GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Der Koningin getrouwe Blijf ik tot in den doet.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Der Koningin getrouwe Blijf ik tot in den doet.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Oranjevriendea ¹).

Laat mij mogen beginnen, uw Pjeide handen als tusschen de mijne klemmend, uit den diepsten grond van mijn hart u geluk te wenschen met het zilveren regeeringsjubileum vaal onze niet genoeg te eeren Vorstin. Missöhien hebt ge zulk een gelukwensch elkander reeds gebracht. Maar ik althans kön u dien nog niet bieden. En toch heb ik er dringende behoefte aan. Ik bid u, wil dien dan heden aanvaarden. Mogelijk ook hebt gij wel uw borst gesierd met het edel oranje, heeft uw oog gesprankeld toen gij de Landsvrouwe door de straten der hoofdstad zaagt rijden, hebt gij meegejubeld met die honderd en honderdduizendhoofdige menschenmenigte en hebt gij vol enthoesiasme uw Koningin uw zegengroet toegezonden en toegewuifd, maar hebt gij aan den ouderlingen gelukwensch niet gedacht. Dat zou eeii schier onvergeeflijke fout zijn. En ik wil mij haasten, 'die in uw aller naam te herstellen. Gelijk ge, wanneer een uwer geliefden jubileert, niet alleen den jubilaris of jubilaresse met uw heilbede tegentreedt, maar. uw ganschen kring warm de hand drukt om het heuglijk feit, zoo voegt da.tzelfde ook nu. Meer nog daji de Koningin is het Nederlandsche volk, zijt gij met dit jubileum geluk te wenschen. Is het Haar een Yoorreoht, da, t de God, die over den geest der vorsten beschikt naar Zijn welgevallen, Haar dit hoogtij doet aanschouwen, veel grooter voorrecht is het u, dat gij een kwarteeuw onder Haar zacihten en rechten schepter u mocht buigen. Zij is een stuk van uw leven geworden. En hoewel wij niet den afstand wenschen voorbij te zien, die ons als nederige onderdanen van Haar als onze Souvereine scheidt, zoo kunnen we tochi ook niet ontkennen, dat er iets intiems is tusschen Haar en ons, dat er een band trekt, die meer spontaan gevoeld, dan logisdi beredeneerd kan worden en wij roepen het Haar toe in den geest: Koninginne, Uw naam staat in onze harten geschreven, üw verschijning doet een blijde tinteling door ons varen, Koninginne, wij eeren en gehoorzamen U niet slechts, maar wij hebben u lief, driewerf lief.

Wij hebben U lief om Godswil. Wij hebben U lief om Uw vladeren. Wij hebben U lief om Uzelf.

De roerige, hossende, op jolijt beluste massa verstaat het niet, dat gij als Christelijke Oranjevrienden irw Torst eert en bovenal lielhebt om Godswil. In ieder mensch werkt instinctief de vaderlandsliefde. Sommigen schreeuwen wel stout van niet. Maar de wereldoorlog, die achter ons ligt, wijst het wel anders uit. Eii die vaderlandsliefde is bij het overgroote deel van ons volk saamgevloeid met Oranjeliefde. Wij beweren dan ook volstrekt niet, dat wij het monopolie van Oranjeliefde bezitten. Maar wel bezitten wij als Christenen een bijzonder soort Oranjeliefde. Onze Oranjeliefde welt op uit liefde tot God en tot Zijn Christus, Wien gegeven is alle macht in hemel en op aarde. Wij spreken onze Koningin aan als Majesteit. Welnu, de majesteit, die Haar omstraalt, komt niet uit Haar persoon zelf voort. Zij is op Haar nedergedaald van den Koning der koningen. En dan pas komt gij onder verrukking van die Majesteit, wanneer voor u de persoon, die er mee bekleed is, een oogenblik schuil gaat en gij in die schittering niets anders aaijgehouwt dan een wondere afglans van de majesteit des Heeren Heeren. De christen maakt onderscheid tusschen het gezag en den gezagsdrager. En al zou de gezagsdrager een verre van beminnelijk mensch zijn, dan nog zou hij het gezag liefhebben, dat op hem rust. Want er is geen waarachtig gezag dan van God. Heerlijk wordt dit bezongen in het laatste — helaas te weinig bekende — couplet van ons dierbaar Wilhelmus. Filips II — gij weet het uit de geschiedenis — nu niet bepaald een aantrekkelijke persoonlijkheid en zijn rechterhand duc-d'Alv nog minder. Door het volk werden ze eer voor monsters dan voor mensohen gehouden. En toch, Willem van Oranje getuigt 'in bedoelde versregelen:

Voor Godt wil icfc belijden En sijner grooter macht, Diat iek tot gheenen tijden D'en coninck heb veracht.

Slechts maakt hij dit voorbehoud:

Dan dat ick Godt den Heere, Der Hoogchstev Majesteit Heb moeten obedieren In der gherechticheid.

Alleen dan moogt gij uw liefde den gezagsdrager ontzeggen, wanneer deze eigen wil stelt boven het gezag hem opgelegd en daarmee zelf het gezag verwerpt. Gesteld eens — ik gevoel, dat uw gemoed tegen die enkele onderstelling reeds in opstand zal komen, maar vergun mij uit te spreken — gesteld eens, dat onze Koningin een even antipa, thieke Vrouw ware als Zij nu sympathiek is, dan zouden we, zoolang Zij naar waarheid proclameeren kon: Wij Wilhelmina, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Haar om die Goddelijke gratie toch moeten eeren en liefhebben, dan zouden we heden toch moeten jubileeren.

Maar het jubileeren wordt ons door 's Heeren gunst gemakkelijk gemaakt. Tyrannie en Oranje zijn elkander uitsluitende begrippen. De tyrannie heeft juist het ha, rt van den grondvester van ons Koningshuis doorwond. Wie Oranje zegt, die zegt vrijheid. Bovendien waren de Oranje's ten allen tijde Vorsten, gloeiend van liefde tot ons volk en die daardoor de hoogste aanspra.ken op wederliefde konden doen gelden. Wij hebben dan ook onze Koninginne lief om Haar vaderen.

En dan rijst voor uw en mijn geestesoog op de gestalte van een Willem van Oranje. VVat bewoog hem om zich het lot aan te trekken van onze vertrapte natie? Liefde. Hoe kon hij zijn rijke bezittingen beleenen, verkoopen, om zelf arm te worden? Dooide liefde. Hoe kon hij het aanzien, dat zijn broeders het leven lieten? Door de liefde. Hoe kon hij sterven met de bede om genade voor zich en zijn arme volk op' de lippen? Door de liefde tot de geminachte en verschepte kleine luyden, die Mer hun God dienden naar Zijn Woord op een hodem van klei en slijk.' Ik hoop niet, dat het u moede maakt, wanneer ik nogmaals ons onvergelijkelijke Wilhelmus laat spreken. Indien het u zou verdrieten, dan zijt gij een gepruikte, gepoederde, geverfde patriot, een kees, maar geen Oranjevriend. Want in dagen als deze moet ge het Wilhelmus niet kwijt kunnen raken. Het moet in u leven. Het moet in u trillen. In dat Wilhelmus dan klinkt het zoo ontroerend uit Willem van Oranje's mond:

Lijf en goedt altesamen Heb ick n niet verschoont; Mijn Broeders, hooch van namen, Hebbent u oock vertoont: Graaf Adolff is ghebleven Te Vriesland in den slach; Sijn siel in 't Eeuwich leven Venvacht den Jongsten dach.

Aan uw en mijn geestesoog vertoont zich ook de beeltenis van een Manrits, oppervlakkig beoordeeld een ietwat stugge natuur met de onversöhillige allures, van een, die zich alleen maar interes­ seert voor oorlog, maar met een hait van goud, neen van diamant. Een stille vrome, maar die als het er op aankwam ook' dorst beslissen: je maintiendrai, ik zal handhaven het geloof van mijn vader. De triumfator in den slag bij Nieuwpoort, maar van wien Da Costa dichtte: Maar d' overwinnaar, in het stof gebogen, bidt.

De tijd zou mij ontbreken, indien ik de gansche rij van Oranjevorsten voor u heen deed gaan. Een wil ik er nog noemen. Prins Willem III, het flonkerendste genie uit zijn tijd. Maar wellicht voelde niemand uit die dagen zich kleiner voor zijn God dan hij. Wellicht kon niemand overgegevener bidden dan hij. Van zijn intiem leven weten wij weinig meer dan dit: in het gebed lag de zenuw van zijn kracht.

Beweede ik teveel, toen ik zeide, dat onze vaderlands-en Oranjeliefde van bijzonderen aard is? Kunt gij een tweede land ter wereld aanduiden, waar zulk een liefde tot het Vorstenhuis bestaat? Onze Oranjeliefde heeft iets mystieks. Tusschen Oranje en ons trekken zeelen des geloofs, die veel hechter, veel inniger, veel duurzamer zijn dan banden des bloeds. Al behoeven wij het niet uit te maken of iedere Oranje, hoofd voor hoofd, een geloovige was, de traditie van het Oranjehuis houdt toch het geloof der vaderen hoog. Gij herinnert u de historie van David en Jonathan. Bij een van hun laatste ontmoetingen deed Jonathan Diavid zweren, dat hij eenmaal weldadigheid zou doen aan zijn huis. David deed zijn eed gestand. Toen Jonathan gesneuveld was, overlaadde hij diens nazaten met koninklijke gunsten om hun vader Jonathan's wil. En nu is het mij of al de godvruchtige vorsten uit het Huis van Oranje aan Christelijk Nederland verschijnen en vragen: zult

gij uw weldadigheid, uw liefde en uw trouw niet aisnijden van ons huis tot in eeuwigheid? Wat zullen we daarop antwoorden? Zonder zweem van aarzeling stellen wij !hsn gerust: wij beloven het u voor het heilig a.angezicht des Heeren. Onze Koningin zou mogen zijn, wie ze wilde, noclitans zouden we hulde en liefde bewijzen om Haar godzalige voorvaderen.

Maar — Gode zij lof! daarbij behioeft het niet te blijven. Wij mogen onze Koningin van heeler harte liefhebben ook om Haar zelf. Fier, uitdagend zelfs zien wij den kring der natiën rond en roepen: wie heeft een Vorst of Vorstin gelijk onze Koningin? En wij zijn er zeker van, dat ze alle het zwijgen moeten bewaren. Zij vereenigt in zich al het nobele der Oranje's. Vrees kent Zij niet. Dat heeft Zij getoond, toen heel de wereld het Trajrsvaalsche volk verloochende. Ofschoon menigeen hier te lande zijn (hart vasthield of dit niet als een vijandige daad zou worden opgevat, bood Zij den grijzen Pla.ul Kruger een oorlogsschip aan om hem naar Europa te dragen. En vooral laat Zij geen gelegenheid onbenut om het te doen uitkomen, dat Zij zich het Evangelie van Christus niet schaamt. Bij Haar aanvaarding van de regeering, bij het standbeeld van de Coligny, in Haar Kerstgroet, in Haar boodschap aan het Congres voor Inwendige Zending heeft Zij kloeke getuigenis afgelegd voor Gods Naam en zaak. In ons 'koninklijk paleis wordt gebeden, is het Godswoord een geopend boek. Volk van Nederland, welk privilege weegt daartegen op? Zelfs de vijanden van het gezag kunnen, hoe zij ook alles afspeuren, niet de geringste vlek op Haar wapenschild werpen. Dezer dagen las men in een pamflet: „Mevrouw van Mecklenburg — w, ant zoo heet onze Vorstin in sociaal-democratisch en communistisch koeterwaalsch - heeft in deze 25 jaar geen goed en geen kwaad gedaan". Staat dit niet gelijk met een eerediploma? Als men u en mij zoo eens onder de loupe nam, zouden wij er wel zoo ongehavend aifcomen? Ik' ben bang van niet. Christelijke huichelaars zou stellig wel het liefelijkste zijn, wat ons naar het hoofd zou worden geslingerd. Dit stemt ons tot ootmoediger dank aan God, dit verhoogt onze Oranjeliefde, dat wij een Koningin hebben, die in gansch Haar leven gezien mag worden.

In deze dagen wordt nog al eens herhaald wat onze Koningin heden voor 25 jaren in deze zelfde kerk verklaarde: „De woorden van Mijn beminden Vader maak Ik tot de Mijne: „Oranje kan nooit, ja nooit genoeg voor Nederland doen".'' Doch sta mij toe, dat ik ze wijzig, zelfs geheel omkeer en het u voorhoudt: „Nederland kan nooit, ja nooit genoeg voor Oranje doen". En ik zou weleens willen weten, wie uwer den brutalen moed zou hebben, daarmee niet in te stemmen.

Nederland heeft Oranje niets. Oranje Nederland daarentegen veel te verwijten. Vergeet het niet, wij hebben nog heel wat aan Oranje goed te maken. Oranje is Nederland immer trouw gebleven. Maar wij bekennen het met schaamte: Nederland Oranje niet. De Nederlandsche geschiedenis heeft stadhouderlooze tijdperken gekend, zelfs een revolutionair tijdperk, waarin Oranje den Nederlandschen bodem moest verlaten. Dat was onze dank. Maar ziet^ niet zoodikwijls nam men de teugels van het bewind Oranje uit handen, of de Heere week met Zijn zegen van ons. Alles liep ons tegen. Op zichzelf genomen is de monarchale regeeringsvorm niet de eenige, door Hem voor de volkeren besteld. Maar aan ons heeft Hij in Zijn voorzienig bestuur Oranje gegeven. Doch wij bedilden Zijn voorzieni^eid. En als we dan in nood geraakten, behoefden we slechts een beroep te doen op Oranje en steeds vonden we Oranje ge-eed. Laten wij ons niet verontschuldigen, dat dit tot het begraven verleden behoort. Het is nog geen volle vijf jatir geleden, dat de leider der sociaal-democraten greep naar de macht. Was zijn toeleg gelukt, dan waren we thans een ongelukkige republiek, met dien leider als president. Maar God kwam tusschenbeide. En in plaats van in roode presidentsrok k'wam de • gedoodverfde president van de republiek der Nederlanden thuis met een bekleedsel, dat anders ter bedekking van den voet dient, op den revolutionairen schedel. Ook had men het snoode plan opgevat om de feestelijkheden dezer dagen te verstoren. Men wierp zich als spelbreker op. Maar men ondervond reeds van te voren, da.t ons liefhebben van Oranje geen spel, maar harde ernst is, • die zich niet laat breken. Het opperhoofd der spelbrekers achtte het dan ook veiliger het pad naar het land van de Middernachtzon te kiezen om tevens de blauwe plekken te laten genezen, die hij bekomen bad bij zijn afstraffing door de derde internationale te Moskou. En naar men verzekert, hadden zij, die hier achterbleven, om de kastanjes uit het vuur te halen, hun hoofdman wel willen vergezellen, maar de middelen ontbraken hun en nu moeten zij voor de Middernachtzon de Oranjezon wel voor lief nemen. Doch al mogen we ons thans lichten spot over die pogingen veroorloven, wie zal voorspellen of in de toekomst de ondermijners van het gezag niet terrein zullen winnen? Wie zal voorspellen of, indien in een naburig rijk het bolsjewisme terreur zal oefenen, geen geweld zal worden gepleegd, om ons in dien maalstroom mee te zuigen? Wij leven nu eenmaal aan den voet van een vuurspuwenden berg. D.ag aan dag hooren wij het angstig gerommel. En als dan straks in de hitte van het gevaar de Koningin zich tot ons, die op den grondslag van het Wilhelmus staan, zal wenden met de vraag: zult gij mijn troon beschermen, wat zal dan onze'houding zijn? Nietwaar, dan zullen we, ziende den Onzienlijke, ons rondom Haax scharen en het zal daveren uit ons aller borst: wij zweren het, wij zweren het bij God Almachtig. En tegenover den zang uit het Wilhelmus: het Vaderland getrouwe, zullen wij stellen den tegenzang: der Koningin getrouwe blijf ik tot in den doet. Mocht Nederland verder den heilloozen revolutionairen weg afloopen, dan z^al het van ons gelden: wij blijven ook bij 't zinken der yaad'ren God gewijd.

Aan het werk en op de knieën, liefhebbers van onzen Heere Jezus Christus en vrienden van Oranje.

Aan het werk, om te getuigen tegen het revolutionair beginsel en een dam op-te werpen tegen den rooden vloed.

Op de knieën om voor den heiligen God de zonden uws volks, die ook uw zonden zijn, te betreuren en te beweenen.

Op de knieën om te smeekten, dat de Allerhoogste Zijn oordeelen, hoe rechtvaardig ze ook zijn, doe ophouden.

Op de knieën om te begeeren, dat Hij de dagen onzer Vorstin verlenge, dat Zij in vrede over ons regeere, dat onze lieve Prinses straks, zij het spade, Haar plaats inneme, dat gansch Haar huis den zegen van den God Jakobs ontvange.

Op de knieën, om onze ziel uit te storten in het aloude:

o God, verlaat ons Neerland nooit!


¹) Rede, uitgesproken ter gelegenheid van het zilveren regeeringsjubileum van H. M. de Koningin, op den avond van 6 September 1923 in de Nieuwe Kerk te Amsterdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1923

De Reformatie | 18 Pagina's

Der Koningin getrouwe Blijf ik tot in den doet.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 september 1923

De Reformatie | 18 Pagina's