GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Christelijk Beginsel en Moderne Letterkunde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christelijk Beginsel en Moderne Letterkunde.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Een „brandende" quaestie.

De vraag welke de positie van den christen behoort te zijn tegenover het leven yan dez'en tijd is hoe langer hoe meer geworden een vraagstuk met vele kanten. De verbluffend snelle ontwikkeling vaai allerlei verhoudingen opi sociaal, economisch, politiek, ook op' religieus gebied, eischt ook een groote bewegelijkheid van het christendom, dat zich telkens weer opnieuw in te denken heeft in hoeverre de nieuwe evoluties vallen binnen of buiten de levensmogelijkheid van den christen.

En dan gaat het niet om theoretische standpuntbepaling, maar om pxaictisch beleven. Want niet in de studeerkamer van den geleerde wordt de groote strijd van onzen dag . gestreden, maar op de fabriek, in de werkplaats., buiten, in het gejoel en gewoel van het dagelijksche leven.

Quaesties, die men twintig, dertig jaar geleden alleen van uit de verte kende, zijn 'met scherpje insnijding binnengedrongen in het leven van iederen dag."

Meer dan' ooit is het noodig wa, akzaam, actief, mobiel te zijn. Want de vijand verschijnt niet alleen meer met de schetterende klaroenen van den strijd, maar hij komt vooral met het lokkende snarenspel der bekoring.

Het baat niet meer of we de valbruggen voor onze poorten al optrekken en achter de fcajateelen onzer vestingmuren ons verschansen. De moderne vijand komt niet met een gehainasten drom strijders, komt niet .gepantserd in het oorlogsijzer. Hij^ slaat binnen onze muren, zonder dat we 'hem hebben zien „aankomen, want hij is gedoscht in het glinsterend en lokkend feestbrocaat en de ruischende zijde der vriendschap; . Hij bouwt zijn schitterende tempels in onze straten, t'ristal-paleiz'en, badend in licht, betooverend door kleurenwemeling — en, zonder het te merken, zijn de menschen het kerkportaal voorbij en de hallen van zijn feestzalen ingegaan.

Hij tracht al wat plicht is te verdonkeren, door het zonnelicht van den dag op te vangen in den spiegel der rechten en mét dien sterRen glans verblindt hij het oog der menschen.

Hij gaat onder onze ramen langs, als de rattenvanger van Hameln uit de legende', en lokt met z'n zoete tooverfluit onze kinderen het huis uit en achter zich aan — en ze kunnen niet meer wegkomen uit de omkringing van z'n streelende banden.

Hij bedient zich van 'de muziek', de schilderkunst, de letterkunde en weet zoo Ie komen binnen onze huizen — en al spoedig dwarrelen daar zijn denkbeelden rond, schitterend als groote libellen. En onze jongeren grijpen er naar, maar vangen zie niet, ' zoodat ze vO'Ortdurend meer onbevredigd worden, tot ze, te bruut grijpend, him evenwicht verliezen en vallen.

Zoo, en op nog honderd manieren meer, belaagt hij onze christelijke veste. Het is de oude vijand, maar hij gebruikt moderne wa.pens, minder fel in hun uiterlijk, even doodelijk in hun werking.

Is het dan niet noodig, dat het christendom mobiel is en zich van "deze 'nieuwe' tactiek bewust wordt? ; dat de christen van dezen tijd zich rekenschap geeft van zijn verhouding tot deze dingen en tracht de vragen op te lossen, waarvoor zij^ hem stellen? ; dat elke belij'der van den naam van Christus, blijvende in de vastheid van de grondwet van 't koninkrijk der hemelen, activiteit, bewegelijkheid ontplooit, om p'araat te zijn aan allen kant?

Hoe hij dit doen moet, vraagt ge? Niet anders' dan door te onderzoeken, te ont-leden het bewegen van dezen tijd e^n iedere levensuiting te toetsen aan Gods Wbor'd', aan den eisch van Gods Wet.

Niet anders, dan door te omlijnen zijn christelijk levensbeginsel en daarvan 'te getuigen in woord en wandel. Diat beginsel moet hij' stellen tegenover , , 'de leer dezer eeuw" en het den jongeren klaar en duidelijk voor oogen houden, om daardoor, onder Gods zegen, 'z'e weg te houden van het geglinster, de lo'fckende muziek, de meesleepende bekoring der verleiding.

Dat beteekent dus, dat hij den strijd moet aanbinden, ofschoon de vijand niet altijd als een strijder verschijnt.

En dan behoeft hij niet om te zien naar nieuwe wapens, want nog altijd is de oude wapenrusting van het geloof goed. Ook nog in dezen dag zial hij' staande blijven, zoo hij zijn lendenen omgordt met de waarheid, aandoet het borstwapen der gerech-. tigheid, z'n voeten schoeit met bereidheid van Tiet evangelie des vredes, bovenal, zoo hij' aanneemt het schild des geloofs, want ook! al de modern© pijlen 'des boozen bluscht hij daarmee uit, zöo hij grijpt den helm der zaligheid en het ziwaard des geestes, hetwelk is Gods Woofd.

Deze welbeproefde wapenrusting van het geloof is nog altij'd de eenige, waarin men den - vijand tegemoet treden kan, ook den modern uitgemsten vijand. Maar dan vergete men niet, dat zulks niet in

eigen kraclit geschieden , lca, a, maar „met alle bidding en smeeliing" volbracht worden moet, „biddende ten allen tijde in den geest en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeeking".

Zoo is de christen mobiel, paraa.t. Zoo alleen kan hij de bewegelijkheid ontplooien, die noodig is, zonder wankelend en zwevend te worden. Zoo alleen lost hij de vragen op, waaxvoor de moderne levensverhoudingen hem stellen.

Een van deze vragen willen wij trachten thans zoo te bezien, n.l. de vraag naa, r 'de verhouding tusschen het christelijk beginsel en de moderne letterkunde.

Hier toch hebt ge zulk een quaestie, dia men twintig, dertig jaar geleden nauwelijks nog als ©en vraagstuk zag, en die nu, binnen het verloop van slechts enkele jaren, gekomen is in het leven van schier lederen christen.

Hier hebt ge waarlijk een geschiedenis ais die yan den rattenvanger van Hameln, want achter de tooverklanken der moderne literatuur woj-den onze jongeren meegelokt, onweerstaanbaar. En zooals de toovenaar uit de legende z'n slachtoffers ten slotte meetrok in de riyier, in de Wezer, . zoo trekt de moderne letterkunde haar blinde volgelingen mee in de diep-ten der zonde en van het verderf. Met na, me in de laatste jaren zijn de oogen voor dit feit opengegaan. Allerwegen bespeurde men de triomfen, ' die de moderne letterkunde behaalde op het christelijk terrein: de vader zag het in z'n huis, de predikant op z'n catechisatie, de leeraar in z'n lesuren. Men begon in te zien, dat handelen noodig was, dat allereerst de vraag moest opgelost naar de verhouding van moderne letterkunde en christelijk beginsel, juist omdat men allerwegen zag een grijpen naar de moderne litera.tuur. Zoo werd al heel spoedig de vraag van algemeen bedaaig en door steeds meerderen als zoodanig go-. voeld.

Ook wij allen gevoelen haar als zoodanig. Want p? # we grijpen allen, zij het met Verschil in graad, naar lectuur, n_aar, laaf ik het dan zoo mogen noemen, een leesboek. En dat doen we nog niet in de eerste plaats om ons te verpoozen, maa, r om te vinden, wat we, misschien onbewust, maar toch inderdaad zoeken: vervulling van onze zielebehoefte aan aanraking met het ideëele, aan een pïio'orleven van de bekoring, die wezenlijke schoonheid oefent. Want we kunnen als menschen niet buiten het schoone, buiten het ideëele, zooals we niet kvmnen 'buiten zon en "licht en lucht. En, misschien wel weer onbewust, maar ioch zonder twijfel, we gaan als vanzelf z'oeken naar schoonheid, zoeken naar wat die behoefte vervult en izoo komen ; 2a; we direct opi het terrein der kunst. We willen een, J-f%|at we noemen, „mooi" boek' hebben en aan alle l^^tanten trachten we ons licht opj 'te steken om zulk l& en „ihooi" boek' te vinden.

Maar — stel u zelf deze vraag eens —'Wat is ^__ij^^igen-lijt een „mooi" boek', wanneer en waarom p, ; iioemt ge een boek „mooi". Het zal u niet terfejstond gelukken, dit bevredigend te beantwoorden, "eenvoudig omdat „mooi" niet is een enkelvoudig, maar een'bijzonder samengesteld begrip. Het Sluit in boeiend, bekoorlijk, leerzaam en nog veel meer, zoodat ge, samenvallend, formuleert: mooi is dat, waar ik iets aan heb. Welnu, dan hebt ge, zonder pSde woorden te noemen, het uitgesproken, dat ge ISazoekt dat wat uw zielebehoeftè voldoet, het ide-Veele, het schoone...

Zoodanige boeken nu kunt ge alleen vinden op het terrein der letterkunde — studieboekea en vak-.-boeken nu natuurlijk buiten beschouwing gelaten — '.'-%aiit wat valt buiten dit ruime-terrein 'der literatuur om een of andere reden, is zeker niet ideëel, niet schoon.

En ziedaar — dan 'staat ge voor de qua.estie ' die we noemden, . vlak er voor.

Want dan komt de vraag: welke boeken zijn nu in de moderne letterkunde mooi, d.i. welke boeken bevredigen mijn schoonheidsgevoel, mijn behoefte aan het ideëele.

Maar zoodanige vraag kunt ge als christen niet beantwoorden buiten uw christelijke overtuiging om. Want ge staaf hier voor veel algemeener vragen: wat is eigenlijk schoonheidsgevoel, wat is schoonheid, wat is kunst. En als ge "van "dit alles u rekenschap hebt gegeven, dan komt direct de vraag: inhoeverre vind ik in ide moderne letterkunde dat, wat een christelijke levens-en wereldbeschouwing kunst en schoonheid noemt, of anders, welke is de verhouding tusschen christelijk beginsel en moderne letterkunde.

Zoo ziet ge, dat het een quaestie is van belang voor ons allen, omdat het een qua, estie is, die de pra, ctijk van óns christelijk leven, betreft.

Nu zal het wel uw ervaring zijn, ' zdoals het ook de mijne is, dat ieder gesprek, dat ge met iemand begint over wat hij leest en lezen wil, op deze quaestie uitloop! en al heel gauw is een gesprek over wat men lezen kan en wat men niet lezen m o e t of m a g.

En dan blijkt, dat velen wel al over deze zaak hebben nagedacht, eenvoudig, omdat ze de moeilijkheid, die hier zoo duidelijk zich opdoet, hebben gevoeld, en dat ze toch niet gekomen zijn tot een bevredigende oplossing. En dat "is alleszins verklaarbaar.

Want de vraag kan niet door nadenken alleen worden opgelost. Ze vereischt studie, studie èn van de opvaitingen, die de moderne letterkunde huldigt omtrent, kunst en schoonheid, èn van "de meening, waartoe men dienaangaande komen moet opi grond van z'n christelijke overtuiging.

En dan moet de laatste 't eerst worden vastgesteld, want zij moet de toets zijn, waarrnaar men de eerste meet.

Dit is geen tendenz, niet het vooropzetlen van eigen oordeel, maa.r het is eisch van ons christelijk levensbeginsel. Immers dit vordert vóór alle dingen een stipuleeren, een vaststellen van grenzen.

Op deze prioriteit van het beginsel dient allereerst gelet bij een bespreken van deze vraag. Meerdere malen reeds heb ik bij samenspreken over de quaestie der verhouding van heginsel en letterkunde geconstateerd, dat men. al te veel dit vergeet. M!en zoekt de oplossing veel te veel aan den kant van het aesthetische alleeii, terwijl ongetwijfeld het zwaartepunt ligt in de richting van het principiëele. Eerst door een primair-stellen van het beginsel zal men de oplossing vinden.

En, juist daartegenover, beginnen velen van de letterkunde uit, van het gelezen boek, en zoeken, dan naar een compromis, een minnelijke schikking tusschen de bekoring, die de moderne literaire kunst uitoefent op ieder ontvankelijk gemoed, en, het veelal geheel andere oordeel, dat men og}. grond van. z'n beginsel uitspreken moet.

Er is zelfs een onmiskenbare neiging mërlAaar, het_ beginsel in dezen te jjlooien naar den smaak; A^erder nog, lals in bepaalde gevallen van geen plooien sprake kan zijn, het beginsel terug te dringen buiten het terrein der aesth'etica.

Met name onder jonge menschen, jonge studeerenden b.v., is deze neiging sterk, en daardoor is ze gevaarlijk en maakt tegenweer noodzakelijk. Hier hebt ge wel waarlijk het zoete gefluit als van den, toovenaar van Hameln. Want juist als men jong is komt men zoo gemakkelijk onder de bekoring van het zienlijke, dat dan de voorkeur krijgt boven wat niet feitelijk, niet zienlijk is. Daarom grijpt de bekoring, die van de moderne letterkunde uitgaat, zoo gem, akkelij'l^|tS1ill®®Ê^t& M^^B'' thousiasme der jongeren éil. wint ze het zó'o gauw van het nog weinig levend beginsel. Daar komt nog bij, da.t geloof en beginsel voor hen veelal nog zaken zijn van het verstand, terwijl 'de moderne literatuur ieder oogenblik haar kracht bewijst in de ontroering, die hun gemoed .grijpt. Zoo moet haast het gemoed het wel winnen van het verstand, dat is, zoo moet de moderne literatuur het wel winnen van 't beginsel — en daarmee gaan ze tegelijk den toovenaar achterna, almaar verder, steeds willoozer. En dit alles is gevolg van de, laat het dan zijn onbewuste, fout, dat het beginsel niet primair werd gesteld.

Als we dit nu , zien — en een enkele blik rondom ons doét het zien — dan rust ook heel duidelijk op ons de taak hier in te grijpen en het verkeerde van deze partij-keuze |aan te toonen. Niet, vooral niet, door hooghartige terechtwijzing, want dat baat daarom niet, wijl van geen bewuste overtreding sprake is. Maar door rustig, vertrouwelijk samensprekeir. We 'moeten beginnen met te toonen, dat we begrijpeen, heel de situatie begrijpen; dat we daarom ook verstaan, met welke moeilijkheden ze te worstelen hebben. Dat brengt de sfeer - van vertrouwen, die noodzakelijk is om verder te komen. Want dan zullen ze beginnen zich uit te spreken, zulleii ze gaan vertellen '• hoe ze bekoord worden door de moderne kunst, hoe ze daar vinden wat ze in hun jong en vragend hart z'oo noodig hebben, schoonheid. En dan is het oogenblik gekomen om hen te stellen voor de vraag wat schoonheid is en wat de moderne kunst aa, u schoonheid geeft, dan moeten we, zelf uitgaande van de prioriteit van het beginsel, trachten hun te doen ^ien, , w.ait volgens dat beginsel kunst is en schoonheid., , .,

Ik wil tra.chteh in deze richting enkele-groote lijnen te trekken, door nader' onder de oogen te. zien wat dan naar onze overtuiging kunst is en schoonheid. Eerst dan kunnen we een juist inzicht krijgen in de verhouding van het christelijk beginsel en de moderne letterkunde, want dan kannen we nagaan in hoeverre de opvattingen, die de moderne litera, tnur huldigt, overeenkomen of strijdig zijn .met onze christelijke overtuiging.

C. T.

De „Thiss”-serie.

De lezer zal zich misschien herinneren, hoe we indertijd in enkele artikelen handelden over deir roman „Thiss", een vervolg-roman va, n D. Th. Jaarsma, 'die in twaalf deelen verschijnen zal ^). We bespraken de twee deelen, die reed's het licht zagen, „Het Ontwaken", dat vertelt van de liefde van Thiss voor de blinde Titia, van hun huwelijk en haar dood, waardoor aan al Thiss' geluk een einde komt, en „Dageraad", dat beschrijft hoe na de felle zieleworsteling, die Thiss over z'n verlies te strijden heeft, de ontwakende liefde voor Tiny nieuw geluk doet hopen. Als" hij haar, die voor herstel va.n gezondheid iraar Zwitserland moet, op den trein heeft gebracht, weet hij, dait hij van haar houdt, en vindt hij weer de rust, om z'n gew'one leven en werk op z'n Friesche boerderij te hervatten.

Thans verscheen het derde stuk „De Branding", dat de historie voortzet vanai., , tet'vo®J!mblte\tain-Tmy's in terugkeer. '^-0mSm^m> m^^ss-:

Bij de bespreking van het eerste boek wees ik uitvoerig op de gevaren, die aan zoo grootschen opzet van 12-deelig vervolg noodwendig verbonden zijn: dat de spanning verslappen zal bij! anteur en lezer beiden; de psycho-analyse in pluiz!erij zal verloopen; als belangrijk zal worden u, itgesponnen, wat op zichzelf niet van ingrijpende beteekenis

is; dat de actie zal verloren gaaji. Eu dait gevaar nu teekent 'zich m.i. in dit deel al af., D|e handeling komt niet veel verder: op het eind van jdü boek is Thiss, die intusschen de be"wijzen van ïiny's wederliefde heeft gezien, weer in het~ onzekere, omdat 'z: e in twist gescheiden zijn en "Tiny weer naax Zwitserland moest vertrekken. Wiel sluit dit verloop geheel aan bij den titel „De Branding", die .immers wijst op vooruit-en weer teruggeworpen worden, maar deze episode van de historie, uiteraard éen overgangstoestand, zou bij behandeling in korter bestek beter in verhonding gestaan hebben tot het geheel. Nu hangt de draad van het verhaal in een groote en dus slappe boog. Dit wat betreft de plaiats van het deel in de serie.

Bezien we nu het boek op zichzelf, dan is het meer dan de andere deeleh een roman, in dien zin, dat veel meer romaii-effecten zich voordoen.

Thiss is te Ede gaan wonen, om voortdurend bij Tiny te zijn, die daax op doktersadvie: s vertoeft. Be zorg voor zijn bedrijf heeft hij' aan een pachter overgedragen. Op de vele stille wandelingen ervaart Thiss 'de blijde zekerheid van wat hij hoopt en daardoor keert gaandeweg z'n gemoedsrust terug. Inzooverre loopt de lijn van het geheele verhaal regelmatig door. Maar 'door z'n inwonen in het gezin van Setten beleeft hij allerlei bijkomstige avonturen: een brandstichting met haar gevolgen van arrestatie en gevangenschap, een ontmoeting met banale Amsterdammers, eén propagand^-avoifd van het Leger-des-Heils, als hij z'n naar Amsterdam vertrokken kostjuffrouw, • wier man in de gevangenis zit, een bezoek gaat brengen. Al deze en dergelijke gebeurtenissen zijn roman-effecten, die alleen maar in opzettelijk verband tot den gang van het verhaal staan, en voor een groot deel intusschen de actie van dit deel vormen, omda, t er eigenlijk niets in voorvalt. Thiss is en blijft in Ede, ook nadat Tiny", tegen zijn zin, wegens ziekte van haar moeder naar Friesknd is teruggegaan: hij kan zich niet van z'n tobberijen losmaken. En door z'n, ver weg zijn en blijven van Tiny, maakt hij de verwijdering, ontstaaii door z'n vasthouden aan eigen inzicht, grooter en z'n lijden zwaarder. Pas als hij onder invloed van eón brief van z-'n oom Jacob naar Friesland is teruggegaan — Tiny is bij z'n aankomst weer weggereisd — en hij' het jongetje van de huishoudster óp z'n. ho'eve, aan welk kind hij zeer gehecht is, overleden vindt, .keert z'ii zielerust terug. Hij kan dan weer aan^^gj^^rk , gaan-en aan Tiny schrijven.

Als groeve van de nieuwste romansoort, die het psycho-p'athplogische op den voorgrond stelt, is dit boek niet onverdienstelijk. En de stijl, minder gecompliceerd dan in - de vorige deelen, de verhoudingen, meer naar het gewone leven, maiken het ook meer een roman in den gangbaren zin van het woord. Jaajsma is een talentvol auteur en hij weet de juiste' kleuren te treffen om bepaalde effecten te bereiken. Maar als deel van het geheel is dit boek. toch slap, omdat juist .het energieloeze, 'dat met zielsziekte samenhangt, den gang van - het gebeuren traag doet zijn. De beide vorige stukken .jjiadden iets frischs, iets pittigs en dat missen we •fftïer. Ook is dit deel niet in die mate als de vorige origineel, juist omdat het meer een roman is van het moderne door snee-type. Daarom moet onze conclusie zijn, dat, biji' de erkenning van do verdienste , van dit boek als roman op zichzelf, het .als deel van de serie, waartoe het behoort minder voldoet, dan wat daarvan eerder verscheen. En dat nu is het bezwaar, dat' den serie-roman drukt: waar hij, - .afzoniderlijfc gezien, goed is (er zijn in „De Branding" bepaald „mooie" fragmenten) ka.n hij in dat wat hem beteekenis geven moet, deel te zijn van een geheel, minder gelukkig zijn.

Van 'de serie dierboeken van Hermaani Löns, die de Uitgever Schoonderheek te La, ren in uitstekend verzorgd uiterlijk en pittig met penteekeningen geïllustreerd 'doet verschijnen, bespraken we de twee eerste: „Mummelman" en „Op de Bergwei". Thans verscheen een derde nummer, „De Kraaienhut", een bundel schetsen weer van j acht-ervaringen in hei en bosch.

't Is opmerkelijk en als een verdienste aanstonds te noemen, dat 'de lectuur van Löns' werk, ofschoon dit toch steeds van één type is, niet ver\^eelt. Ook dit derde boek lezen we weer met dezelfde belangstelling als 'de beide eerste. De verteltrant is pittig, spanning en ontspanning staan In goede verhouding. Zelfs lijkt mij de samenstelling van dit derde deel beter dan die van de beide vorige boeken, omdat 'de afzonderlijke stukken meer in harmonie blijven.

In het eerste .artikel over deze serie schreef ik uitvoerig over de verdiensten., van dezen auteur. En het is een genoegen te kunnen constateeren, dat die qualiteiten niet verminderen bij de vermeerdering van productie, een gevaar waara, an met name dit genre blootstaat. Ook hier vinden we weer diezelfde visie op de natuur der dieren, diezelfde belangstelling voor alles wat leeft en dus levensuiting heeft. Meer nog dan in de andere ideelen genieten we hier van natuurbeschrijving (Lente op de heide. Het Groene Meibosch e.d.) en al zijn ze niet alle even gelukkig (zoo „rammelt" b.v, het begin van 'de schets „Waar de Oder ruisoht"), over 't algemeen verdienen ze 'het praedicaat „mooi". Löns is een jager, maar, ik zei het al eerder, schieten is niet z'n hoogste geluk'. Hij is een waarnemer, een die oog heeft voor het schooaie in de levende natuur en die z'n indrukken vorm weet te geven. Misschien ligt daarin wel de verklaring van het frissche, 'dat z'n werk kemnerkt.

We behoeven geen nadere omschrijving te geven van 'den inhoud der schetsen. Ze vertellen van hertenjacht, vossenjacht in sneeuwnachten, het lokken van kraaien met een uil, forellenvangst met een kunstvlieg, jacht-in .groote wildernissen en in opgaand dennenhout, zijn, in afwisseling ook bij gelijkheid van onderwerp. .Wiie dan ook de beide eerste boeken met genoegen gelezen heeft, zal zeker van dit derde 'deel kunnen genieten; sommige schetsen doen voor de beste van „Mummelman" niet onder. Maar ook .hier zien we op enkele pagina's weer hetzelfde verschijnsel, dat. we eerder opmerkten, soms valt de auteur uit 'den toon "van het geheel en komt iets grofs in de beschrijving, 't Is wel niet een hinderlijk gebrek, maar 't ontsiert toch een in vele opzichten fijn boek' als deze bundel zeker genoemd mag worden. Vertaling maakt in 'den regel zulke effecten scherper: misschien kan bij eventueel volgende deelen er op worden gelet.

Naschrift. ÏDoor copie-verzetting is tot nu toe onvermeld gebleven, dat ik in dank ontving van J. C. 3; te E. f2.50 voor Alice Nahon.


¹) Bij den uitgever P. S". \-.\n ICamjieii. en Zoon, Amslerdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1924

De Reformatie | 12 Pagina's

Christelijk Beginsel en Moderne Letterkunde.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 september 1924

De Reformatie | 12 Pagina's