GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERS-SCHOUW.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERS-SCHOUW.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ploegen op rotsen?

Enigen tijd geleden nam ik hier over een verhaal van mej. W. V., die in Indië op een onzer zendingsscholen werkzaam was. Het liep over een mohammedaansch jongetje, dat zijn specifiek-mohammedaansche gebruiken niet wilde nalaten en de school verliet. De heer Van Egmond kwam ertegen op, dat de onderwijzeres hem kortweg verboden had wat zijn godsdienstplicht hem voorschreef. In verband met diezelfde zaak schrijft thans dhr J. de Wit in „Geref. Kerkbl. voor N.O.-L":

Toen ik in „De Reformatie" het ingezonden van den heer Van Egmond las, aan Dis Schilder toegezonden' naar aanleiding van diens „Ploegen op Rotsen? " onder Persschouw, was mijn eerste gedachte: daar moet noodzakelijk iets aan toegevoegd worden, ook om billijk te zijn tegenovei: de medewerkster aan de „Geref. Kerkb. van Hillegom". De lange afstand van Indië naar „De Reformatie" deed me echter van liet voornemen om in dit blad nog eens op de zaak terug te komen afzien.

Nu evenwel Dis Wiersinga in het nummer van 9 April l.I. het schrijven van den heer Van Egmond uit „Die Reformatie" overnam, mag ik misschien zoo vrij zijn ook thans nog een paar opmerkingen over het punt in kwestie te maken.

Laat ik dadelijk zeggen, dat ik 'tin de hoofdzaalc, waarom het in de Isesproken kwestie gaat, geheel met den inzender eens ben. Die thetische methode is ook de mijne en een rechtstreeksch en opzettelijke aanvallen van den Islam acht ik met hem, althans in de School beslist contrabande. Ongetwijr feld is het aanvahicelijk succes, dat we met onze Scholen hebben, niet alleen te danken aan de kwaliteit van ons onderwijs, maar ook wel degelijk aan de toegepaste methode. Er is dan ook voorloopig geen reden een anderen koers in te slaan. Hierover dus geen verschil'.

Een andere kwestie is, w'at We moeten verstaan onder aanvallen op den Islam. Daarover kan verschil van meening bestaan. Wat de een verzwijgt, zal de ander lieggen; dat de een verbiedt, zal dé ander nog toelaten. Er dient ook rekening gehouden te worden met de bijzondere omstandigheden, waarin een school verkeert. Wat bij de eene school kan, zal nog niet altijd b!g een andere school mogelijk blijken.

In 't algemeen geldt echter „dat, waar we Chr. Scholen oprichten voor Inlanders en Chineezen, we deze scholen ook ©en Chr. cachet hebben te geven. En we doen dat dan ook steeds.

Ons gebed is in de houding, dien wij gewoon zijn daarbij aan te nemen, en in den inhoud, een Chr. gebed. Ons lied, onze psalm, evang. gezang of ander lied is een Chr. lied. Bij onze Bijbelsche geschiedenis verzwijgen we niets, omdat het strijdig is met de leer van den Islam. Als we vertellen van Jezus als Zoon van God, buiten wien geen zaligheid is, staan we lijnrecht tegenover den Islam, en toch spreken we ons ook op dit punt met overtuiging uit. En als er een leerling vraagt: Meneer, wie is nu hooger Mohamed of Jezus? dan antwoord ik, niet op half-spottenden toon alsof Mohamad voor hen niets was, maar met diepen ernst: Jezus was hooger dan Mohamad, want .hij Was niet alleen mensch, maar ook de 2oon van God, die ons zalig kan maken. (Zulk een geval heeft zich inderdaad bij mij meermalen voorgedaan en ik heb nooit iets bemerkt van eenige reactie, noch bij de leerlingen noch bij de ouders). De Moh. ouders weten ook heel goed, wat ze van ons te wachten hebben en we zouden zeker niet in hun achting rijzen, als we gingen „draaien". Ten slotte sturen zo hun kinderen geheel vrijwillig naar onze scholen. Als er daarom een jongen vraagt (ook een geval, dat zich bij mij heeft voorgedaan): Meneer, waarom hebben we met de Hemelvaart van Mohamad niet vrij? dan antwoord ik: Je weet, dat We een Chr. School hebben en je weet ook, dat wij gelooven, dat alleen Jezus ten hemel is gevaren; daarom hebben we alleen op de Hemelvaart van Jezus vrij. De vrager is met dit antwoord volkomen bevredigd.

Ik geef dit stuk ter toelichting over aan de lezers. Ze kunnen er uit zien, met welke moeilijkheden ons zendingsonderwijs heeft te worstelen.

De naam.

In „De Banier", een in N.O.L verschijnend evangelisatieblad, vond ik het volgend gedicht (zullen we maar zeggen) van Jodocus van Lodensteyn:

Vermogend goud dat, om uw glans gepreezen Uw dienaars kl'uisterd, en had mij weleer. Gevangen, mij zal na dees tijd veel meer •Den naakten Jezus wezen.

Na dat ik dien had in mijn oog gekregen. Straks was den Amethyst bezwalkt, en 't zonk Al wat so voeren preuts en pragtig blonk. Voor 's naakten Jezus zegen.

'k Laat hem, dien 't lust, nu groote schatten delven!, 'k En wensch geen scepter nog geen groot gebaar Van magt, geen pragtig kleed van Jezus; maar Den naakten Jezus zelven.

Wie het gedicht gevolgd beeft, kan nu tegelijk den den titel verstaan, die erboven staat:

„NAMEN ZIJN KLEEDËREN".

Ik weet niet, of deze titel van Jodocus zelf is, en heb geen tijd, om het uit te zoeken. Ik vermoed, dat hij door den auteur niet gegeven is, maar kan me vergissen. In elk geval meen ik, dat, indien; Van Lodensteyn dit opschrift gaf, het niet doordacht is. En dat het vers, juist m è t dezen titel, een heel raar evangelisatie-middel is. Want het lijkt een bedenkelijke propaganda voor de valsche theorie, dat in het geestelijke en religieuse leven „namen" niet anders zijn dan „damp" en „klank". Terwijl ik wel eens weten wou, wat de evangelisatie anders brengen moet, dan „namen".

Steunen op een roman.

Onder dit opschrift schrijift ds C. Lindeboom in „'Noord-Holl. Kerkbl." het volgende in verband met de onlangs gehouden Jaarvergadering der Evangelischen:

Op de genoemde Jaarvergadering heeft Dis M. Hefting een referaat gehouden over „Evangelisch, Ethisch en Rechts-modern", en daarin doen uitkomen, dat deze drie veel dichter bij elkaar staan, dan het vaak den schijn heeft. Men zou haast kunnen spreken van „dooreengeloopen kleuren".

Intusschen bleef ook de critiek niet achterwege. Met blijdschap werd geconstateerd, dat bij de Rechtsmodernen Christus niet enkel leeraar is, doch ook Verlosser. Maar met dat al had de referent één groot bezwaar.

„Dien Rechts-modernen staat bij dat alles niet allereerst een historische persoonlijkheid voor den geest, maar het Nieuw-testamentische Christusbeeld, het Gesamrnbild, het Urbild, los van alle vragen naar echtheid en historiciteit, 't Is de Christus-figuur het gefantaseerde Christus-ideaal, dat hen bezielt. Wordt den orthodoxen wel eens verweten, dat zij steunen op een boek, hier is het kennelijk een steunen op een roman."

Dlit is scherp gezegd, maar waar. Niet alleen zij', die zich rechts-modern noemen, hebben zich echter dit aan f e trekken, ook anderen, b.v. Dr A. H. de Hartog.

Volgens dezen geleerde is de feitelijkheid der heilsfeiten in historischen zin van heel weinig belang, en komt alles aan op de eeuwige waarheid, die aan deze feiten ten grondslag ligt, en die zich in eiken wedergeborene realiseert. Al hadden Adam en Christus nooit geleefd, er zou niets verloren zijin.

Herhaaldelijk is er door ons op gewezen dat men door de waarachtigheid der heilsfeiten los te laten de H. Schrift tegenspreekt, en prijs geeft het geloof gelijk dit door de 'christelijk kerk aller eeuwen is beleden.

En telkens weer was het smadelijke „Gij buigt voor een boek". antwoord:

Maar met Dis Hefting zeggen wij: „Gij steunt op een roman". Of, zooals Prof. Visscher het uitdrukte: „Niet van een feit gaat gij uit, maar van een f i c t i e''.

„Steunen op een roman." Inderdaad.

Er zijn er, die nog verder gaan. Ze „steunen" enkel op een .„gelijkenis", een idee, een symbool. Dat wil zeggen: ze noemen een „naam" niet anders dan „damp en klank". Maar z ij kiezen daarna zelf iets, dat niet eens tot damp vorming, niet eens tot klank-, vorming komen kan, doch er ver beneden blijft.

Brochure-Geelkerken.

Verschillende bladen betuigen hun leedwezen over het feit, dat dr Geelkerken een brochure in het licht gaf over de kerkelijke procedure, die ook naar zijn eigen wil (want hij ging in beroep) nog niet voltooid is. Uit de verschillende pers-uitlatingen kies ik onderstaande van Prof. Grosheide In „Noord-Holl. Kerkbl.":

Nu heeft Dr Geelkerken gemeend een brochure te moeten schrijven, waarin hij een en ander, zijn zaak betreffende, 'lieeft opgenomen.

Wij betreuren dat ten zeerste en zullen daarom ook over den inhoud der brochure niet spreken. AVe hopen, dat dit nooit noodig zal zijn.

Dr Geelkerken heeft in een woord vooraf het uitgeven van deze brochure 'trachten te verdedigien. Dat is een punt, dat later aan de orde kan komen, doch waarop we in dit stadium der zaak liever ook niet ingaan.

328 We volstaan thans met te zeggen, dat we het jammer vinden, dat hij dezen stap heeft gedaan. Rerst als hij naar zijn overtuiging geen recht had kunnen vinden in onze kerken, was er voor hem aanleiding geweest een en ander te publiceeren. Maar nu o.i. zeker nog niet.

Andere persstemmen geven eenzelfde geluid. De „Hilvérsumsche Kerkbode" merkt nog op, dat beoordeeling der 'kwestie beter mogelijk zou zijn, als tusschen antwoord 1 en 2 van dr Geelkerken ook door liem in zijn brochure was opgenomen het schrijven dat de classis Amsterdam aan dr G. richtte. Ik kan dat natuurlijk niet beoordeelen. Maar ik ben er zeker van, dat, als het te eeniger tijd noodig is, te . publiceeren, de Geref. kerken alles aan de publicatie zullen overgeven, en dat dan ook deze hier ontbreikende „Zwischenbrief" niet verloren zal raken. Intusschen hebbe men geduld en hope met prof. Grosheide, dat de ontijdige publicatie niet behoeft gevolgd te worden door een noodzakelijke, en dan tijdige.

Gibeonen Aja1on.

Onlangs gaf het , , .A.lg. Weekbl. voor Chr.dom en Cultuur" een beschouwing van Prof. Obbink ovei-.Tozua's: , .zon, sta stil te Gibeon en gij maan, in het dal van Ajalon". Daaraan wordt nu vastgeknoopt een „ingezonden stuk" van H. J. Bouwers te Groningen, die o.m. het volgende schrijft:

Ik zou een lans willen breken voor de meening, dat het bericht in den oudsten vorm, waarin het ons is overleverd (dus in het „boek des oprechten") niet die bedoeling heeft. Ik zou dit nog niet hebben durven neerschrijven, als het niet mijn hooggeachte leermeester Prof. Böhl was, die indertijd op een college er op wees, dat we de verklaring hier niet op astronomisch, maar op godsdienst-historisch terrein moeten zoeken. Wat voor mij, toen ik het, voor zoover in mijn vermogen, naging, steeds meer aan waarschijnlijkheid won. Het zij mij dan vergund in het kort deze godsdienst-historische verklaring weer te geven, waarbij ik grootendeels prof. Böhl zal volgen.

De Israëlieten met hun god Jahwe aan het hoofd strijden tegen hun vijanden, die echter ook hun goden hebben om hen te helpen: de zonnegod, die op do hoogte van Gibeon en de maangodin, die in '.t dal Ajalon werd vereerd. Zij zijn de vijanden van Jahwe en willen, om hun volk te helpen, meestrijlden tegen den god der Israëlieten. Maar Jahwe is de machtigste. En op bevel van Jozua moeten dio vreemde goden blijven, waar ze zijn. Ze. mogen; hun volk niet te hulp komen. — Tot zoover het oude bericht met z'n primitieve voorstelling van de .goden, die met en voor hun volk strijden. Vers 13b en 14 werden er aan toegevoegd door den redactor, die het oude bericht niet meer begreep en het astronomisch opvatte. Voor zijn bewustzijn bestond daartegen immers niet het minste bezwaar. Jahwe is toch almachtig. Zoo wordt het ook duidelijk, dat VS 12 niet liet gewone woord van j, stilstaan" gebruikt, maar damans, verstijfd worden van schrik, niets doen (Gesenius Handwörtenbuch). De redactor, niet twijfelend aan het astronomisch gebeuren, neemt dit woord niet over, maar gebruikt natuurlijkerwijze het gewone woord voor stilstaan: a m a d.

Prof. Obbink merkt hiertegen op:

Ja, die verklaring was mij bekend. Ze heeft wel wat aantrekkelijks. Maar dat de zonnegod speciaal te Gibeon en de maangod te Ajalon werd vereerd, is een onderstelling, voor deze gelegenheid uitgeivonden. D|at lijkt mij dè zwakke plek in deze redeneering. Er zijn nog andere zwakke plekken, maar ik kan daar hier moeilijk op ingaan.

Al is de opinie van Prof. Obbink zelf de onze niet, in zijn bestrijding van die van inzender kunnen Ave hem natuurlijk gaarne volgen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

PERS-SCHOUW.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1925

De Reformatie | 8 Pagina's