GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Over den Satan.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Over den Satan.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Inleiding) II.

Tegen deze frivole vereenzelviging nu van God en Satan, van den Heer der heerlijkheid en den knechtelijken tuimelaar in den overmoedigen roes der zonde, handhaaft in de christelijke kerk nog steeds een zeer groot getal van belijders het vaste geloof in het bestaan van den persoonlijken, antithetisch tegen God óver staanden Satan. Noch aan de schrikkelijkheid van dien naam, noch aan de scherpte van zijn uitlegging, willen zij door zachte woorden of holle fantasieën te kort doen.

Maar wie onder hen alzoo gezind zijn, die dienen te bedenken, dat de pogingen om de zwarte kleuren van den duivel wat op te klaren, en de diepe groeven in zijn gelaat op zijn flatteerend beeld te retoucheeren, werkelijk niet alleen van den laatsten tijd zijn.

Niet altijd heeft in de christelijke kerk de gedachte het woord bij-gehouden. Eigenlijk nooit. Want heel de kerken dogmengeschiedenis is er om te bewijzen, dat in de kerk de gedachten verder reiken dan het woord. En wel is dit verschijnsel algemeen; maar een (trouwens schralen) troostgrond mag de kerk daaraan niet ontleenen, omdat haar woorden, voorzoover ze niet door haar zelf gevormd zijn, haar van God door openbaring gegeven zijn. En die hooge gave van de openbaring, en van de openbaringswoorden, ook van den geopenbaarden naam van „Satan", had de kerk moeten verhinderen, den naam „Satan" te gaan beschouwen als een der begrippen, waarmee men zoo gauw klaar kon komen. De eerbied voor de openbaring had de kerk moeten weerhouden van de nu zoo vaak geconstateerde zonde van gewenning aan den toch zoo vreeselijken naam: „Satan".

Satan — dat is toch een klank, die ons verlegen moet maken tot schamens toe. Is de zonde niet de groote dwaasheid; is zij niet het meest on-logische, dat bestaat? En de geest, die de zonde in de wereld ingedragen heeft en ze in zichzelf heeft uitgebroed en straks tot vermetele daad gebracht, moest hij ons niet een samenknoopsel van raadselen zijn?

Maar in de praktijk zien wij heel iets anders.

Wij zien — en het verschijnsel is reeds zóó gewoon, dat wij haast niet meer in staat zijn, ons erover te verbazen — wij zien, dat de menschen van vroeger en later eeuw over den duivel geen nadere informaties meer behoeven. Of althans, dat hun denken om den Satan zich minder aftobt dan om alle andere bijbelsche en theologische gegevens.

Ze zijn er bij duizenden, die niet graag over het werk van G o d in hun ziel een uitspraak zouden doen; maar die w è 1 met volkomen zekerheid weten, dat toen en toen en zoo en zoo en daar en daar de Satan zelf zich in hem gewrongen of op hen geworpen heeft. Warneck, de bekende zendingsman, herinnert eraan, dat onder vele, niet het minst animistische heidenvolkeren, God en al wat goddelijk is, als de groote verborgenheid wordt gevoeld en erkend; maar over den duivel, de demonen en over het demonische achten ze zich zóó goed ingehcht, dat ze niet eens meer erover nadenken, of hun voorstellingen voor critiek en herziening, zelfs maar voor verdieping, vatbaar zouden zijn. ^) Men zou zoo zeggen, dat vele Europeanen, ook christelijke, op dit heidendom niet veel voor hebben. Leg hun een vergelijking voor, waarin God, mensch en duivel 3 termen zijn, ze zuUen u zeggen, dat de vergelijking twee onbekenden heeft: God, en de mensch. Maar de duivel is hun vrijwel de bekende. Dat de duivel alleen kan verklaard worden (voorzoover hier het spreken van „verklaren" geen dwaasheid is) als God „verklaard" is, het komt in hen niet op.

Menschen van dit slag weten nooit, of in hun leven of dat van anderen iets van den Geest is. Tranen van berouw, strijd tegen de zonde, wee hem, die ze lichtvaardig aan den Geest durft danken, want: „het kon wel inbeelding zijn"; het kon wel „vrucht van opvoeding", of werking van zenuwen zijn. Maar dat ze met den duivel rechtstreeks te doen gekregen hebben, dat staat vast. •Verzekert iemand, dat hij God heeft gezien, dan staan vele conventikels klaar met het ontnuchterende vonnis, dat het eerst maar eens moet „overzomeren of overwinteren". Maar als een ander verhaalt, dat hij den duivel heeft op bezoek gehad, dan gaan alle monden open en zuchten: och, nee maar! Of, hooren ze — we grijpen maar een van de duizende voorbeelden — van de Spakenburgers, die volgens mededeeling van een briefschrijver ^) in een der tijden van geestelijke opwekking „geweldigen strijd en worsteling hadden", zóó, dat zij „van helsche benauwdheden zich de kleeren van het lijf scheurden, de steenen uit den grond trapten en niet dan met 3 a 4 man eenigszins te temmen waren", dan lijkt het hun profanatie, zelfs maar de vraag te stellen, of hier misschien de „opvoeding" of de zenuwachtigheid of de massasuggestie ter verklaring kan worden overwogen.

'Voor deze menschen is de Satan al te dikwijls het asyl der onwetenheid: wat ze tegenkomen en op hun weg onverklaarbaar achten, dat wordt linea recta op rekening van den duivel gezet. Maar dat ze in een asyl gevlucW zijn, weten ze niet en willen ze ook niet weten. Het zijn de menschen, die wel niet doen aan bijbelcritiek, maar die het iDoek Job vast en zeker anders zouden geschreven. hebben, als hun de taak opgedragen was, aan den proloog van het boek Job (het voorspel in den hemel) een passend slot toe te voegen naar eigen inzicht. Wie heeft ooit wonderlijker boek gezien dan de Jobiade? Dat begint toch zoo forsch en dat prikkelt toch zoo aanstonds de verbeelding: God op den troon, de engelen rondom hem, en de Satan, die inkomt en het woord vrijmoedig neemt We zijn hier wel zooveel duizend voet boven den beganen grond, maar velen onder het volk voelen zich hier allerminst beklemd. En daarom zouden ze een vervolg op deM inleiding wel hebben durven schrijven; want zoo aristocratisch als het is, met Timmermans te schrijven over he' kindeke J e z u s in Vlaanderen of met Joseph Wittig over het leven van J e z u s in Palestina, Silezië en elders, zo" democratisch is de verdichting van de verhalen van S a t a n in Vlaanderen en in Silezië en in het hofje tegenover mijn deur of op den hoogen Rijndijk. Maar als ze aan het schrijven gingen, ze zouden het anders hehben gedaan dan de bijbel. Die Iaat w è 1 den Satan zien in de inleiding, daar hoog in den hemel, maar zoodra de heilige schrijver het topneel heeft verplaatst naar de aarde, naar den beganen grond van Jobs heel gewone leven en zijn nóg gewoner vrienden, hoort ge van den Satan geen woord meer: het zijn heel gebeurlijke dingen, die Jobs kinderen en zijn rijkdom hein ontnemen en het zijn heel gewone disputen, die in zW aanwezigheid worden gehouden; en zelfs als Elihu van de droomen spreekt, en van wat ge zoo 's nachts al ondervinden kunt, zelfs dan komt de duivel niet eens offl een hoekje gluren; ja, als er nog iets wonderlijks gebeurii zoo om te huiveren, dan is het een onweder, waaruit God spreekt. Maar wie heeft Satan zien verschijnen-Niemand. En wie onder het volk gegaan is, zooals iedere predikant, en wie — ik spreek in vollen ernst en m'

eigen ervaring — de verhalen heeft aangehoord van den duivel op de beddeplank of in den kamerhoek of op de binnenplaats of aan den kant van den weg, — die is er vast van overtuigd, dat als de menschen van dit slag, hadden moeten schrijven het boek Job, met behulp van den proloog, het resultaat heel anders zou zijn uitgevallen dan de kanonieke schrijver gaf. En zeg niet, dat ge hun verbeeldingen apokrief acht. Waarom zou de inktpot van Luther kanonischer zijn dan de bezemsteel van mijn heldin, die immers ook den duivel er zoo maar mee verjaagd heeft?

Wie wil, zoolang dit volksken, dat alleen uit griezelkinderen Gods troetelkinderen wacht, niet de betere vermaningen opzettelijk in den wind geslagen heeft, het dom-brutaal uitlachen?

Ik doe voorloopig niet mee.

Want ik zeg: het staat op de schouders van zijn voorgeslacht; en daar maakt het heel wat van zijn zondigen waan van spiksplinternieuwheid mee goed.

Men staat op de schouders van het voorgeslacht, heusch.

Misschien hebt gij gezegd: het was maar een slaan in de lucht, zooeven, toen het liep over het boek Job en over de vraag, hoe de menschen het tegenwoordig wel eens zouden hébben kunnen schrijven.

Ik antwoord: best. Maar we kunnen een ander voorbeeld kiezen uit de naaste omgeving: ook uit de dichterlijke boeken van het Oude Testament. Ik denk aan het Hooglied. De opvatting van den laatsten tijd, die niet aan Salomo de schoone bruidegomsrol toebedeelt en die niet dien glorieusen koning de bruid doet winnen en werven, maar die omgekeerd aan Salomo de plaats van den indringer toewijst en aan den eenvoudigen herdersknaap de zegepraal van bruidwerving wijst, — deze opvatting, zeg ik, is vroeger niet aanvaard. Men leefde altijd in de gedachte dat er t w e e gelieven waren in het Hooglied: Salomo en de bruid. Hun liefde had haar spel, maar ze kende geen bedreiging van buiten. Om zoo te neggen: van minnenijd was er geen sprake.

En wat heeft men toen gedaan?

En wat heeft men toen gedaan? De Middeleeuwen hebben het Hooglied duizend en een parafrasen gegeven. De stof werd met gretigheid ont-•^'angen en nader „uitgewerkt". Het was de tijd, die het huwelijk tusschen Christus en de ziel voorstelde onder iet beeld van een „burgerlijke vrijage"; Jezus kiest (men denke aan het Hooglied) een zwarte Ethiopische; de Vader maakt eerst bezwaren, maar een engel doet een goed woord voor de bruid en de Vader geeft eindelijk toe.') Hier is dus de engel een vriend van den bruidegom, nog voordat het huwelijk gesloten en de bruiloft aangevangen is. Zulk een engel kan natuurlijk zijn tegenhanger niet missen. De duivel doet daarvoor dienst. Zoowel in het proza als in de poëzie. In het proza treft telkens weer de voorstelling van den duivel, die tracht in het huwelijk tusschen Christus en de bruid een spaak te steken; de duivel „becoort" Jezus' bruid, en zou ze ook winnen als niet te rechter tijd de bruidegom kwam om zijn recht, of als niet Maria zorgde voor de huwelijksvreugden van haar Zoon. *) En in het geestelijk lied, de poëzie van dien tijd, is het niet anders. Er zijn, ook al weer in mislukte navolging van het Hooglied, veel geestelijke liederen, waarin op de meest plastische manier de Heiland met de ziel in liefde vereenigd voorgesteld wordt. Maar ook hier kan gezegd worden: „zonder „niders" is een minnedicht niet compleet". '*) „Niders" — het zijn de nijdigaards, die in den zoeten maaltijd der bruidsverheugenis hun bitter roet willen werpen. De duivel is wel de gevaarlijkste, met wien telkens weer te rekenen valt.

Zei ik te veel, of is het niet waar, dat het Hooglied van Salomo aan zulke lezers te weinig met den duivel scheen te werken, waarom ze hem er maar in gehaald hebben?

En deze dingen staan niet op zichzelf; de veronderstelling ware trouwens al te dwaas.

Integendeel: we kunnen daaraan zien een klare openbaring van het al de eeuwen door te treffen verschijnsel: dat de menschen van den bijbelschen duivel zich tamelijk wel ontdaan hebben, al waren ze nóg zoo druk met hem bezig. Wie de bijbelsche gegevens laat liggen en in plaats daarvan een gefantaseerden duivel zich als werkhypothese aanneemt, die moTO van zijn „duivel" den mond vol hebben — hij heeft van den Satan zich ontdaan; tenminste: hij trachtte het.

Maar wie den bijbel liefheeft met eerlijke liefde en voor niets anders huiveren wil dan voor het geopenbaarde, die blijft er bezwaar tegen inbrengen, dat de fantasie meent, den Satan onder haar netje te kunnen vangen.

Voor de valsche romantiek van geestelijk avonturiersvolk moge de Satan een mooi gegeven zijn om den roman interessant te maken en het verhaal van geestelijke bevinding relief te geven; — en voor de ziekelijke verbeeldingen van wie liever voor een duivel griezelen dan dat ze voor God beven, moge hü een overvloedige fontein aller kwaden zijn; — en voor de vrouwkens die altijd leeren en nimmer tot kennis der waarheid komen, moge hij het groote excuus zijn dat bij voorbaat ingebracht wordt tegen eiken zielzorger, die hun gebabbel en gebrabbel zou wiUen breken met het woord, dat men „zwijgen moet voor God", liever dan te drenzen over den duivel; — en voor den geestelijk trage en vromen onbekeerde moge hij de gemakkelijke zondebqk zijn, die zich ieder oogenblik van den dag laat wegsturen en zich ook elk moment laat terugroepen om nog een nieuwe vracht naar de groote woestijn te brengen; — en voor de spotters moge hij een hersenkronkel der orthodoxie, voor anderen een symbool van den vooruitgang, een wreker der rede, een leeraar der zelfkennis zijn, die op het kritieke punt den sluier optilt en de naakte waarheid doet zien aan wie volwassen wordt en zelfstandig denken en leven leert het is voor de leerlingen der Heilige Schrift een taak van eerbied en ontzag, zich bij hun denken over den Satan zoo streng mogelijk te houden aan wat g e o p e n-b a a r d is, en te bedenken, dat over dezen groeten fantast niet zoo licht te fantaseeren valt; en dat ledigheid — ook geestelijke — des duivels oorkussen is, ook voor wie dagelijks wanen tegen hem te strijden.

En daarom kan de vraag naar wat de Bijbel zegt, uit zijn leven niet gemist worden.

Wij willen trachten, die vraag te stellen en van het antwoord een en ander op te vangen.


1) Die LebeMskrafte des Evan»eliums, 1922, 120/1. \

^) Beukers: zie F. Tollenaar ia „Geref. Kerkbl. Maassluis e.o.", 6 Febr. 1926.

3) Hmzenga, Herfsttij M. E. 1921, 292. i

*) De Vooys, Middelnederlandse legenden en exempelen, 1926, bl. 146, passim.

6) Knuttel, Geestelijk Lied enz., 1906, 191. ' '

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Over den Satan.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 februari 1926

De Reformatie | 8 Pagina's