxie zonder aarzelen door, en Nestorius lag schier onmiddellijk als een aanrander van de heiligheden van Christus buitengeworpen. Alleen, uit Perzië is toen in 489 nog steun voor het Nestorianisme opgedaagd, en ten deele vertoont 't zich zelfs thans nog, doch eeniglijk in zeer kleine, onbeduidende groepkens, die welbezien Nestorius' ketterijen meerendeels geheel verzaakt hebben, en thans nauwe-lijks in hun geestverwantschap met dezen aiouden ketter herkenbaar zijn.

Op dit booze en gevaarlijke Nestorianisme moest hier gewezen worden, niet omdat Mohamed er in levenscontact meê stond. Beide zeloten verschilden bijna twee eel wen in den tijd van hun optreden. Maar 't was dan toch zaak de verwantschap te doen uitkomen, die reeds van oudsher tusschen het ter zijde schuiven van de Heilige Drieëenheid en het later opgekomen Islamisme bestond. Het is dan ook bekend, hoe Mohamed op de verwantschap van Nestorius voorstellingen met die van hem zelf allerminst verzuimde de aandacht te vestigen. Voor die verwantschap had Mohamed van meetaf een open oog, en hij verzuimde allerminst die verwantschap als lokmiddel te gebruiken, om in verder afgelegen kringen de sympathie voor zijn nieuwe leer ingang te doen vinden. Men verlieze toch nimmer uit het oog, dat de eigenlijke Arabieren, tot wier geslacht Mohamed behoorde, op verre na in Azië niet zóo breed vertakt waren. Had Mohamed zich er dan ook toe bepaald om binnen engeren kring voor zijn overtuiging te ijveren, zoo zou de Islam nooit anders dan een zeer beperkten kring hebben beheerscht. Doch juist dit wilde Mohamed allerminst. Hij was er veeleer steeds op uit, om de belijdenis van den Islam in steeds breederen kring uit te breiden en er steeds meerdere volksgroepen voor te winnen. Er school van zelf in zijn geheele stelsel een geest van nimmer rustende propaganda. Het is door dien geest van propaganda dat hij geheel de noordkust van Afrika en het land van de Nijl won. Dit ging ook deels door het verspreiden van het lokaas, dat aantrok en won, doch waar dit niet hielp, dan ten slotte toch ook door dreigement. Het door aanvaarding van den Islam ééns geestes zijn met den iotiemen kring van Mohamed was de hoogste eers en de rijkste zaligheid, die hier op aarde door 't menschenkind kon genoten worden. En zoo is de propaganda onverzettelijk en rusteloos, deels door het uithangen van het lokaas, maar ook anderdeels door het barste en ruwste dreigement in alle deze streken onverzettelijk doorgegaan. Eindelijk bezweek dan de tegenstand en gaf streek na streek en land na land zich gewonnen. Iets wat dan natuurlijk het meest schier als vanzelf toeging, waar de geest der inwoners reeds door het Nestorianisme vergiftigd was. Zoo heeft Nestorius voor Mohamed voorgearbeid en Mohamed heeft niet verzuimd, al wat in de kringen van Nestorius hem toelonkte, naar zich toe te lokken, en zooveel 't kon voor zijn eigen theorie en voor zijn eigen godsdienstig stelsel te winnen.

En nu is dit hierbij het wondere, dat het Mohamedanisme zich van meet af onbeweeglijk vast heeft gezet, en ook nog in de jongste halve eeuw nimmer achteruitging, maar steeds belangrijke vorderingen maakte. Men kan veilig zeggen, dat de Islam nog nimmer in den loop der eeuwen over zoovele millioenen aanhangers beschikken kon als thans, en met name deed ook nu weer het Afrikaansche werelddeel de sterkste zuigkracht voor deze propaganda van zich uitgaan. Soms zelfs ontvangt men den indruk, alsof Afrika op weg is, tot diep in het Negerland geheele bevolkingen voor den Islam te winnen. Dit nu laat zich in zooverre het lichtst verstaan, dat nu de Islam in de Negerwereld indringt, geheel de omgeving van het Negerland sympathiek ter bereiking van dit doel medewerkt. Soms zou men zelfs zeggen, dat de geest die in Afrika sinds eeuwen het volksleven doordringt, van nature sterk Islamitisch getint is. Het feit echter dat de Llam thans in de Negers een geheel ander ras van menschen wist aan te grijpeii, strijdt hier toch tegen. Met het onloochenbare feit moet intusschen gerekend worden. Immers het staat te verwachten, dat deze zeldzaam machtige propaganda met reuzenschreden nog dieper in Afrika zal doordringen, en dat de Evangelische missie, die onzerzijds naar diezelfde streken uitging, er een pover figuur bij zal maken. Dit nu is in hooge mate merkwaardig, volstrekt niet alleen met het oog op Afrika alleen, maar zeer stellig ook met het oog op de geheele wereldpositie van den Islam. De Islam staat schier allerwegen nog onverzwakt en steeds over nog machtigen invloed beschikkend. Dit wil niet zeggen, dat al wie Mohamedaan heet, daarom zoo van heeler geest en heeler harte zich in de Islamitische opvattingen thuis gevoelt en er. voor ijveren zou. Ten deele is hiervan juist het tegendeel waar, met name zoo men zich onder de hoogere sociale klasse beweegt. Niet zelden toch zijn de Islamieten van hooger sociale orde zoo goed als geheel in de Fransche of Engelsche denkwereld opgegaan. Hiervan maken ze dan ook geen geheim, en, met Christenen verkeerende, komen ze uit voor hun gemoderniseerde denkbeelden. Zelfs zijn er niet weinigen, die wel geneigd zouden zijn, den Islam geheel te verlaten. Een enkele doet.dit zelfs. Maar over de breede streken genomen, waar de millioenen Islamieten saamhuizen, blijkt dan toch altoos weer het resultaat te zijn, dat ze. zich schikken en voegen naar den Islam, en er op staan bij den Islam gerekend te worden. Dit nu staat in nauw verband met de zich nooit verloochenende theorie van den Islam, dat de magistrale en burgerlijke banden die geheel hun groepen saambinden, niet aan de keuze van het individu staan, maar officieel en van Regeeringswege hun zijn opgelegd. Van een vrije keuze is bij hen geen sprake. Wie de eere wil genieten van voor Mohamedaan door te gaan, begint vóór alle dingen met zich aan het religieuse, civiele en sociale recht van den Islam te onderwerpen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Kerk.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 maart 1920

De Heraut | 4 Pagina's