GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

REFORMATIE-MENTALITEIT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

REFORMATIE-MENTALITEIT.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezer van „De Reformatie", ik ben minstens even versdirikt als u verbaasd N. B. op de vooxpagina van ons blad aan ih, et woord te vinden. De zaak is deze, dat de redactie van oordeel was, dat nu eens een niet-geleerd en niet-eerwaard man — een „leek" zouden wij zeggen, maar dat is geen reformatorisch, woord —eenige hoofdartikelen moest schrijven. Ja, maar ik kan geen leaders schrijven, verre van daar! Ik kan alleen wat met de menschen „praten". En dat wil ik ook nu gaan doen.

Stel u het zoo voor, dat ik Zondag na de kerk eens bij u kom oploopen. Op een kopje koffie. Apropos, dat is ook'reeds een heilzame reformatie in onze levensgewoonten. Een „portje", een „advokaatje" als van ouds hebben de meesten van ons uitgebannen. Het is mijne bedoeling, dat u mij onder 'n kopje lioffie of thee leest. En laat ons — voor zoover wij tot de zoogenaamde sterke •sexe bóhooreii, maar dat is sterke verbeelding! - -er een sigaartje hij aanpijpen. Dan zijn wij' echt.-„onder ons". En wat we elkaar onder 'n sigaar vertellen, daar worden we immers niet hoos om, is het wel?

Ik wou met de lezers tusschen Terschelling en Terneuzen praten over de Reformatie, nam'elijk over de zaak zelve en ook over het blad van dien naam. En dan begin ik m'et het ontstaan van ons blad.

Weet je nog wel van tóén ? zeggen de menschen als ze op hun praatstoel zitten. Zo» begin ik ook. Ons blad was een stormvogel. Wat 'n tijd! Het is maar niet zoo gegaan, dat een uitgever bij een dominee kwam; en zei: D'pminee, u hebt een goede pen en ik een goede piers, laat ons zien of wij samen niet een blad het licht kunnen laten zien. Neen, , „De Reformatie" is geboren. In haar openingswoord gewaagde de redactie er van „hoe wij door ciatastrofale gebeurtenissen in een veelszins andere wereld gekomen waren". Zoo was het met recht. In de fceit openbaarde zich het conflict met Ds Netelenbos ên de daar eenigszins medesamenhangende Beweging der Jongeren. Wat een gesprekken daarover op de kerkstoep en op de Zondagsvisite. In de.politiek was het onweer van 1918 rommelend over onze hoofden heengetro'kken. Op eoónomisoh gebied theoretiseerden allen over de socialisatie-idee. Alles sprak over den polsslag van den tijd, over Nieuwe Banen. Weet u het nog wel? Het lijkt reeds zoo lang geleden! Hebben wij werkelijk in de Nieuwe Wereld voet aan wal gezet of zijn wij na de enthousiaste jubelkretan „Land in zicht" weer zoetjes aan afgedobberd en drijven wij weer met een vaderlandsch-kalm'-vaajtj© in het oude zog?

Al dadelijk kunnen wij constateeren, dat het feitelijk alleen op kerkelijk gebied tot daadwerkelijke reformatie is gekomen. Noch op politiek', noch op sociaal erf ging het belangrijk voorwaarts. Maar in ide kerk wel. Dat zegt toch wel iets. Het zegt, dat de kerk niet zoo versteend en verouderd is, niet zoo behondziek en oonsei-vatief als waarvoor zij gedurig wordt uitgekreten.

Wat is er dan op Isei'kelijk gebied aan reformatorische daden geschied? Wel, ik wijs eerst op. het aangevan, gen werk der Bijbelvertaling en Bijbelverklaring, waaraan onze Geologische professoren zich geziet hebben. Dat is een daad. Dat is — ongeloofelijfc haast, doch waar — revisie van de vaderen van Dordt en van Keter Keur. In de tweede plaats wijs ik u op de pogingen om ivijziginigen te brengen in onzen cultus, onzen eeredienst. Wat een mooi woord, tusschen twee haakjes. Eere-dienst, .alles moet Hem eereü! Daar zit een schjat van reformatorische plannen in dat enkele woord. Welnu men heeft oe^k hier naar reformatie getracht, denk aan de Proeve-Geelk'erken c.s. en aan de plannen van Dr de Moor. Twee uiteenloopende wegen zeker, maar beide toch ingegeven door de gedachte, dat alles niet moet blijven zooals het is. Niet minder belangrijk is de verandering, die steeds meer en tneer intreedt in de positie der vrouw. Ik denk nog niet zoozeer aan „de kleine Kerifc' van Zandvoort", zooals zoo van lieverlede de geijkte term is geworden. Maar ik denk aan de omzetting van de steeds naaiende en breiende Dorcas, die stapels ondergoed maakte voor het Kerstfeest der Armen, dit alles onder wekelijksche lectuur van „Belijdenis en Leven" van „Co^melia" of „Wiens Kind" van „Eannie Eden" in de moderne meisjesvereeniging toet haar ontwikkelings-doel. Ik denk laan vrouwen, die als spreeksters zelfs den kansel hebben beklommen'— stel u dat 10 jaar geleden voor. Er was eeiis scheuring ontstaan! Er valt nog meer te boeken aan reformatorische vruchten en wel voornamelijk in den uitgaanden arbeid der kerk, met nanie in het werk der Evangelisatie. De preekstoel is naar buiten getomen! Predikanten, niet „opgeleid" door een ouderling, die „de voorloop" 'had - ; -make de vrijmaking der taal ons ook van de'ze vreesehjke woorden vrij —; maar dooi' frissc: !'c< ; meisjes (geen jongedochters) omgeven, tro[k!ke!i|7.de straat op en predïMen.door wo^vi-^cn'U/^'-lï Dat „ongestadeerde" mjenschen, ook niet door de achterdeur van artikel

8 „in het , ambt" gekomen, onder leiding van den kerkeraad aan dwalenden en onwetenden het evangelie brengen, is niet ongewoon toeer. En ten slotte wijs ik op de verschijning van ons blad in de kerkelijke pers. „Gelukldg wordt hier „De Reformatie" gelezen", schreef mij een broeder uit een streek, , waar men nog „niet veel van het nieuwe moet hebben".

Ja, maar daarover wilde ik juist spreken, werpt een lezer mij tegen. „De Reformatie" is niet meer wat zij geweest is. De toon is niet zoo forsch meer als voorheen. De klaroen lijkt wel in een doedelzak veranderd. „De Reformatie" is precies „De Heraut" geworden, heeft iemand geoordeeld. IDat is opzichzelf beschouwd zeker een grootte eer, maar dat was immers de bedoeling niet?

Lezer, u 'hebt gelijk en ongelijk beide. Als ons blad niet geeft wat er van verwacht werd, ligt het niet aan den redactiestaf, maar aan het publiek. Wiarit „De Reformatie" is niet „het blad van Dr Hepp", zooals het al pratend wel wordt genoemd. Zeker heeft Dr Hepp ontzaggelijk veel tot den bloei van het blad bijgedragen, maar het is evenmin zijn blad als dat van DT Wielenga, Dr Dijk, Dr Buijtendijk. Het is ons blad, het blad van „ons volk", dat zijn God maar ook' zijn tijd liefheeft, , dat het met Beets eens is:

Wilt gijl ooit iets goeds beginnen Uw tijd moet gij beminnen Uw tijd, een andere hebt gij niet.

„Reformatie" — schreef Dr Hepp in no. 30 v. d. len jaargang — „is niet het werk van een paar personen, maar van de keit in haar geheel". Reformatoren vallen niet uit de wolken! Zij komen op uit de onrustige diepte der volksziel. 'Als die ziel aangegrepen is en doorhuiverd van verlangen, treden pas de mannen op, die daaraan naam .en gestalte geven'. En alleen door die liefde van velen gedragen, kunnen zij het weA der reformatie doen.

Een golf ontstaat niet bij windstilte. Dan moet er een bries staan. Reformatorische artikelen schrijft men niet als de menschen aan uw raam voorbij sjoldken met taai-taai-poppen onder den arm, maar wel als de stappen der menigte daveren op het plaveisel. Niet als het Idokje „Ave" klept, maar als wij jhet bniisen hooren der ontruste menschenzee. Niet als wij „schemeren" in knusse kalmlte, maar wel als de stille vlam der büreaulamp verdoofd wordt door den rossen gloed van het vuur, dat aangloort bij een nieiiwen tijd. Kortweg, voor reformatie is noodig reformatie-mentaliteit. Is die er bij „ons volk"? Is die er nog, zoo zij er al eens is geweest? Bij sommigen is veeleer reformatie-afkeer. Waarvoor is het noodig? vragen zij. Zijn wij niet een, zuivere kerk? Hebben wij niet-de ware Leer? Waarom zijn er dan altijd van die onruststokers? Deze broeders spreken zeer veel van de Synode-Nationaal 1618/19, Anno D'omini 1618—'19. Of zij echter den geest der Dordtsche Vaderen verstaan hebben? Stel u eens voor, dat één dier ontslapen mannen in onze kerken verscheen en vroeg naar ónze leerregels, ónze kerkenorde. Trots zouden zij hem' de stukken toereiken: zie gij hebt het uwe! Maar zou hij ook niet zeggen als in de gelijkenis, gij hebt het talent in een zweetdoek weggelegd?

Anderen zijn weer om een andere reden afkeerig van reformatorische veranderingen. Ziet u „dominee" is er tegen. En hij is toch „een goeie man". Hij is „een innig Kind". Waarom' zou toen zooveel stof opjagen door in kerk'edienst of prediking op verandering aan te dringen? Er zou wel iets voor te zeggen zijn, m^aar „hij toeent het toch zoo goed".

Anderen hebben geen afkeer van Reformatie, maar Reformatie-vrees. In th'eorie zijn zij er voor, maar zoo gauw er een praotische uitwerking komt, huiveren zij terug. Het gaat er eenigszins zoo mede, als wanneer de dagjesmenschen aan het bladstrand een voetbad nemen. Ze domjielen moedig hun voeten in het water. Maar ; als er een golf komt aanrollen — hüh, zooi'n edhte grèóte, grille golf — dan rennen zij naar het strand. Gaarne zou ik in deze een paar concrete gevallen willen aanstippen. Een groote Geref. Kerk in ons vaderland besloot „de voorlezers" af te sc'haffen. Men zon zeggen een verbetering. Er ^ijn weinig voorlezers berekend voor hun taak. Dat is geen kleineering van hen. Maar om' in een groote kerk ol vergaderzaal te lezen daar behoort scholing toe. Wat is er dan niet voor te zeggen, dat de predikant, die geschoold is, die zich het te lezen 'hoofdstuk heeft ingedacht, weet hoe hij de intonatie heeft te leggen in verband met zijn preek, die toch „op stoel" is, zelf het hoofdstuk leest? Wat gebeurt nu? Opmiddellij'k steekt een onzer voormannen den vinger op. Pas op! Dat mag een plaatselijke kerk zoo maar niet doen: Een voorlezer afschaf: f en! Hij braoht het voorlezen zelfs in verband toet het .algemeen priesterschap' der geloovigen! O, zeker, hij voerde er respectabele gronden voor aan. Maar: theorie. De practijk zegt iets anders, n.l., dat er in de toeeste gevallen slecht, ja dikwijls op een ergerlijken zeurtoon gelezen wordt. Dat er gezeurd wordt uit dat Boeik, dat vonkt van gloed en schokt van leven. En als dat, n.l. die afschaffing, niet eens mag, ja dan behoeven wij heusch de vlag der Reformatie niet in top te hijschen. Nog een voorbeeld. Een predikant wilde met het Kerstfeest in den eeredienst doen zingen: „Eere zij God", den Engelenzang. Ik zou zegg-en: Doe het eerst en zet het dan in de pers. Weer stak een ander den vinger op: Pas op, hoor! dat mag niet. Een derde voorbeeld. Een predikant spraik' in zijn Kerstpreek eerst een 20 minuten de kinderen toe, om zich daarna tot de groofen te wenden. Eemge Kerkboderedacteuren knipperden met de oogen: het k'an er nog mee door, 0is het toaar'nooit meer gebeurt. Nu is er onder dat alles zeer zeker iets echt Hollandsch. Wij laten niets den hamer passeeren, .zonder er lang en breed over gesproken te hebben, ja uitgeweid. Wij zijn critische proevers van al wat de pers ons voorzet. De oude heer Smits had er reeds kennis aan, als hij schreef:

„Als ik ooit een „vriendelijken lezer" oijtmoet, zal ik hem op sterk water zetten en aan het Leidsch museum ten geschenke zenden als eene zeldzaamheid, die veel kostbaarder is dan al de mummiën, welke men daar ziet."

Maar op deze wijze wordt toch alle Reformatie een onmogelijkheid. Reformatie is niet mogelijk zonder aan iemands heilig huisje te raken. Het is onmogelijk zonder eens iemand te bezeeren, al mag dit nimmer de toeleg zijn. Het is onmogelijk — (heeft iemand gezegd — een fakkel door het ge-

drang te dragen, zonder iemand den baard te verzengen. Er is ook een Reformatie-stijl, die wel eens uit den gewonen stijl valt. Op het k'winkeleeren van eene kanarie — schreef eenmaal De ijiefde — hoe liefelijk ook, heeft zich nimmer een krijgsheer tot den strijd toegerust.

Zeker, voor Reformatie is noodig een Reformatiebasis. Die behoeven wij niet te zoeken. Luther moest daar eerst om worstelen. Van den Paus 'beriep hij zich op het concilie, tot Eek' hem in het twistgesprek van dezen grond dreef en hij niets overhield dan het Goddehjk Woord. Welnu, één ding is duidelijk geworden, ons volk laat dat Woord niet los. Het laat los, terstond los, wie dat AVoord loslaat, hjoe lief hij !hun ook vroeger is geweest. Het laat los hem van wien het vermoedt, dat ihij van dien grond afwijkt, ook al ware dat vermoeden soms minder gegrond. Maar als wij voor die autoriteit buigen, dan behoeven wij ook' niet te zwiepen van eerbied voor menschen en menschelijke instellingen, al is het dan nog zoo'n vrome man en zoo'n innig kind en nog zoo'n oud gebruik en al is dat honderdmaal altijd zoo geweest.

Juist dat Woord, opent zulke wijde perspectieven. Het jaagt ons bijna een huivering aan, als het ons het ideaal voorhoudt. Denk eens aan de eischen, die Jezus Zijne discipelen voorhoudt.' Bij Hem vergeleken is een Tolstoi een armzalige dilettant. Wij willen ook dat herdenken — en hervoxming vangt aan met herdenken — met heilig beven, dat is ook Reformatie-mentaliteit, die bidt: „Och of wij uw gehoon volbrachten".

De kerkhervorming begon met de zielshervorming, die Luther in het klooster doorstreed. Zoo moet het nu ook gaan. Hervormiagen kan men niemand opdringen. Men kan ze niet aanslaan als Luther zijn 95 theses. Hare noodzakelijkheid moet voorgevoeld en hare komst ingewacht worden. De Reformatie-mentaliteit gaat aan de reformatorische daden vooraf. Die te ontwikkelen is niet het minst doel van ons blad. Tot er iets in ons tintelen gaat en gloeien als in het dichtje van Eichert is verklankt:

Mich küazte traurigen Blickes 'Der Menschheit tiefes Leid 'iMich küszte die kranke Sehnsucht Die nach dem Glücke sciireit 'Mich küazte im Feiuersturme Die fiebernde Not der Zeit.

Zal echter met vrucht in deze richting gewerkt worden, dan moeten onze taenschen zich uitspreken. Dan moeten onze voormannen weten wat er in de harten leeft. Dan moeten wij elkander vinden en worstelend voorwaarts gaan. Daartoe is openbaarheid noodig. „Een jonge stem" als bijv. in den len jaargang zich uitsprak, heeft weinig navolgers gevonden. Ik wil hiij nu eens gaan uitspreken en hoop weer anderen aan 't praten te brengen.

Waarschijnlijk zal ik' er wel eens „naast" zijn. Ik dien mij ook niet aan als Reformator. Ik ben slechts een stem uit de menigte. Als ik er eens ., naast" ben, moet u niet boos worden. Eens sprak ik in Harlingen. Daar zeggen ze als iemand niet bijzonder op de hoogte is: „Hij is zeker van 't Vlie" (nl. Vlieland). Dat mag u van mij ook denken.

Nu drink ik mijn kop thee uit en breek op. Volgenden Zondag schiet ik weer eens bij u aan. Zie ik u nog in de Avondkerk? Even zien'? Ja, de P^apsche Mis is niet aan de orde 'en de Zondag van den Eed ook niet! Ah! daar kunnen wij dan a.s. week over praten, ik wilde dan eens met u praten over reformatorische wenschen aangaande het kelijk leven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's

REFORMATIE-MENTALITEIT.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 november 1922

De Reformatie | 8 Pagina's