GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

In het eerste artikel is een nadere verklaring van de keuze van dit onderwei-p gegeven. Het is niet ongewenscH, dat wij tégenover de valsche vrijheid ons rekenschap geven van de waarachtige vi-ijheid, terwijl de aanraking met de ideëele en materiëele cultuur ons tot nadere formuleering dwingt.

II.

De vrijheid van den mensch.

Wat is eigenlijk vrijh'eid?

Deze algemeene vraag moet vooropgaan.

De christelijke vrijheid is n.I. niet een vreemdsoortige grootheid, die zich-in het leven van dezo wereld inschuift, zonder met dat leven eenig contact te kennen, maar zij staat met dat leven en nader met de vrijheid in het algemeen in het nauwste verband. Zij is zelfs de rijkste vorm en de hoogste openbaring van die algemeene vrijheid, en in haar komt onze menschelijk'e vrijheid tot haar schoonste ontplooiing. Daarom nu dienen wij ons eerst helder rekensciha, p te geven, wat we onder vrijheid hebben te verstaan, en wanneer we dat doen, staan wij terstond voor twee tegenstellingen. De eerste is deze, dat vrijheid de antipode 'vormt van dwang, van tyrannieke gebondenheid, van mechanische omklemming, en dus verbreking van boeien of gemis aan kluisters veronderstelt. Doch bij dat eerste contrast voege zich terstond het tweede. Vrijheid is evenzeer de antithese van bandeloosheid, en wie uit de tegenstelling met dwang de gevolgtrekking zou maken, dat vrijheid en ongebondenheid een en hetzelfde zijn, faalt tot eigen sctede. De ware vrijheid is tieel wa, t anders dan los-zijn van alle bandein\. Zij, verschilt hemelsbreed met willekeur en lanarchie. Zij is juist naar alle zijden bepaald, en wij behoeven slechts onzen blik te slaan in het scheppingsleven, of die bepaling wordt ons duidelijk. ƒ Een organisme is immers dan alleen vrij, wanneer het zich beweegt binnen de grenzen, die God heeft I gesteld, en zich ontwikkelt in de levenssfeer, die i^de Almachtige gegeven heeft. Een pilaneet is vrij, zoolang ze door het heelal voortsnelt in de door den Schepper getrokken hanen. Een visoh is vrij, zoolang dit dier leeft binnen den kring van biet water, d.i. van zijn levenselem.ent. Een boom groeit vrij, wanneer zijn wortelen in den bodem zijn' vastgehecht, doch worden al die banden losgescheurd, en al deze schepselen buiten hun grenzen gebracht, om z.g.n. zich in Vrijheid te kunnen bewegen, dan botsen de planeten, dan sterft de visch op het droge, dan verdort de uit den bodem gerukte boom, en nog altijd is de k'ennis der ellende uit de wet, want in de wet en haar onderhouding ligt het • geheim van aJle leven en vrijheid i).

De echte vrijheid is dus geen losbandigheid.

Zij is eerder het tegenovergestelde, n.I. de gebondenheid.

Zij is de onderwerping aian de wet, mits natuurlijk die wet zuiver wordt opgevat. Groen van Pr in ster er heeft reeds in zijn „Ongeloof en en Revolutie", er op gewezen, dat deze regel alleen kan aanvaard worden, wanneer' met de wet bedoeld is die, welke rust op de erkentenis van den hoogsten Wetgever, d.i. wanneer de wet is of rust in de wet Gods. „Maar wij zeggen dit niet, zoo de wet, de wil, 'het goedvinden, Ie bon platsir der meerderheid is: wij zouden, al hadden wij den Bijbel verworpen, door heidensciie wijsheid te schande worden gemaakt. Als de vrijheid het onvoorwaardelijk gehoorzajmen een herscheschim 2)

Dit geldt in hoogste insta, ntie van den mensch. In hem bereikt de vrijheid in deze wereld ha, ar hoogtepunt.

Hij is in den schoonsten zin van het woord tot vrijheid geroepen (Gal. 5:13), en al moet toegestem.d, dat de apostel dit woord aan de geloovigen schrijft, en - deze roeping het deel is van 'de gemeente van Christus, die geloovige, die christen is de herboren, de herschapen, en dies de ware mensch, in wien zich het oorspronkelijk menschelijk schoon weer herstelt. Vrijheid is dus een echt-menschelijke eigenschap, en zij moet en kan alleen verklaard worden uit onze schepping naar Gods beeld. Daarin is immers de mensch onderscheiden èn van de bezielde creaturen in den hemel, d.z. de lengelen, èn van de onbezielde schepping hier beneden. Hij alleen, en welk een eer en weelde, draagt, neen is de gelijkenis van zijn Schepper, en die gelijkenis komt ook uit in zijn vrijheid. Zulk een vrijheid missen de engelen, en kent het onbewuste creatuur niet. D'e engelen, want al zijn ze redelijk-zedelij'ke wezens, al' zijn ze met heerlijlcheid bekleed, al dienen ze God in volkom: ^ji., .v.rij e gehoorzaamheid, ze zijn en blijven gedienstige geesten, ze worden tot dienst uitgezonden, ze moeten de herboren menschen «dienen, en van heerschen is bij hen geen .sprake. Zij zitten niet met Christus in Zijn, troon. En de . o n b e wl u s t e schepping: ij mist verstand en wil, zij kent geen zelfbewustzijn en zelfbepaling, zij is geheel aan de natuurwetten onderworpen, en zij is met al. haar rijkdom en, schoonheid, met al haar kracht en weelde onder de voeten van den mensch gelegd.

Die mensch kent dan ook een andere vrijheid. God heeft hem geschapen als een wetend en willend wezen, met eigen bewustzijn en eigen wil, die niet louter aan de onverbreekbre wetten der natuur gebonden is, maar voor wien andere, zedelijke normen gelden, die ook' niet gehoorzaamd kunnen worden.-Daarin ligt juist de bekende tegenstelling tusschen natuur en geest, - tusschen noodwendigheid en vrijheid, tusschen natuur en zedelijkhieid, en het laatste is den mensch eigen. Hij 'draagt het beeld van zijn Maker. God is immers Zelf de vrijmachtige. Die in Zijn doen volkomen vrij en ona, fhankelijfe is, alleen gebonden aan Zijn eigen wezen en volma, akthieden, en van die vrij-!heid is er een trek in den mensch. Wel zijn Schepper en schepsel door dezen afstand onderscheiden, 'dat Gods vrijheid een onafhankelijke, en Hij aan niemand gebonden is dan , aan Zichzelf, terwijl de menschelijke vrijheid afharikelijk is, doch de mensch vertoont hierin het beeld des Eeuwigen, dat 'hij kent zedelijke vrijheid en een zelfstandig willen 3).

Deze vrijheid ligt dus op het terrein vajn den

Wij onderscheiden haar gewoonlijk in drieën. In de eerste plaats kennen wij 'de vrijheid van 'den. wil om te willen of niet te willen, om te handelen of niet te handelen, of wij iets zullen doen of niet doen. Ten tweede is er de vrijheid om van twee of meer dingen, die op zichzelf noch goed noch slecht zijn, het eene wel en het andere niet te willen, het eene te kiezen en het andere te laten liggen. En in de derde plaats kennen wij de vrijheid van den wil, om van twee dingen, waarvan het eene goed en het , andere slecht is, het goede te kiezen. De eerste beide ralken de psychologische of formeele wilsvrijheid, terwijl de laatste de materiëele vrijheid genoemd wordt.

Die vrijheid mag niet verkeerd verstaan.

Zij is, en hier blijkt het verband niet de vrijheid in het algemeen, allerminst willekeur, want dit is met het karakter van den wil, op welks terrein de vrijheid behoort, in strijd. Willen is een aotie van het bewuste ik, en wel een met redelijk overleg verbonden begeeren, en hierdoor reeds is de wil van alle kanten bepiaald. Hij wordt beheerscht 'door den persoon van den willende, want hij is het, die wil en handelt, en zijn wil is das van zijn innerlijk zijn aiühankelijk. Een mensch handelt, naardat hij is. Voorts oefent op dien wil invloed het redelijk overleg, het praiotisch verstand, idat eveneens uit ons zijn opkomt, en eindelijk wordt het willen nog bepaald door het gevoel, dat den wil in beweging zet, en zich uitstrekt naar hét beoogde doel. Er is dus vrijheid, maar geen willekeur. In de vrijheid is geen anarchie. Tot onze keuze werken tal van factoren mee, die het spontane niet opheffen, doch wel alle losbandigheid uitsluiten. Daarom moet de dwaling der eveneensheid, n.I. dat het wezen der vrijheid in onverschilligheid zou bestaan, geheel en al verworpen, want onze vrijheid is allerminst atomistisch. D'e pelagiaansche opvatting van den wil, dat we n.I. niet kunnen spreken van een wil, als substraat van het psychisch gebeuren, doch alleen van op zichzelf staande, geen verband met elkaar houdende, losse wilsdaden, "is niet alleen uit schriftuurlijk standpunt bezien, maar ook psycihologisch onjuist. Er is nauwe samerihang tusschen onze wilsdaden, en van die daden met ons innerlijk zijn. Döch wanneer dat wordt-toegegeven, volgt terstond, |dat onze menschelijke vrijheid ook gebonden is laan Gods bestel. D'e mensch is immers niet zijn eigen maatsel. Hij is geen product van zichzelf. God schept de persoonlijkheid, en dat naar Zijn raad. En zoo komen we, reeds bij 'de allereerste beschouwing van de menschelijke vrijheid tot het probleem van de verhouding tusschen Gods raad en onze vrijheid, een probleem, waarop ik hier niet 'dieper ingai, maar dat ik even noem, om te laten zien, hoe vrijheid en gebondenheid niet twee zijn, maar de eerste de tweede veronderstelt.

Hiermede is het begrip vrijheid niet ten volle ontleed.

Willen wij de christelijke vrijheid van nahij beschouwen, dan moeten we speciaal stilstaan bij 'die vrijheid, die ik zoo even de materiëele wilsvrijheid noemde. Die bestaat hierin, dat „de l^ensch van twee dingen, waarvan het eene goed '^n het andere slecht is, het goede kan Ikiezen, en 'door het kwade niet belemmerd wordt.. Zoo nu heeft 'God' ons geschapen. De mensch was bekwaam tot alle goed en niet geneigd tot eenig kwaad. En o zeker, hij verkeerde nog in den staat der „beproeving". Hij leefde nog bij 'den boom der kennis des goeds en des 'kwaads. Het was nog een toestand van kunnen zondigen en klunnen sterven, en de historie van den val heeft bewezen, dat zijn vrijheid "nog niet geklommen wa.^ tot de volkomen overwinning over het Kwade, maar toch, de mensch stond vilj tegenover het goede. Hij was geen neutraal wezen. Hij was rechtvaardig en heilig, en kende God, en hij leefde binnen de sfeer van het goede. Zijn levenssfeer was 'de liefde tot en de dienst van zijn hemelschen Vader. Binnen die gehoorzaamheid ontwikkelde hij zich in voUc'omen geluk, en wanneer wij dus zijn vrijheid omschrijven, zouden wij het duidelijkst er dit van knnnen zeggen, dat de mensdhj met zijn 'door God hem geschonken zedelijke vrijwilligheid leeft en zich beweegt, bestaat en zich ontplooit binnen de grenzen van 's Heeren ordinantiën, en in dien weg beantwoordt aan de bestemming, 'die zijn Schepper hem heeft gesteld.

Vrijheid eischt dus harnionie.

Harmonie tussclien mensdh en God.

Harmonie tusschen den mensch en de goddelijke wet, maar dan zoo, dat die eeidieid niet tot stand komt door dwang van buiten, maar opbloeit uit

een idoor Gods Geest vervulde en Gods Wet dra, gende ziel. De ware vrijih'eid is daar, waar 'de mensch door de werking vian zijn eigen levenswet aaji zijn bestemming voldoet, of wil men, waar de wel gesöhreven staat op de tafelen des .harten. En zoo was liet in het Paradijs.


1) Vgl. Dr A. Kuyper, Vrijheid, in Predicatiën blz. 402.

2) Ongeloof en Revolutie, uitgave van J. H. Bos te Kampen, , hlz. 183, 184.

3) Ik geef hier beknopt weer, wat uitvoeriisf*-j^F^de i Heraut is behandeld in No. 2368.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

DE CHRISTELIJKE VRIJHEID.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's