GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ADVENT.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ADVENT.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het uitzien van den christen naar liet Eindie leert hem bidden.

Het „kom, Heere Jezus" is de roepstem van den Geest en van de bruid. (Opi. 22:17).

Maar zonder het ware licht des geloofs blijft de toekomst steeds donker, en is er van een wachten door het geloof geen sprake. Dan is' er wel onrust en onvrede; wel het besef van het hier op aarde niet geheel thuis zijn; wel de begeerte naar een hetere stad; wel de klaagzang en het treuren over de • „vreemdelingschappen”.

Zal er echter over de toekomstvierwachting van den. christen het ware licht, hét Licht, opgaan, dan is het noodig, dat hij die toekomst allereerst zie als overwinning voor zijn Koning en voor de zaak van dien Koning. Dan heeft hij eigen striijd en moeite in verband te brengen niet het rijk van den Koning, en heeft hij, hoe zwaar 't soms ook valt, te verstaan, dat alles wat hem overkomt in verband staat ook met het koninkrijk van Christus binnen in zijn hart.

Het roepen van den Geest en de bruid heeft dan alleen weerklank in het hart van Gods kind, wanneer hij zichzelf ziet in bond met den grooten Yorst, Wiens zaak zegevieren zal. Immers de Geest loept niet óm de wederkomst van Christus, omdat het ónze zaak geldt, maar omdat het gaat om de zaak van God zelf.

En wij, overwinnen niet omdat ónze zaak zoo goed gaat. Maar we overwinnen omdat God overwint. En wij zijn van Christus, en Christus is Godes. En dus overwimien wij 'door Christus met Christus.

Zie, dat is het geheim van de hope op de uiteindelijke zege, dat er is het besef van een levenden en mystieken band met onzen Zaligmaker.

* * * Maar nu komt het zware. ^e leven zoo druk en zoo snel. De indrukken vliegen aan ons voorbij. Onze tijd belooft, geeft, doet verliezen, maakt arm, belooft opnieuw, verschaft rijkdom in een tempo, dat niet is bij te houden. Wij hebben het wadh'ten verleerd.

Wachten - ^ tien minuten pp een tram — beteekent een „ingezonden stuk" in de domrant. Wachten — een kwartier op een vriraid — 't beteekent veronderstellen, dat hij niet meer komt. W© zijn in ons leven zoo ongeduldig geworden.

De snelle wisseling van de indrukken, de vlugge opeenvolging van de emoties, ze 'beteekenefl, dat Wö zoo weinig rust vinden voor onzen geest, dat W9 zoo weinig stil kunnen zijn. Dat we zoo-Moeilijk er toe kunnen komen, naar 'binnen .te Zien. Dat we ons zoo weinig rekenschap geven Van wat daar is als een verstild plantje, dat heimwee heeft naar verzorging: ons arme hart.

Wanneer wij moesten gaan zongen, dan ging net zeker verkeerd.

Maar over ons liart waakt God.

En J3ij komt met Zijn prediking van genade; ''iet zijn Kerstfeest-prediking, waardoor Hij ons wil opheffen naar omhoog. God optent den Piemel, en onder open Hemel zullen we mogen vertoeven.

Maar daar, onder open Hemel is geen plaats voor het druk gedoente van velerlei beslommeringen. Daar "is geen plaats voor het moeizaam arbeiden voor onszelf. Daar is het Licht, en wordai wq doorlicht tot binnen in oinze zieJ. Djaar valt het onbeteekenende van ónze belangen en ónze kleine daden onmiddellijk op.

God vraagt de aandacht voor Z ij n werk. En wanneer ons straks de verkondiging geworden zal: „Ziet ik verkondig u groote blijdschap, ", dan hebben wij gekleed te zijn in het feestkleed.

Dat wil zeggen: onze ziel heeft te zijn in dien tóestand, dat ze dat woord: „blijdschap" verstaat.

De moeder, die wacht op; haar zoon, die uit den stormnacht niet is teruggekeerd, kan een boodschap over „blijdschap!" maar op één wijze uitleggen. De vader, die worstelt aan het ziekbed van zijn kind, verstaat maar in één, opzicht, wat „blijde boodschap" is.

Maar nu verwacht Kerstfeest van' óns, dat ook wij in die zielshouding Kerstfeest zullen wachten, dat we dat woord: „blijdschap", onmiddellijk verstaan.

En dat verstaan, is daar, waar de ziele begeerig is, om te hodren de blijmaxe, dat Jezus geboren is; dat God in menscihen een welbehagen heeft.

Daar toch is de prediking, dat Christus tot ons komt, en dat wij tof Hem mogen komen. En het is immers aan die innige gemeenschap met onzen Jezus, dat onze ziel behoefte heeft.

Maar zal Kerstmis ons nu ïn. die feestelijke houding vinden, dan moeten \ve leeren wachten. Zoo licht nemen wij jegens God de houding aan van: dit is toevallig goed — of: dat is toevallig voor mij niet geschikt.

We gaan dan niet wachten, maar »fwachten. Eens afwachten, óf we 'n zegen zullen ontvangen. En treft het dan.... dan zijn we tot tranen bewogen misschien. Maar zoo niet... dan gaan we na het feest weer Verder....; „gezellige" dagen geweest.

Dat is niet de houding der liefde. Dat is niet de daad des gelools.

De jongeling wacht niet „af" of hij de jonkvrouw van zijn hart ook ontmoet... terwijl hij rustig zijn gang gaat. Neen hij wadh.t haar op de plaa, ts waar ^ij haar komst aankondigde.

En de moeder, die gelooft in de terugkomst van haar afgedwaald kind, waciht niet af wat er komen zal, en ze laat haar huis niet — 't-Valt-Jïoo-'t-valt — onverzorgd, neen, ze wadit en zorgt, dat ze eiken dag 11'et bed van haar kind gespreid en zijn kleereii klaar heeft.

En juist dat wacihten nu hebben we verleerd.

Desnoods kunnen we nog even stil zijn in de drukte rondom ons.

Doch dat „stil" zijn is dan vaak een droomen, een wegdroomen in telkens nieuwe plannen, telkens nieuwe idealen.

Maar wachten is geen droomen. In den droom is het zich laten glijden, al maar vérder, onbeteugeld. In het wachten is de spanning; in het wachten is de beteugeling van onze wilde fantasie; daar is het vaste pimt, waarheen we uitzien, daar is de strenge tuoh't over onze blikken, die zouden willen afdwalen.

En ZOO' is er in het wachten het element van de gehoorzaamheid naast dat van de begeerte der liefde.

Advent-vieren is wachten opi Christus 'komst. Maar dat is dus ook gehoorzaaim zijn aan den eisch der liefde.

Zullen wij een kerstzegen ontviangen, dan hebben wij den komenden Christus ootmoedig te vragen:

„Hoe wilt Gij zij ontvangen? " Ni«t: „hoe is 't ons het gemakkelijkst U te ontvangen"? Zelftucht, tucht over heel ons leven, is de eisch van Advent.

Ook hierin zondigt Gods volk niet ongestraft. Er moet bij ons zijn een ootmoedig ons buigen naar den troon van den Allerhoogste, opdat wij Zijn zegen over ons ontvangen.

Maar dat buigen zegt toch. ook': „Hoere wij willen gehoorzamen”.

Gehoorzamen aan üw wet; aan Uw eisch voor gezin en familie; voor kerk en staat; voor maatschappij en vriendenkring.

We zullen zuiveren ons leven....

Maar dan weten we het: zóó „Advenf'-vieren, wc kunnen het niet.

Want we vinden deze wet in onze leden: „als we het goede willen doen, dan ligt het kwade ons bij”.

Doch dan rijst ons gebed: , , Heere volbreng Uwe kracht in onze zwakheid”.

„Tooi ons zeH met het kleed, waarin we aan Uw kribbe mogen staan, oi onze Heiland....”

En zoo wordt in het staan naar gehoorzaamheid ook onze liefde openbaar.

Want in het koninkrijk Gods zijn liefde en gehoorzaamheid, liefdebetoon en tucht, ten nauwste met elkaar vergroeid. Religie zonder eisch, godsdienst zonder beslistheid, wet en gehoorzaamheid is iets anders dan de dienst van onzen God, zooals Hijzelf die vraagt, en door Zijn Woord en Geest wil leeren.

Dat merkt Gods volk ook in het eigen leven.

Waar ongehoorzaamheid is, waar het gehoorzamen om Christus' wille ontbreekt, daar wordt de rust in het hart gemist. En onze God zal op Kerstois komen met Zijn zegen. Maar ook hier is Hij de God „die door de vlakke velden rijdt”.

Zoo moet er dan in ons leven veel „opgeruimd" worden. En we mogen veel opruimen —• omdat

God ons veel wil zegenen... Opdat we het zouden leeren zeggen:

„O hoe groot is Uw goed! ”

Kerstmis zal ons vinden rond Bethlehem's kribbe.

Zijn wij bereid om "daar te staan?

Zullen we 't kunnen zeggen: „Heere — wij hebben gewacht ? ”

Dan zal ons het licht opgaan.

Daar is in het Oosten een wonder gebruik. In een dorp in een diep dal tusschen twee rotsen woont een geslacht, dat de eeuwen door van ouder op kind vertelde; dat er „lichtbruiden" zouden zijn in het daldorp, zoolang er jonkvrouwen waren, die waken en wachten konden. Daarom gaat menigmalen een jonge vrouw uit het dorp in den stillen avond naar de rotspunt ten westen van het dorpken. En dan waakt ze daarboven onder Gods sterren den donkeren nacht door. Ze wacht de zon. Tot 's morgens 't licht gaat gloren. Dan gaat ze staan rechtop in liaax volle lengte. Daar breekt d' eerste roze zomiestraal door den morgennevel heen; en de jonkvrouw wordt overgoten van gouden glans. Beneden in 't dal is de zon nog niet. Maar daarboven zien de dorpielingen d!e jonkvrouw in het licht... en er gaat een jubel op: „een bruid des lichts”.

Zoo is de gemeente van Christus. Zij moet waken in den nacht. De sterren der hope schitteren. Maar ze wach t; ze wacht haar Zon; ze wacht het Einde. Maar tot het Einde er is, leeft ze in Hem, die telkens weer opgaat als het begin van het Einde. Ze wacht in den nacht van deze wereld. En als ze wacht trouw wacht , dan gaat op Kerstmis haar Zon opi. De Zon der gerechtigheid. Ze baadt zich in het licht. „De bruid des lichts!”

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

ADVENT.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 december 1925

De Reformatie | 8 Pagina's