GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCH0UW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCH0UW.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Réformatie gewenscht.

Indien we op één terrein grondige en spoedige hervorming noodig hebben, dan is dat op' het gebied der opvoeding.

Hemeltergend is het schouwspel der kinderzielverknoeierij tengevolge van het doodend conservatisme in de opvoedingsmethode. Verrukkelijk is daarom de taal van D(rewes? ) in „De School met ; den Bijbel":

Wanneer men slechts geduld heeft en niet verhaasten wil, wat later vanzelf koint, dan heeft men geen beugels meer noodig. Ook in de opvoedinig; niet. Het kind, dat zoo vroeg kon loopön, liep op zijn achtste, tiende jaar nog niet zelfstandig — immer in beugels. Maar het kind, dat later liep, liep in eens zelfstandig.

Twee dingen — zwakheid en overhaasting — belemmeren de zelfstandigheid tot groei te komen. Niet het feit, dat een klas. ijverig werkt, strekt den onderwijzer tot eer, maar het feit, dat ze ijverig werkt uit eigen aandrift. Niet het foit, idat al het proefwerk goed is — maar het feit, dat al het goede proefwerk zelfstandig gemaakt is. Het geleverde werkstuk — dat toonbare ding — dat is het, ' wat den onderwijzer bekoort. En dat ding wordt vaak verkregen door do zelfstandigheid t© vernietigen.

Liever een slecht stuk eigen werk, dan een fraai stuk, dat op oneerlijke wijze tot stand gekomen is. Liever een eigen gedachte, dan honderd nageprate dingen. Liever een kind, , dat nog niet kan spreken, dan ©en klapekster, die allerlei napraat. Liever een klas met wat geroezemoes, waar kinderen en onderwijzer toet ijver samenwerken, dan een geruischloos loopend© machine, die stilstaat, als de machinist een hendel verzet en weer loopen gaat, als hij een kraan open draait.

Een machine is gemakkelijker te bedienen dan een groep levende menschen. En daarom zijn zwakke opvoeders er op uit van hun levend mate^ riaal een doode machine te maken.

’t Is zoo gemakkelijk. Dresseeren is altijd gemakkelijker dan opvoeden. En daarom wordt de zwakke zoo licht dresseur. Bij dressuur behoeft men slechts op één ding te letten: het doel. Bij opvoeden op drie dingen: het doel — het middel — en het kind. Bij dressuur zijn alle middelen goed, die tot het doel leiden. Een van mijn familieleden, die op een kostschool was, vertelde mij van oen babbelkaart", die daar gegeven werd. 's Morgens had de onderwijzer die kaart. Hij gaf hem aan den eersten den besten, dien hij zag babbelen. En keek er dan verder niet naar om. Deze gelukkige bezitter van de babbelkaart begon nu rond te loeren, of hij iemand zag, die praatte. En zoodrahij er een gezien had, gaf hij de babbelkaart door. Wie bij het uitgaan van de school in 't bezit van de babbelkaart werd gevonden, kreeg straf,

’t Is een systeem, maar een systeem van dressuur. Alloen gericht op het doel: er zal in mijn klas niet gebabbeld worden. IBabbelen behoort nu eenmaal tot de schoolzonden. 'En wie een klas beeft, die niet babbelt, die heeft die klas goed in de hand, die is een piet. Welnu dan — dit is een manier om een piet te worden — en een gemakkelijke. De twee dingen gecombineerd ijdel-• heid en gemakzucht.

Maar waar blijft de zelfstandigheid? Waar blij Pt de eerlijkheid, de mogelijkheid van eerlijkheid zelfs, als ik voortdurend een politie-agent bij me heb, die me op de handen kijkt? Wanneer ik steeds kans loop, dat de een of andere spion mij verklikt — tot zijn eigen voordeel?

Zelfstandig denken leert men met het schema. Het schema is voor het denken, wat de wet is voor het zedelijk doen:

Wie kinderen wil leeren denken, moet hen leeren een zekere regelmaat in hun denkwerkzaamheid te betrachten. Wie iemand wil leeren zelfstandig zedelijk te handelen, die moet steeds weer de wet, den norm, naar voren brengen. Niet zijn persoon en niet zijn persoonlijken wil. Die moet in zijn persoon de wet naar voren brengen. Door zelf in de allereerste plaats aan de wet te gehoorzamen. Die moet zelf stil gaan zitten, en zelf karig zijn in zijn woorden — en zelf ijverig zijn — en zichzelf oefenen in zelftucht.

Niet de man, die redeneert over het goede, maar de man, die het goede doet, kan leiden tot zelfstandigheid.

Niet de zwakke, die bang is, dat hem de leiding ontglipt, maar de sterke, die zichzelf onder de leiding stelt, die voedt op tot zelfstandigheid.

De zwakke gebruikt honderd middelen, de sterke één — zelf gehoorzamen.

De sfeer van „het heilige land”.

Nuchter en gevoelig geeft Professor Obbink in zijn reisschetsen („Bergopwaaxts") den indruk weer, die Palestina op hem gemaakt heeft.

De verwantschap des geloofs doet hem deze heerlijke taal spreken.

Palestina.

Men heetl mj ds laatsie we'.cen dikwijls gevraagd: is het bezoek aan het Oosten je meegevallen? Die vraag brengt mij altijd min of meer in verlegenheid, omdat het eigenlijk geen vraag is. Als men er mee bedoelt: heb je satisfactie van je reis, ben je blij het gedaan te hebben, dan kan ik gemakkelijk antwoord geven: Ik had niet kuimen denken, dat een bezoek aan Egypte en Palestina zóó veel waard is voor 'tbegrijpien van het oude en nieuwe Oosten. Voor geen geld • zou ik die reis uit mijn leven willen missen. De geestelijke en wefenschapipelijke verrijking is enorm en het komt mij voor dat zij' die zich bezig houden met de studie van Oud-en Nieuw-Testament hun geld niet rendabeler kunnen beleggen dan in een reis naar het nabije Oosten.

Dat geldt zoowel van Egypte als van Palestina. Toen we op reis gingen, had ik mijn aandacht vooral op Egypte gericht. Palestina stond eigenlijk alleen op 't program als een ^.Ausfiug" aan het einde onzer Egyptische' reis. Veel verwachting had ik er niet van. Eigenlijk gaf ik er niet veel om of we het deden of niet. Dat was nóg zoo, toen we, na een maand in EgypCeland te hebben omgezworven, overv/eldigd door bet vele dat we hadden geleerd en genoten, ons gereed maakten voor de reis naar het heibge land. Als er toen iets tusschenfceide was gekornen, waardoor we van die reis hadden moeten afzien — b.v. troebelen e.d. — dan zou ik dat niet erg hebben gevonden, maar er mij zeer gemakkelijk bij hebben neergelegd.

Hoe dankbaar ben ik nu, dat we ook^Pafestina hebben mogen, bezoeken! Hoe instructief is oen bezoek aan die oude, bijbelsche pilaatsen, hoe vormen ig^aildigen zich de gedachten als men vaart ot> de stille wateren van 't prachtige ftallileesche nieei' of als men staat in de ruïnen van de svnagooe te Kapernaüm, dezelfde waar Jezus placht'te prediken, of als men van den top van den Olijfber? zijn blik laat dwalen over de heilige stad, met haar zware muren en slanke torens, van den 01ijfber< » gescheiden door het Kedron-dal, dat zoovele gevoc'^ lens opwekt, en waar de olijlf-en cypresseboomen zich verheffen uit den hol van Gethsemane! Wel zijn vele van de ledige plaatsen door den prutsenden geloofsijver van roomschen en moihammedanen verknoeid tot een „huis van koopihandel" maar ondanks alles gaat er een eigenaardige bekoring uit van dit land, dat bij lederen stap herinneringen en beelden opvefct uit de bijbelsche oudheid, ook voor hen die als ik, zeer kritisch gestemd zijn inzake de historische juistheid van allerlei „heilige" plaatsen en dingen.

Wat dat laatste punt betreft: e scherpzinnigheid v/, aarmede men alle mogelijke en onmogelijke plaatsen en voorwerpen hun historische plaats aan^ wijst in de gewijde geschiedenis, is komiek en ergerlijk tegelijk. Naast plaatsen, die met meer of minder historische betrouwbaarheid aanwijsbaar zijn (de muur van Sialomo's tempel, thans de z.g.n „klaagmu'ur" der Joden, Gethsemane, de Jakobs' brou te Sichem', de Mariabron te Nazaret, de synagoge te Kapernaüm, de spelonk van Machpela), wordt munt geslagen uit een lange reeks gefiii-'geerde „heiligheden": e eikeboiom van Mamre, de voetafdruk van Jezus' hemelvaart op den olijïb'erg, het „, huis van den rijken man" uit de gelijkenis^ de grot van Elia aan. de beek Krith, het huis van Naaman den Syriër, de opperzaal waar 't „laatste avondmaal" werd gehouden, de plaats waar Martha Jezus ontmoette (Joh. 11:20), het veld van Boaz, waar Ruth aren las, de veldeiï van Efrata, waar de herders de kudden weidden, de put, waarin Jozef werd geworpen, enz. enz. Men wijst twee verschillende plaatsen waar 't huis zou hebben geslaan, twee plaatsen voior 't heilige graf, enz. Een protestant, die naar Palestina gaat om dergelijke dingen te zien, wordt wel zeer ontgoocheld, maar het heilig'ie land ontleent zijn aantreldcingskracht niet aan deze dingen, die op dezen historischen bodem onverruijidelijfc zijn, en die, men op den koop toe luqet nemen.

Ook zonder dat is het een zeer eigenaardig. Ja wonderlijk genot, Palestina te bereizen. Vergeleken bij Egypte is er betrekkelijk weinig merkwaaidigs te zien: de overblijfselen uit den ouden tijd (van bouwwerken e.d.) reiken _ in tegenstelling met Egypte — 'slechts bij uitzondering tol de dagen van Jezus terug, inscripties, die in Egypte in overvloedige menigte voorkomen, behooren hier tot de zeldzaamheden; 'er is uiterst weinig, wat met ontwijfelbare zekerheid kan worden ge'identificeerd. En toch gaat van dit land een bekoring uit, veel sterker dan ik had kunnen denken. De eerste weken na mijn thuiskomst zwierven mijn gedachten, als ze maar even kans zagen te ontsnappen, ^ altijd weer naar het Oosten terug, en — wat mij zelf verbaasde — veel meer naar Palestina dan naar Eigypte. Ik ben er mij zeer goed van bewust, dat dat niet enkel wetenschappelijke belangstelling is, zelfs niet in de eerste plaats; 't is de belangstelling van een chrislenmensch in het land waar onze Heiland leefde en predikte, 'tis de emotie van het betreden van denzelfden bodem dien Jezus eens betrad.. En niet alleen Jezus, maar ook allerlei andere bijbelsche gestalten rijzen daar met groole duidelijkheid voor oins oog. Staande op een of andere historische plek, raakt men onverhoeds aan 't droomen, de oude beelden rijgen zich aaneen, wat lang dood was, gaat weer leven, en de droomer zelf leeft dat alles mee......

Den eersten nacht, dien ik te Jeruzalem doorbracht, heb ik niet veel geslapen. Hoe zou dat ook? 'k Had zoolang gehoopt, Jeruzalem met eigen oogen te zien. Nu was ik er En voor mijn verbeelding rees het oude Jeruzalem-op, de stad van David en Salomo', de tempel in volle pracht, en ik za, g de pelgriins komen van verre, en Jezus als twaalfjarige knaap in hun midden. En dan verrees die kruispaal op Golgotha en ik hoorde 't geschreeuw der wraakzuchtige Joden.

En den volgenden dag verbaasde ik mij, dat de menschen te Jeruzalem alles zoo gewoon vinden en zoo gewoon leven, als was Jeruzalem een gewone stad. Maar voor mij w-as het Jeruzalem!

Een moedig woord.

De bekende en bevoegde, publicist A. J(onkman) durft het in „De School met den Bijbel" op te nemen voor Dr Kramer's beschouwing over het vaccinatie-vraagstuk. Zonder den inhoud van Dr Kramer's brochure voor zijn rekening te nemen, stelt hij tenminste den (echt Calvinistischen!) eisch, dat de medicus op z ij n terrein gezag hebbe, en de „anderen" dit gezag zullen eerbiedigen.

Wat ik wèl zeg, dat is dit.

We staan in dezen tijd opnieuw voor h°B4«.p.robleem, dat om oplossing vraagt. Een probleem van dwang en v r ij h e i d, zooals we er op schoolgebied nog al eeiüge hebben.

Leerdwang of onbeperkt ouderrecht. Paedagogische dwang: of zelfregeering van het kind.

Staatsdwang in zake schoolbeheer of onbeteugelde vrijheid van Besturen.

Zoo ook: vaccinedwang of afschaffing geheel of ten deele. daarvan,

Alle oude bek& nden, en toch steeds nieuw door veranderde omstandigheden, waarom ze ook steeds een anderen vorm van oplossing behooren te vinden.

En dat niet alleen ter oorzake van de wisselende omstandigheden, maar zeer zeker ook, doordien de kijk op de grondgedachten der problemen gewijzigd is.

Wie nog zou viallen volhouden, dat b.v. omtrent de vraag: „paedagogiscbe dwang of zelfregeering van het kind" eenzelfde gevoelen onder ons bestaat als, zeg, tien jaren geleden, die toont ni.i. de geestesstroomingen van den tegenwoordigen tijd niet voldoende te oaderscheiden.

Er is een opschoiving van dwang naar vrijheid. Niet alleen onder onze onderwijzers en leeraren, maar zelfs onder de eerste voormannen van ons volk. Velen zien dat verschijnsel echter met bange vreeze groeien.

Parallel daarmee is de gang der geesten, die het onderrecht en de vrijheid der Besturen in verhouding tot de overheid in hun vaandel hebben geschreven.

Daartegenover is er echter een stroo-ming bij velen in tegengestelde richting, die niet alleen niet zoo groot gevaar zien in Staatsbemoeiing op schoolgebied, maar zelfs van meeniug zijn, dat de inperking der al te groote vrijheid heel wat toekomstige gevaren kan en moet voorkomen. Zoo< staat het ook met de kwestie 1eerplioht.

Verwondering behoeft het alzoo geenszins te wekken, dat de leuze: „Vaccinatiedwang — eiscti van het anti-revolutionaire Staatsrecht" evenzeer onder ons is aaageheven.

Bij dit alles trek ik maar één conclusie: hetpro^ bleem moet worden herzien; van alle zijden belicht; beoordeeld in het rechte licht. De theorie in verband met de grondgedachten van de Christelijke levens-en wereldbeschouwing; en de pract ij k met deze èn met de veranderde omstandigheden des tijds.

Dan komen we op hooger niveau. Dan wordt het persoonlijke zooveel mogelijk uitgeschakeld. Dan wordt de strijd geheiligd.

Zoo wenschte ik dus ook het Vaccine-vraagstuk gaarne in dezen tijd weer behandeld.

Ik meen, dat daartoe de wetenschap weer moet spreken. En aan haar uitspraken hecht ik meer waarde dan aan leekenverklaringen, vooral als deze op mij geen verheffenden indruk maken.

’t Zal uit dit laatste te verklaren zijta., dat de heer E ij g e n r a a m en Ds P i e r s o n zich hebben ingebeeld, dat ik als pileitbezorger van den „armen" Dr Kramer wenschte op te treden en dat het mij te doen was om den Anti-vaccinatiedwangbond te bestijden.

Ik gaf natuurlijk uiting aan eénige piersoonlijike meeningen, maar die kunnen — als alle leekenopmerkingen — als 1 e e k e n opmerkingen worden beschouwd.

D:3 oplossing van het medisch vraagstuk moet in eerste instantie komen van de zijde-der medici.

Die van het politiek probleem van onze juristen en staatslieden.

Die van de religieuze fcwestiën van onze theologen.

En hebben we deze oplossingen van wetens c h a p p e 1 ij k e zijde vernomen, dan hebben wij — leefcen — de volle vrijheid ons te scharen, aan de zijde onzer g'eestverwanten. Vandaar, dat ik in de anti-dwangbeweging, een element zie van hoogo waardij, indien ze blijït in haar lijn.

Alleenlijk — heiligt den strijd!

Een mooi stuk commentaar.

In zijn Areopiagus-rede Waalt Pa.ulus Grieksche iteratoren aan, zonder bun namen te noemen. Hoogstwaarscliijnlijk heeft de apostel den Stoïcijn leantbes bedoeld.

In „De Tempel" wordt een gebed van Kleanth.es eergegeven, dat op Paulus' lede een scihitterende oelichting geeft.

In de eerste plaats dan verwijïzen wij' naar eene allerinvloedrijkste denkrichting, wier naam, bij' wijze van spreken, aan niemand onbekend is, n.l. de Stoïcijnsohe. Die Sloicijnsche philosophie toch, omstreeks 330 V. Chr. ontstaan, is in het Romeinsche rijk een der belangrijkste kultuurfactoren geworden, waari'an de navy'erkingen zich nog in onzen tijd doen gelden.

Een der grootste en sympiathiekste Stoïcijhsche denkers, Kleanthes (uit Klein-Azië, omstreeks 250 v. Chr.) heeft tot Zeus, den oppersten G-od, een hymne gericht, die ons, zij het dan ook niet geheel ongeschonden, is overgeleverd en reeds door Bilderdijk (schoion uit de tweede hand) in het Nederlandsch is overgebracht. Wij trachten dien lofzang hier zoo getrouw mogelijk weer te geven:

„Roemruchtigste der onsterfelijken, veelnamige, altijd alkrachtige, Zeus, leidsman der natuur, met wet al; e.? sturende, wees gegroet! Want het betaamt alle stervelingen, Ü aan te roeplen, daar wij immers uit üw geslacht ziju, wij die alleen van al w'at er sterfelijks op aarde leeft en zich beweegt, de ga.ve der taal hebben ontvaiigen. Daarom zal ik U verheerlijken en Uwe kracht altijd bezingten. Naar U toch luistert geheel deze wereld, wentelende rondom de aarde, langs welke baan Gij' haar leidt, en gewillig laat ze zich door U beheer-sehen. & ij hebt dan ook in Uwe onoverwinnelijke handen, als dienaar, den tweesnijdenden, vurigen, altijd levenden bliksemstraal onder wiens slagen alles in de natuur rilt. Daarmede richt Gij de algemeene rede, die door alle dingen heengaat, zich mengende met de groote en kleine lichten. Daardoor zóó groot geworden, zijt Gij de opperste koning door het al heen. En er geschiedt geen daad op aarde buiten U, o God, noch aan het goddelijk uitspansel van den ether noch op zee, behalve alwat de boozen doen in hunne ontzindheid. Maar Gij weet ook het onevene even te maken, het ordelooze te ordenen en het onwelgevallige is ü welgevallig. Want gij hebt al het voortreffelijke met het slechte aldus tot één geheel saamgevoegd, dat er één eeuwig bestaande rede van alle dingen wordt, welke alwie van de stervelingen slecht zijn, vlieden en p'rijsgeven, de rampizaligen, die altijd naar het bezit van goederen verlangende, naar de algemeene wet Gods noch omzien noch luisteren, en toch zouden ze, aan haar gehoorzamende, met redelijkheid een voortreffelijk leven leiden. Ze gaan echter ontzind de een op dit, de andere op dat kwaad af, sommigen ter wille van den roem zich twistzieken ijver getroostende, anderen tot winstbejag gekeerd, zonder eer of geweten, weer anderen op losbandigheid en de genietingen des lichaams belust. Ze willen nu dit dan dat, en doen telkens weer hun best om het tegendeel ervan te verkrijgen. Maar Zeus, algever, donker wolkige, witbliksemende redt Gij de menschen uit hunne verderfelijke on-• kunde, verdrijf die, vader, van hun ziel, geef dat zij het inzicht erlangen, waarop vertrouwende Gij' alles met rechtvaardigheid bestuurt, opdat jvij', door U gecerd, U met eere vergelden, voortdurend Uwe werken verheerlijkende, zaoals het-een sterveling past, daar er geen andere grootere gave is voor de stervelingen, noch voor de goden, dan altijd de algemeene wet in reehtvaardigheid te verheerlijken."

Welnu, de dichter van deze hymne, uit een religieus oogpunt zoo Vaak geprezen, leeraarde, zooals alle echte Stoïcijnen, dat de luenschelijke ziel lichamelijk is, op grond van de erfelijkheid en van het feit, dat aandoeningen lichaam en ziel beide treffen; diezelfde denker verzekerde (evenals zijn leermeester Zeno, de stichter der Stoïcijnsche school) dat de voorstellingen in letterlij'ken zin afdrukken in de ziel zijii; diezeUde diep' religieuze geest beschouwde eveneens God als een „pmeuma" d.w.z. als een allerfijnste stof, die alle dingen doortrekt of juister, " waaruit alle dingen zijn ontstaan en zich weer in oplossen.

Tweeërlei strooming.

Dat in onze Gereformeerde kringen tweeërlei strooming (gelukkig vredelievend) naast elkander golft, ontgaat natuurlijk ook den buitenstaander niet. In „De blauwe 'Vaan" geeft W. B. in de rubriek „Geestelijk Leven" de volgende belangwekkende teekening:

Een enkele maal gebeurt het ons, blauwen van de N. V., dat wij in aanraking komen met blauwen van de z.g. „Christelike" verenigingen. In de Blauwe Week ontmoeten wij elkaar over het gehele land, in de drankweercomité's plaatselik. In verband daarmee kan het van belang zijn dat ik in deze rubriek iets meedeel over het geestelik leven onder onze orthodokse, Calvinistiese landgenoten.

Gewoonlijk treffen ons alleen de min of meer belachelike bekrompenheid, waarmee men zich in die kringen bezig houdt. Toch is het van onze zijde een even grote bekrompenheid, wanneer wij menen, dat de „Christeliken" altijd de dompers en de duisterlingen zijn. Ik wil trachten aan te tonen, dat 'er in die kringen een buitengewoon belangrijk vraagstuk leeft, dat dikwels de achtergrond is van wat wij van hun geestelik leven merken.

Een kwestie, waarover' ontzaglik veel te doen is geweest in de Calvinistiese kring, is die van het vrouwenkiesrecht. Met allerlei teksten uit den Bijbel is aangetoond, dat de vrouw niet op één lijn staat met de man, dat zij niet mag deelnemen aan het openbare leven, dat haar-plaats is in het gezin als de aan het hoofd des huizes ondergeschikte. Talrijke brochures, krantenartikelen, redevoeringen en preken hebben deze stolling er bij, het gereformeerde volk ingehamerd. Zoo nu en dan duikt de oude vraag nog eens weer op. Van grot© praktiese betekenis in ons openbare leven is zij niet meer, nu in onze wet het vrouwenkiesrecht is vastgelegd. Er zal mogelik hier en daar nog: een goedgelovige vrouw zijn, die om des gewetenswil weigert van haar kiesrecht gebruik te maken, over het geheel genomen hebben de gereformeerden het eertijds vurig bestreden instituut aanvaard.

Toch is het een harde bittere pil geweest öm Ie slikken. Prof. Bavinck, de gestorven hoogleraar van ide Vrije Universiteit, die het eerst in ons land het vrouwenkiesrecht heeft verdodigd, heeft er heel wat over moeten horen. Wat is ten slotte de diepere beginselvraag, die hierachter ligt? Wie meent, dat het alleen maar om een oiud, afgedaan, beschimmeld dogma gaat, vergist zich wel heel erg. Maar de moeilikheid, waarmee in het bijzonder de gereformeerde jongeren hebben te worstelen, is de botsing tusschen hiin Christendom en de moderne wereld.

Hun Christendom, hun gereformeerd geloof, is niet, dood en oudbakken. Mensen als de zo ©ven genoemde prof. Bavinck, als de nog levende professoren Buytendijk en Bouman van de Vrije Universiteit, lelterkundigeir als Geerten Gossaert, zijn niet min of meer achterlike individuen, die maar napraten de geloofsleer die hen wordt voorgepraat. En de jonge mannen en vrouwen uit dit volksdeel, dat nog vasthoudt aan z'n kerk, staat in beschaving en ontwikkeling stellig niet achter biji die z.g. verlichte, sigarettenrokende, de bioscoop vullende en drakerige romans lezende, onkerkse groep. Zij houden uit innerlike overtuiging vast aan hun Christendom, dat voor hen een stuk leven is. Hun Christendom richt hun aandacht op het bovenwereldse, de grote vragen voor hen zijn dis van dood en hiernamaals, van zonde, oordeel, genade. En zij voeden hun geestelik leven uit Bijbel en belijdenisgeschriften.

Nu staat daar buiten hen de moderne wereld. Die zich niet bezig houdt met wat voor de Calvinist d e grote vragen zijn. „De wereld" — men heeft haar vroeger teruggewezen, afgestoten als het terrein der zonde. Dat kon misschien, zolang die wereld Kustig was, en de mensen rustig leven liet. Maar de moderne wereld is een geweldig samenstel van allerlei krachten; de wereld is een stoffelike belangeneenheid geworden, en als Duitsland, Oostenrijk, Rusland als kopers van de wereldmarkt verdwijnen, lijden daardoor mede de volkeren van Holland, Frankrijk, Engeland, Amerika. En zo staat daar als vraag, waarmee iedereen, - ook de gereformeerde Christen, te maken heeft, de vraag der productieregeling, de vraag van kapitaal en arbeid, van socialisme en internationalisme. Die moderne wereld brengt een wetenschap van natuur en heelal, los van Bijbel en Kerk, dikwels geheel ingaande tegen de oude voorstellingen, en de vraag voor de.gereformeerde wordt: hoe die beide te rijmen. Die moderne wereld heeft een eigen wijsbegeerte, die uitgaat van de menselike geest, die zichzelf wetten stelt, en dat botst met het orthodokse openbaringsgeloof. Die moderne wereld heeft een eigeri letterkunde, die de vragen van maatschappij' en wetenschap én wijsbegeerte verspreidt, onder het volk, en als dit volk de geleerde dingen niet verteren kan, de romarrs zitten vol van de ideeën, die leven in de tijd, en zij schokken het oude overgeleverde geloof.

Zo ontstaat deze pijnlike innerlike botsing: men "wil z'n Christendom 'uit overtuiging handhaven, en men kan de grote waarde van de moderne kuituur niet ontkennen, men kan ze niet missen zelfs. Hoe moeten die beide verzoend worden? Kan dat, mag dat?

Deze - vraag zat er ook achter het vrouwenkiesrechtrumoer. De moderne maatschappij maakte de gelijkberechtiging van vrouw en man noodzakelik. En het gereformeerde Christendom heeft moeten aa, nvaarden. Deze zelfde botsing zullen wiji een volgende maal zich zien afspelen op het gebied der letterkunde.

Herlevend Hongarije.

Het is een verkwikkend en bezielend schouwspel, te zien hoe Hongarije, mee door invloed vao onze Nederlandsche Kerken, tot reformatie komt.

Prof. Hoekstra, lid van het Nederlandsche Comité tot steunbieding aan de Geref. Kerk in Hongarije, houdt de lezers van „D'e B, a, zuin" geregeld op de hoogte.

De belangstelling voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk in Honigarije neemt onder ons toe. Van verflauwen geen sprake.

De liefde voor de Hongaarsche kinderen, die zoo veel moesten lijden en nog lijden, is onverminderd.

Dr Kallay heeft dit in de laatste maanden ondervonden. Op zijn spreektochten voor de Hongaarsche kinderen heeft hij zooveel meeleven met Hongarije ontmoet, dat hij nog eenigen tijd hier blijft om de actie voort te zetten.

De Zeeuwsche reis. was voor hem vermoeiend naar het lichaam, maar sterkend voor de ziel. Hij heelt ondervonden welk een warm hart er onder onze Zeeuwen voor de Hongaarsche zaak klopt. Er is mild geofferd. Vele kinderen komen straks naar Zeeland, niet alleen om de vermaarde Zeeuwsche boterhammen te eten, maar ook om in het Gereformeerd kerkelijk leven ingeleid te - worden.

Voor sommige kinderen was het verblijf in Nederland reeds tot een eeuwigen zegen. Moge nog menig Hongaartje hier in Nederland den Heere Jezus als zijn Heiland vinden. Een omgeving, waar echte godsvrucht bloeit, kan op een kind een stempel zetten dat onuitwischbaar is.

T'ot dusver was het in de eerste dageir nog al moeilijk zjcb verstaanbaar te maken aan de kleine Hongaren, 't Hongaarsch is zoo'n vreemde taal. Moeilijk uit te spreken. Heel andere zinsbouw dan de onze. Nu is dat niet zoo héél erg, want de Hollandsche moeders zijn in de taal der gebaren vindingrijk, 't Kwam wel terecht, maar 't was toch lastig.

Het is daarom verblijdend, dat Ds Galambos de moeite genomen heeft een Nederlandsch-Hongaarsch Woordenboekje samen te stellen, waarin de voornaamste woorden en uitdrukkingen zijn opge-

nomen, met de uitspraak er bij. Door dit boekjej 32 blz. groot, wordt aan de Holiandsche ouders, die een Hongaarsch kind hebben, een groote dienst bewezen.

Het boekje is in Budapest gedrukt, 'k Vermoed dat het wel verleijgbaar zal zijn bij den heer P. J. Nauta te Velsen, die ook de administratie voor de „Hongaarsche Heraut" heeft.

Uit dit laatste blad, dat geregeld verschijnt en ons met Hongarije's leven voortreffelijk op de hoogte houdt, blijkt steeds weer, welk een stuwende kracht er van Prof. Sebestyen uitgaat.

Met groote volharding arbeidt hij met de zijnen aan de ontwikkeling van het Geref. leven in Hongarije. Hij is van den Hongaai'schen Evangelisatiearbeid, iure suo, - de leider.

Onder zijn toezicht worden Nederlandsche werken in het Hongaarsch vertaald. Men is thans bezig aan de „Paedagogische Beginselen" van Prof. Bavinck.

De Heidelbergsche Catechismus is ook opnieuw uitgegeven. De eere komt daarvan toe aan het kerkdistrict ^Debreczen. Worde de Catechismus nu ook geleerd, beleden en beleefd.

Overal zien we vooruitgang, een langzaam voortschrijden.

God sterke onze broeders in Hongarije! Hij vermenigvuldige in ons het gebed!

B. W.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCH0UW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1923

De Reformatie | 8 Pagina's