GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Moderne letterkunde en christelijke opvoeding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Moderne letterkunde en christelijke opvoeding.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Misschien is er geen verschijnsel, waarnaar de verandering in geestesgesteldheid van ons christelijk „pubhek" zoo duidelijk kan worden gekeurd, als de groeiende belangistelling voor kunst, speciaal voor letterkunde.

Gelezen heeft ons volk, met zijn verstan delijken aanleg en gelukkige intelligentie, altijd, ook in tijden toen de letterkunde op sterven na dood Was, — maar dit 1 ez en was meer het gewone „letters eten" en „boeken verslinden", dan het werkeKjk proeven van literaire kunst. En nu? Zeker, de werkelijk kunstgevoeligen en kunstbehoeftigen izijn ook nu „zeldzame vogels", het volk als geheel, de doorsnee-mensch, leest ook nu niet iom de kunst, maar er is toch zoo iets merkbaar onder ons als een literaire beweging, — het getal dergenen, die door de kunst zijn „aangeraakt" neemt toe, het alg: emeene vraagstuk van christendom en cultuur heeft zich zwaar vertakt in het bijzondere probleem van christendom en letterkunde.

Dit kon niet anders.

De groote oultuurbeweging, die gewoonlijk in het puurmaatschappelijke leven begint (want het natuurlijkste is het eerste), en zich daarna over het cerebraal-weten, schappelijke naiar de meer afgeaonderde geestelijke gebieden der kunst uitbreidt, heeft in de laatste halve eeuw de kunst werkelijk iets nader gebracht tot het! volk, en het volk iets meer vatbaar gemaakt voor, en beigeerig naar, de kunst, bijzonderlijfc de letterkunde.

Laat lons niet twisten over de vraag, welke kunst het meest geestelijk is, maar vaststellen, dat geen kunst zóó geschikt is tot populariseering als de letterkunde. Ze heeft geen dure technische hulpimiddelen noodig' om beoefend te worden, zie kan in het oneindige hare producten vermenigvuldigen en voor luttelen prijs ook in de lagere rangen van het volk verspreiden (zie de Wereldbibliotheek van Simons!), en vooral ze kan zich zoo verstaanbaar miaken voor de „volksoonsciëntie" als geen andere kunst, omdat ze zich bedient van wat zich onmiddellijk bij de volkaziel aansluit, door de volksziel zelf geschapen is: de taal!

Waar ze eigenlijk vandaan gekomen is, die herleving van de letterkunde, weet niemand. Ook op het gebied der kunst is waar wat JezUs van de geestesherleving der bijzondere genade heeft gezegd: De wind blaast, waarheen hij wü, en gij hoort zijn geluid; maar gij weet 'niet vanwaar hij komt, en waar hij heengaat. Wij zien alleen het feit, dat de zoele Mei-wind den bongerd weer deed bloeien, en we weten ook, dat deze nieuwe lente niet gekomen is uit den positief-chri< (e!ijken hoek.

Dit feit dwingt tot denken.

Al naarmiate men verschilt in opvatting betreffende het verband tusschen christendom en kunst, zal men over de kunst-herleving klagen of er voor danken. Het is hier thans de plaats niet op de beginselvraag aangaia.nde de verhouding van christendom en kunst in te giaan, wij spreken geen beschuldiging tegen het christendom luit, maar het feit moet voor ons klaar en vast (stalan, dat niet het christendom in de laatste jaren de letterkunde heeft gezuiverd van de dorre ranken en bevrucht tot nieuwen bloei, — de „cultuur" is; hier (gelijk op nog andere terreinen) den godsdienst vóór geweest, en heeft den christen geplaatst voor werkelijkheden, laan wier komst hij niet had meegewerkt, wier nadering hij nauwelijks had gevoeld.

De fcunst-mensch heeft den godsdienst-mensch door zijn daden verbaasd, en geërgerd, hij heeft hem gedwongen, hetzij tot toom, hetzij tot schaamte. De kunstenaar zong zijn nieuw lied en produceerde zijn zeldzaam proza, gelijk een vogel tn de lente het ei legt in zijn nest, — de nieuwe kunst was als een natuurgebeuren, maar de christen hoorde in dezen Mei de stormen razen, en voelde de aarde beven als door verborgen Vuur. Het wassend wonder (de leizer merkt, dat ik op de sichool van '80 doel) deed hem schrikken, maakte hem wakker op zijn wacht.

De „wereld" heeft hier (niet voor den eersten keer) het christendom tot „bezinning" gebracht.

Zoo is het naakte feit.

En natu'urlijk was deize bezinning in de eerste plaats 'gericht op zelfbehoud. Reeds van huis uit voelt de christen instinctief een weinig vreemd tegenover de beschaving, die uit de wereld op hem aandringt. In eersten aanleg _past hij zijn geloof ascetisch toe. D'e eerste sensatie, als hij zich opmaakt achter Christus niet het ki'uis, is het gevoel van vreemdeüngschlap op aai'de, en zijn eerste daad een zooveel mogelijk breken van het contact met al wat zijn groei naar het nieuwe eefuwigheidsbeginsel dreigt, of ook maar schijnt, te belemmeren. Het christendom verplaatst het zwaartepunt van alle liefde naar het boven-wereldsche, en waar de schat van den christen is, daar zal ook zijn hsai zijn. Ook al geniet de christen van aardsche schoonheid, ook al schept hij zelf aardsche kunst, dan is het in beginsel toch eeuwigheidssentiihent wat in hem werkt, en een eeuwigheidsdaad, die hij doet.

Het is begrijpelijk, dat de christen begint met bang te zijn voor kunst, en het is verklaarbaar, het heeft betrekkelijk iets bekoorlijlcs, dat de gemoedelijke vromen, die prijs stellen op een „nauw leven met God" en •myistieke eenheid met Christus, aan de kunst als aan een wereldischen afgod voorbijgaan. Nietzsche en zijn vrienden hebben niet heelemaad ongelijk als zij in het christendom iets , , KidtUrfeindliches" zien.

Maar men zij eerlijk, en erkenne, dat de cultuur zelve aan de ascetische neiging van den „godzaligen" christen voedsel geeft. Als ik zeg, dat het christendom „külturfeindlich" is, spreek ik alleen van een verschijnsel, niet van een beginsel, want in beginsel is het christendom niet de vijand, maar de broeder, neen meer, de moeder, van de beschaving, —• maar als ik. zeg, dat de cultuur, gelijk ze uit de wereld opkomt aan het christendom vijandig is, tegen het kruis van Christus in-werkt, dan vrijs ik op een verschijnsel, dat tevens beginsel is. In de verhouding tusschen christendom en beschaving begint de vijandschap niet van christelijke, (miaar (laat ons dit woord hier eens gebruiken) van piagianistische zijde. Kort gezegd: de tegenstand tegen de tonist bij den christen is in den regel zelfverweer, zijn onthouding is voorzichtigheid, zijn ascese is reactie.

Wie de eerste christelijke gemeente gadeslaat in haxe verhouding tot de Grieksche en Romeinsche beschaving, Zial toestemmen, dat dit het beeld der werkelijkheid is. De christelijke kerk deed niet aan kunst. Ze had de handen vol met het neerwerpen van een kunst, die in het teeken van Venus stond en aan Dionysus baar inspiratie ontleende.

En ook later heeft de positieve christen zich bij elke groote cultuurontwaking afzijdig gehouden. Al naarjnate hij temperament had zocht hij zijn kracht in isolement of polemiek.

Achter de muren vaji Sion zocht hij veiligheid tegen „den schepter der goddeloosheid".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1920

De Reformatie | 8 Pagina's

Moderne letterkunde en christelijke opvoeding.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 oktober 1920

De Reformatie | 8 Pagina's