GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

XVIII.

Sinds de Synode van 1917, waarop «ie zaak_ van een herziening der Statenvertaling ter sprake kwam, is er veel veranderd.

Een groot deel van het voorbereidende werk, dat daai-iioodig werd geacht, is thans geleverd.

Het tekstonderzoek is thans op een rustpunt gekomen.

Andere vertalingen dreigen ook in onze kringen de Statenvertaling te verdringen.

Voorbeelden ter vergelijking van de STV. (= Statenvertaling) met nieuwe vertalingen, welke als voorbereidend werk vooi oen verbeterde vertaling kunnen dienen.

1. Uit de Psalmen. 2. Uit Jesaja. 3. Uit •Tercmia. i. Uit de Klaagliedoren. 5. Uit Habakuk. 6. Uit Nahum. 7. Uit 1 Koningen.

'Over het Nieuwe Testament kunnen wij korter zijn dan over het Oude.

Vooreerst, omdat er nog niet zooveel nieuwe vertalingen over verschenen als over het Oude en wij •ons ten doel stelden te putten uit het voorradige materiaal.

Vervolgens, wijl het tekstonderzoek bij het N. T. •veel verder is gevorderd dan bij; het O. T.

Doch vooral, omdat de Stv. (= Statenvertaling) "van het Nieuwe Testament beter is dan die van het Oude. Dat houdt geen beschuldiging in tegen de Statenvertalers van het Oude Testament, als zou-; den zij minder voor hun taak berekend zijn geweest. Maar de taaistudie van het Grieksch was toen meer gevorderd dan die van het Hebreeuwsch.

Men zal dan ook in het Nieuwe Testament moeilijk passages van 8 of 10 verzen kunnen aanwijzen, welke door verbeterde vertaling een geheel gewijzigden zin ontvangen.

Echter wane men niet, dat hierin slechts weinig verbeteTingen aan te brengen zijn.

Die verbeteringen betreffen meer finesses, een enkel woord, een zinswending, maar welke allerminst van beteekenis zijn ontbloot en welke bij •den bijbellezer menig vraagteeken, dat hij zich stelt, doet wegvallen.

Van de evangeliën is van Gereformeerde zijde alleen nog maar Mattheus bewerkt.

Wij bezitten daarover het hoogstaand wetenschappelijk werk van Prof. Grosheide, dat evenwel geen doorloopende vertaling biedt. Daaruit kunnen wij dus voor deze artikelen niets ontleenen.

Gelukkig bezitten wij een meer popiulaire bewerking van Prof. Dr J. A. C. van Leeuwen, hoogleeraar te Utrecht, die de Gereformeerde belijdenis van harte liefheeft. Zij verscheen in de serie „Tekst en Uitleg". En gelijk de naam van deze serie reeds te kennen geeft, behelst deze wel een vertaling.

Wat in de Stv. van het Nieuwe Testament dadelijk opvalt is, dat daarin nog al een ruim gebruik woidt gemaakt van inlasschingen. Woorden of zelfs zinsdeelen, welke hot Grieksch niet heeft, werden er door onze Statenvertalers ingevoegd en dat natuurlijk alleen om dien zin te verduidelijken.

Het is echter de toeleg van de nieuwe vertalingen om al die inlasschingen (welke men in onze gewone bijbeluitgaven met schuine letter gedrukt ziet) zooveel mogelijk weg te laten.

Een streven, dat niet genoeg, kan worden geprezen, omdat men alzoo dichter blijft bij den oorspronkelijken tekst.

Een voorbeeld daarvan treft men al dadelijk aan in het eerste hoofdstuk van' Mattheus.

Daar leest de Stv. in Vs 7: en Dl-avid, die koning, gewon Salomon bij degene, die Uria's VROUW WAS GEWEEST.

Prof. van Leeuwen Vertaalt echter nauwkeuriger: David verwekte Salomo bij Uria's V r o u w.

De toevoeging WAS GEWEEST is dus vervallen.

VROUW was hier geen toevoeging, omdat in het Grieksch dat woord niet uitdrukkelijk behoefde genoemd, maar in den géslachtsvorm der vorige woorden reeds inzat.

Nu lijkt dit een kleinigheid.

Toch is het dat niet.

In dit geslachtsregister wordt Bathseba nog altijd genoemd: Uria's vrouw.

Het feit, dat Salomo geboren is, toen David met haar gehuwd was, doet er niets van af, dat zij, om het zoo eens voor te stellen, in de oogen Gods bleef Uria's vrouw.

De zonde van David wordt zelfs in deze opsomming der geslachten nog als met zwarte kool geteekend. . " ^

Een tweede voorbeeld levert het tweede hoofdstuk. " .. : , , ~^r„: s, .-.. __^

De Stv. zegt in het eerste Wij z en van HET Oiocsienj; ^ aangekomen. ^SÈS'i-ï^^ ^^fi-EENIGE I^^^Sii^ 1 'O m

Maar EENIGE koiïïf in 'den niet voor. Griekscheh tekst

Het kunnen er best, ten spijt van Rome's leer, velen geweest zijn.

Juister is-dan ook' de vertaling van ^Prof'. v. Leeuwen: zie daar kwamen Ooistersche Magiers te Jeruzalem. (Of in een volksvertaling het woord „Magier" aanheveling.^verdieiQt, laten wij thans in het midden), i^^^^^^^^"

Hieruit blijkt, dat, hoewel dit kleine 'dihgen scliijnen, zij toch onze voorstelling beïnvloeden.

Laten deze twee voorbeelden voorshands genoeg zijn.

Zij zijn met tientallen te vermenigvuldigen.

Een enkele wijzen wij later nog wel aan.

Vreemd doet in vers 11 van ditzelfde hoofdstuk aan de vermelding, dat de Wijzen hun schatten opengedaan hebben. Prof. van Leeuwen's vertaling neemt di.t vreemde geheel weg. Daar staat: openden hun kisten met kostbaarheden.

In vers 16 van dit hoofdstuk leest men in de Stv.: EENIGEN a-f gezond en hebbende, heeft omgebracht al de kinderen, die binnen Bethlehem en in al deszelfs landpalen WAREN, van twee jaar OUD' en daaronder, naar den iijd, dien hij van de W ij z en na ar s ti g 1 ijk ond er z O'ch t had

Niet alleen heeft Prof. v. Leeuwen hier weer de inlasschingen weggelaten, maar hij heeft „kinderen" zeer terecht vervangen door „knapen", „in al deszelfs landpalen" in de taal van onzen tijd overge^ bracht door „de gansche omgeving" en ook' het laatste deel van dit vers duidelijker uitgedrukt.

Ziehier zijn vertaling: en liet in-Be thlehem en de gansche omgeving .^fille knapen van twee jaar en daaronder dooden, in overeenstemming met de inlichting oVer 'den tij d, di e hij van de Magiers gekregen had.

In 3:7 stelt hij voor het: ie heeft u a a n g e-wezen te vlieden van den toekomenden toorn ? dit: wie heeft u te verstaan gegeven den toekomenden toorn te ontvluchten? , .; ^ii^«.

In 3:9 leest hij voor: n meent^l^febij u-ze 1Ven te zeggen, dit verhelderende: h laat het niet bij u opkomen te zeggen.

Eén woord kan koms een eigenaardige wending geven.

Zoo b.v. in 4:7. De Stv. heeft: ezus zeide tot hem: r is wederom geschreven. Maar Prof. V. Leeuwen vervangt „wederom" door: ok. 'Het gesprek tusschen Christus en den duivel wordt hierdoor wel eenigszins begrijpelijker. De duivel beroept zich op de Schrift. Maar Christus maak't dat beroep ongedaan, door te kennen te geven, dat de duivel eenzijdig citeert. Satan gebruikt teksten, die in zijn kraam te pas komen, maar laat niet de volle Schrift spreken. Vandaar, dat .Jezus hem tegenwerpt, dat veelzeggende: r is ook geschreven.

Wij doen hier en daar maar eens een greep.

In 5:9 luidt de vertaling Van onzen Statenbijbel: alig ZIJN • de vreedzamen; want zij' zullen Gods kinderen genaamd worden.

Doch die van D!r Van Leeuwen: zalig de vredestichters, ^ant zij zullen den naam van kinderen Gods dragen.

De nauwkeurigheid is hier aan den kant van de nieuwe vertaling.

Voor den zin is dit niet onbeteekenend.

Niet zij, die passief den vrede bewaren, maar zij, die aktief den vrede.JjgiW'erken, woirden hier zalig gesproken. : , : .^iS:

In „Vragenbussen" wordt herhaaldelijk' uitleg gevraagd van teksten als Mattlï. 5:20 en 22; 6:22.

De moeilijkheid in. Matth. 5:20 söhuilt in het woord: vervloediger. „Want ik zeg u: enzij uw gerechtigheid overvloediger zij, dan der Schrift; geleerden en der Farizeeën, dat gij in het koninkrijk'^ der hemelen geenszins zult ingaan". (St\^).

„Overvloediger" ziet op een kwantiteit, een lioe^a veelheid. Men zou hieruit dus kunnen afleiden! dat de hoeveelheid gerechtigheid bij de Schriftgg-I leerden en Farizeeën niet groot genoeg is.

Toch bedoelt de Heiland dat allerminst.

Het gaat niet om een verschil in kwantiteit (hoeveelheid), maar in kwaliteit (hoedanigheid). De gerechtigheid moet een gansch ander kara-kter dragen.

Dat nu komt .goed uit in de vertaling van Prof.l V. Leeuwen: „Want ik zeg u, tenzij uwe gerechtigheid die der Farizeeërs en Schriftgeleerden ver te boven gaat, zult'gij zeker niet ingaan i%lii koninkrijk der hemelen".

Ver te boven gaan, d.w.z. de gerechtigheid moet op een veel hooger plan liggen.

Een altoos terugkeerende~vraag geldt het „Raka'"' in 5:22. „En wie tot zijnen broieder zegt: aka'g die zal strafbaar zijn voor den grooten raad". (Stv.); !

Maar de weetgierigheid wordt op: dit punt door, ' Prof. V. Leeuwen niet eerst in zijn uitlegging, maar al aanstonds in de vertaling bevredigd: „en. wie. tot zijn broeder zegt: „deugniet" is waarf aan het opperste gerecht te vervallen".

Nu de _ kwestie van het e e n v Oi u d i g e O' o g, i Matth. 6:22, 23. „De kaars des lichaams is^; oog; , indien dan uw oog eenvoudig is, zoo'-zal uw geheele lichaam verlicht wezen; maar indien uw oog boos is, zoo zal geheel uw licha^^uj^ ter zijn". i^F"^

Vv^ij zullen er nu maar niet bij stilstaan', ' wèlk'e" beschouwingen hierover ten beste zijn gegeven en wat eens, naar men zegt, een oefenaar van dezenl tekst moet hebben gemaakt.

Liever geven wij zonder verdere kommentaar de vertaling van Prof. v. L.: „De lamp van het lichaam is het oog. Wanneer, nu uw oog is zooals het wezen moet, zal uw geheele lichaamj zijn licht hebben; doch wanneer' uw oog'Sè| k e e r d is, zal uw geheele lichaam doaïker zijn'l

Niet aanstonds doorzichtig is Matth. 11:12; i.|^, van de dagen van Johannes den Dooper tot niotttoi wordt het koninkrijk der hemelen geweld 'Nagedaan, en de geweldigers nemen het.mëfes weid", (btv.). > •

De stv. draagt daar ongetwijfeld schuld aan.

De nieuwe vertaling leidt tot juister gedachte „Van de dagen van Johannes den Dooper tot nu toe breekt het koninkrijk der hemelen zich met kracht baan en stoutmoedigen grijpen het".

In een vah mijn uitgegeven preeken vertaal ik' het nog een beetje anders. Maar in den grond komt het toch op hetzelfde neer. Hier is sprake van „heihg geweld" en niet van onheiUge krachtsontplooiïng.

„Indien dan uw rechteroog u ergert, trekt het uit en werpt het vtrn u", zegt de Stv. in Matth.? 5:29. _ 1

„Indien u echter uw rechteroog tot e én val wordt, rukt het uit en werpt het van u", zet Prof. V. L. ervoor in de plaats en meteen verstaat men, wat met ergeren gemeend is.

Lieten de Farizeeën de armen met trompetten bij elkander roepen? Zoo heeft men gevraagd naar aanleiding van Matth. 6:2. „Wanneer gij; dan aalmoes doet, zoo laat voor uniet trompetten, gelijk de geveinsden in de synagogen en op de straten do-en". • ^^^p#^^^^^^^

De vertaling van Pr(> ? ^; '"Si'^éfr'd.ïe'vencéierd8 onderstelling recht: „Wanneer gij; dan aalmoes geeft, bazuin het niet uit, zo& als de geveinsden in de synagogen en op de straten het aanloggen".

U i t b a z u i n e n is een woord, dat wij 'figuurlijic' opnemen en zoo is het ook hier bedoeld. De Farizeeën beoefenden de milddadigheid met Veel ophei. Zij gaven met het oog op de tribune. In onzen tijd zouden' zij hun jas vol met liefdadigheidsbloempjes laten spelden. '

Ook Matth. 10:9' 10 heeft in onze Stv. nadere» uitleg noodig: Verkrijgt u noch goud, noch zilver, noch koper geld in uwe gordels; noch male tot den weg, noch twee rokken, noch schoenen, noch stat; want de arbeider is zijn lo'On waardig".

Zulk een uitlegging kan echter achterwege blijven bij de vertaling van Prof., v. L.: „Verschaft u geen goud of zilver of koper in , uwe gordelte, geen reiszak voor de reis, ook geen twee stuks onderkleeren of schoenen of een staf. Want de arbeider is zijn. voedsel waard".

Wat beduidt: n den naam eens discipels in Matth. 10:42 ? „En zoo wie een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een ' beker koud waters in den naam eens discip: -1 s, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen" (Stv.).

De vertaling van Prof. v. L. geeft daarop^ het antwoord: „En wie èen dezer geringen ook maar een beker koud water te drinken geeft oimda hij .een discipel is, voorwaar, zeg ik u, hem zal zijn loon zeker niet ontgaan".

Ook over den zoogenaamden walvisch'Jg J o n a wordt hier licht ontstoken.

Hoeveel is hierover niet gediscussieerd!

Hoeveel schreven! verhandelingen .zijn er niet over g^

Hoeveel onderzoekingen daaromtrent niet gedaaii!'

Hoeveel walvisschen zijn er niet over in het

Éelgat gekeken, om te zien ol er een mensch door kon!

Het boek Jona spreekt alleen van een in van. een „grooten visch". „visch'

•Maar in de .Stv. staat wal visch, Matth. 12:40.

Prof. V. Leeuwen echter vertaalt: zeemonster. Alle nieuwere exegeten denken er precies oender over. Zoo ook grof. Grosheide. Hij schrijft in zijn kommentaar (hl. 157): „Kètos, zeemonster, welk dier het speciaal was, is daarmee niet gezegd"!

Dat heeft men er maar niet op gevonden om het wonder te verkleinen en bij de wereldzeen ergernis weg te nemen. "§^^^^^^:

Doch, omdat nauwgezetter taaistudie nel eïscHe. Duister is ook in de Stv. Matth. 23:5: En al hunne werken doen zij om van de menschen gezien te worden; want zij maken hunne ge den k-'c ede is breed en maken de zo-om en van hun kleederen groot".

Het noodige licht verspreidt hier weer de vertaling van Prof. v. Leeuwen: „want zij' maken hun ; g e b e d s r i e m e n breed en hun m a n t e 1 - k w a s-Ijten groot". ; ...---; ^. •

' Ieder, die-tê^^^.ëinig met het Joiodsche leven op de hoogte is, "begrijpt nu, wat daaronder, , moet warden verstaan. ; ^^^§ï'

Wij zullen het voior wat Matthems betreft, hierbij laten.

Men denke niet, dat wij. juist de voornaamste teksten, welke wijziging behoeven, hier hebben vermeld.

Onze greep was tamelijk willekeurig. De keuze, welke wij deden, is voor ruime uitbreiding vatbaar.

'^= Scbrift en Schriftbeschouwing.

II.

De kwestie van Sclirilt en Schriftbeschouwing behoort aldus te worden gesteld: wat ligt er tusschen twee uiteenloopende Schriftbeschouwingen, of om het gemakshalve meer konkieet te nemen, wat ligt er tusschen de Gereformeerde en de Ethische ^Sc hr if tb e s ch o u w in g in?

f Natuurlijk kan daarop niet geantwoord: een Schrift-Ie sclio uw ing.

fe Dat zou de ongerijmdheid zelf zijn.

I; Want zoo zou men, tot wat men noemt in het oneindige" kunnen , doorgaan.

Uit dat antwoord toch zou zich de nieuwe vraag Köswildcelen: maar wat ligt er dan tusschen de Gereformeerde, respekticvelijk EÜiische Schriftbeschouwing eu die derde in.

"Neen, tweeërlei is hier slechts mogelijk.

Het kardinale, dat die beide Schriftbeschouwingen tegenover elkander plaatst, moet gelegen zijn öf in het subjekt, den beschouwer öf in het objekt, de beschouwde.

Laat ons eerst eens nagaan of de scheidslijn louter subjektief is, alleen uit den aard en het karakter van den beschouwer kan worden verklaard.

Indien dat het geval waxe, dan zou ook de inhoud van een Schrittbeschouwing aan het subjekt, „ma©|eai zijn ontleend. ' 'sSfe'^Wsi

"Want een Schriftbeschouwing is niet iets fóffneels, maar wel degelijk iets materieels.

Als een Gereformeerde en een Ethische zich tegenover elkaar op den inhoud van de Schrift beroepen, zouden zij zich eigenlijk op den inhoud van hun Schriftbeschouwing beroepen.

[aai' dan wordt de Sclirift ook van haar inhoud iberoofd.

Of wil men: de Schrift heeft misschien wel een indioud, maar daar kan het subjekt niet bij. Hij kan alleen delven uit den _^inhoud van zijn eigen beschoti-- wing.

De Schrift is dan niei alleen een onontgonnen, .maai' ook een o n o n t g i n b a r e mijn.

De Schrift dan ligt als de sfinx in de woestijn, die altijd glimlacht, welke vragen men haar ook stelt. Zij bewaart een hardnekkig slilzmjgen. Zij verraadt geen van haar geheimen.

En het arme subjekt, de Schriftbeschouwer, is op zijn j'eigen subjektief kennen aangewezen.

.Dan ja, hangt het slechts van zijn .persoonlijkheid [af, hoe die beschouwing uitvalt. '-^^S^0^-

Maar dan is die van geen hooger-Waarde "dan de .beschouwing van een ander, welke weer bepaald wordt ^door diens persoonlijkheid.

Staan, beide beschouwingen diametraal tegenover elkander, dan kan hij voor de waarheid van eigen beschouwing niet instaan, anders zou hij eigen persoonlijkheid uitnejnender moeten achten dan zichzelf.

• [Hoogstens zou hij waarheid kunnen onderstellen, in dat wat hij met den anderen beschouwer gemeen heeft.

Dat waarheidselement krimpt hoe langer hoe meer in, zoodra hij met nog andere Schriftbeschouwingen en «Schriftbeschouwers in aanraking komt.

' Totdat hij eindelijk: als hij eerlijk is, moet uitroepen: 'at is waarheid!

Als eenig toevluchtsoord blijft hem dan over de Neo-ISantiaansche filosofie.

Hem kwelt niet langer de vraag naar de waariJieid van zijn Schriftbeschouwing. Hij is tevreden met "een benaderende bepaling van de waarde van zijn Schriftbeschouwing.

Maar moet zulk een standpunt den dieplevenden chris-J6n in het laatst niet wanhopig maken?

|t Zal hij niet vol vertwijfeling zuchten: ben ik nog wel leen christen? mag ik mij wel rekenen tot hen, die naar ^Christus' verklaring uit de waarheid zijn?

En ziet, daartoe moeten zij — tenzij inkonsekwentie hen halverwege doet stilhouden - ^— vervallen, die beweren: de Sclirift is objektief, want zij is Gods werk, maar de Schriftbeschouwing is subjektief, want zij is menschenwerk.

Door beide zóó tegenover elkander te stellen, schept men en gevaar, dat het geloof met niet minder dan verwoesting bedreigt — het geloof dat immers èn in zijn kennen èn in zijn vertrouwen het waarmerk van zekerheid draagt.

Daarin toch ligt besloten: even objektief als de Schrift is, even subjektief is de S c h r i f t b e s c h o u w i n g.

Nu is de Schrift als openbaring Gods zuiver objektief.

'Alaar dan moet ook de Schriftbeschouwing subjektief zijn. zuiver

Uit de wijze, waarop men de tegenstelling maakt, vloeit dat vanzelf voort.

A¥elnu, als dat waar is, als mijn Schriftbeschouwing niets dan menschenwerk, zuiver subjektief is, dan is m ij 11 geloof ij d e 1.

Mijn Schrift beschouwing is toch in den grond niet anders dan mijn geloof aangaande de Schrift?

Hoe geheel anders kom ik er echter voor te staan, wanneer ik aanneem: wat mijn Schriftbeschouwing ten principale scheidt van Ethische en andere Schriftbeschouwingen, is niet het subjekt, is niet mijn ik, maar is het objekt, het beschouwde, de Schrift zelf.

IWij zullen er wel voor oppassen te poneeren: evengoed als de Schrift is ook de Schriftbeschouwing objektief.

Dan zouden wij onszelf bij onze Schriftbeschouwing onfeilbaar verklaren, of anders de Schrift voor even feilbaar moeten houden als wijzelf zijn.

In beide gevallen zouden wij ons zwaar bezondigen.

Er gaat niets van af: in onze zit veel subjektiefs. Schriftbeschonwing

'Maar zij is niet zuiver subjektief. _

Of om het anders uit te drukken: het is niet waar, dat mijn Schriftbeschouwing, d. i. mij n geloof aan de Schrift enkel menschenwerk is.

Mijn geloof aan de Schrift is niet in de eerst© plaats m ij n werk, maar is als alle geloof Gods werk. En hoe werkt God dat geloof aan de Schrift in mij, waaraan mijn Schriftbeschouwing uitdrukking geeft?

Door middel van de Schrift zelf. ^

Een Schriftbeschouwing, welke niet als objektieve kern de Schrift zelf in zich draagt, is den naam van Schrift beschouwing niet waard.

Het is hoogstens een boek-beschouwing'.

Een b ij b e 1 r e c e n s i e.

Meer niet.

!Wie Schrift en Schriftbeschouwing scheidt, laat de Schrift buiten zich.

Hij moge zich vleien, dat hij de Schrift eert als Gods werk, inderdaad maalrt hij de Schrift tot dood kapitaal.

Neen, die Schrift moet door den Geest i n m ij komen.

Zij moet als een krisis i n m ij werken.

Zij moet optreden als een oordeeler der gedachten en der overleggingen van mijn hart.

Dat Woord moet door mijn bewustzijn heen, bestierd door Gods Geest, tot mijn ziel rakan.

'Mij stof tot gelooven geven.

'Mij tot een Schriftbeschomving leiden.

In de Schriftbeschouwing van den geloovige werken objekt en subjekt saam.

Dat moet ook wel.

Anders zouden wij hebben een Schriftbeschonwing zonder Schrift. En die zou slechts een droevige triptiek vormen met de filosofie van de religie zonder religie en de zielkunde zonder ziel.

A'oorzeker kunnen de subjektieve faktoren bij een Schrittbeschouwing storend werken. Sterker: zij maken, dat mijn Schriftbeschouwing nooit volkomen "zuiver is, omdat de zonde in mij woont.

Maai' .... zij kunnen ook het objektieve, het waarheidselement in de Schriftbeschouwing der geloovigen nooit uitscheiden.

Dat objektieve, dat waarheidselement blijft erin.

Dat heeft de Heilige Geest erin gelegd.

Dat is Gods werk.

Daarom kan de geloovige spreken: ik weet en ben verzekerd.

En hoe kan de geloovige beoordeelen inhoever de subjektieve falitoren in zijn Schriftbeschouwing het objektieve, het waarbeidselement verduisteren?

Door de Schrift te raadplegen.

Want de Schrift zegt niet alleen wie God is en wat gij tegenover Hem zijt, maar ook wat zijizelf is in Zijn hand.

Zij geeft een oordeel over zichzelf.

Zij leert, hoe zij beschouwd moet worden.

Hoe dus uw Sohriftbeschouwing moet zijn.

'Zij is de norm, de regel voor heel uw geloof en leven, dus ook voor uw Schriftgeloof.

En zij spreekt dat uit op een wijze, dat zelfs de eenvoudige het kan verstaan.

Hoe zij beschouwd wil worden, behoeft niet eerst door , de wetenschap, door de exegese te worden uitgemaakt.

Neen, dat openbaart zij duidelijk en klaar.

Waarin de Schrift ook moeilijkheden oplevert en daarom tot studie noodt, daarin niet.

Dat staat vóór alle exegese vast.

Dat is de basis van alle ware oxegese.

Da.arin bewijst zij haar luciditeit, haar perspicuitas, haar duidelijkheid, haar klaarblijkelijkheid.

Zij, die Schrift en Schriftbeschouwing - scheiden, ver> «^v*waarloozen ondêlSS^'r ook de duidelijkheid van de Schrift geheel.

AVanneer er dan konflikt ontstaat tusschen de Gereformeerde en de Ethische Schriftbesohouwing — om daarbij, te blijven —, dan mag nooit het subjekt als scheidsrechter optreden, • maar dan moet de zaak gebracht voor het eenige hof van appèl: de Schrift zelf.

iDan moet zij en zij alleen uitspraak doen.

AVant nog eens: de Schrift is niet een dood ding.

Zij oordeelt en veroordeelt.

Zij beslist.

D'e Gereformeerde stelde er ten allen tijde zijn eer in; dat hij de Schrift als objektief gegeven in zijn Schriftbeschouwing eerbiedigt en dat hij alle subjektief inzicht onderwerpt aan de keur van het onfeilbare objekt: de Schrift.

Uit het voorgaande leze men niet, dat wij hen, , die een verkeerde tegenstelling maken tusschen Schrift en Schriftbeschouwing, beschuldigen, dat zij tot volslagen subjektivisme en scepticisme zijn vervallen.

AVij gaan niet verder dan te konstateeron, dat zij dekiem van subjektivisme, relativisme, scepticisme in zich dragen.

• !Wij hopen, dat die kiem bij hen niet het rechte klimaat zal vinden om zich te ontwikkelen.

Toch is het niet zonder gevaar zulk een kiem in zich. te hebben.

Al is men zelf misschien slechts bacillendrager, anderen kunnen erdoor geïnfekteerd worden en aan den twijfel-bezwijken.

Die kiem is een kiem der ontbinding.

Niet alleen der ontbinding van de Gereformeerde belijdenis.

Maar der ontbinding van het Christendom.

-s Een nieuw kerkrecht?

Sommigen beweren, dat de S"ynode van Assen eert nieuw kerkrecht heeft geschapen.

Men poogt dat vooral te bewijzen uit Rutgers.

Reeds hebben wij betoogd, hoe dat bewijs zijn kracht mist.

Wij zeiden, dat men hoogstens een halven of een kwart-Rutgers in den rug heeft, wil men die meening volhouden.

Maar af gedacht daarvan: gesteld al eens, dat zij den steun van den vollen Rutgers — des neen — ontvingen..

Dan zou aan Assen de eer moeten toegekend, dat zij. tot den bloeitijd van de Gereformeerde theologie, ook van het Gereformeerde kerkrecht is teruggegaan.

De S-ynode heeft geen stap gedaan, welke niet door de geschiedenis van den bloeitijd wordt gesanctioneerd.

Indien zij dan werkelijk ware afgeweken van Rutgers, , dan zou zij de niet hoog-genoeg te waardeeren verdienste hebben gehad de oude beginselen van het Gereformeerde kerkrecht weer te hebben opgedolven.

Dan zou de dank, welke men aan Assen verschuldigd is, niet gemakkelijk te kwijten zijn.

Maar op dat standpunt is er dan ook geen grooter ondank denkbaar, dan wanneer men een Synode, welke het oude kerkrecht heeft hersteld, verwijt, dat zij een nieuw kerkrecht heeft ingevoerd.

-^ De psycbologle van bet scbisma.

Meer dan ons lief is, moeten wij auteurs van ingezon^ den stukken teleur stellen.

Worden hun inzendingen niet geplaatst, dan beteekentdit niet, dat wij ze van minder belang achten of iets dergelijks.

Zij zullen wel merken, dat wij er goede nota van nemen en op hun opmerkingen in onze artikelen reflecteeren.

Deze ingezonden stukken lijken zakelijk —• niet woordelijk! — vaak heel veel op elkaar.

Wij zouden in zulke gevallen er slechts één — en dan natuurlijk het kortste — kunnen opnemen, maar dan zouden wij weer.een voorkeur scheppen en dat willen wij niet doen.

Onze methode dunkt ons het billijkst tegenover ieder.

Ditmaal echter werd ons een stuk toegestuurd, dat zich kenmerkte door originaliteit en opmerkingen bevat, die nog door geen enkelen inzender zijn gemaakt.

Dat wij het echter ook nn niet plaatsen, ligt hierin, dat de schrijver al te duidelijk is.

Wij zouden boven zijn stuk kunnen zetten: de psychologie van het schisma.

De inzender schijnt goed bekend te zijn met de schismatieke kringen en de groepen van bezwaarden.

Hij laat een respektabel aantal gevallen de revue passeeren.

Het bezwaar is echter dat hij, al wordt hij niet persoonlijk, de personen met name noemt of ze anders zóó als met den vinger aanwijst, dat het den lezer niet moeilijk valt er uit te besluiten: dit is die en dat is die.

Dit nu achten wfj min wenschelijk.

Wij zullen over de gevallen zelf niet uitweiden, maar alleen de konklusies in eigen woorden weergeven.

De inzender sluit zich aan bij wat wfj een tijdje geleden schreven over het verschijnsel, dat menig ouder, die "zich steeds als stoer Calvinist had doen kennen, tegenover de besluiten van Assen een gereserveerde, soms zelfs een kritische houding aanneemt, en dat het vermoeden niet ver ligt of een zoon of dochter, die uitgesproken sympathieën voor de schismatieken koesteren, hebben daar invloed op.

Onze schrijver wil echter op nog andere verschijnselen wijzen.

Het is hem opgevallen — en hij staaft het met bewijzen — dat meer dan één, die als een vokaal in de schismatieke beweging moet worden aangemerkt, nog betrek-

keiijk kort Gereformeerd is. Hij betw3fëiï\of ze in dien tijd, ook al houdt hij hun overgang voor oprecht, geheel in de Gereformeerde vrereld-en levensbeschouwing hebben kunnen inleven. En wij kunnen niet ontkennen, dat het over het algemeen voor iemand, die uit anderen kring komt, zeer bezwaarlijk valt de grondbeginselen van het Calvinisme zich zóó eigen te maken, dat hij na een jaar of vijf, reeds een leidende positie kan innemen. Dat zulken voor schismatieke gevoelens, van welken aard ook, zoo zij maar eenigszins een brug slaan naar hun vroegere levensbeschouwing, veel lichter toegankelijk zijn dan anderen, ligt - voor de hand. »

Als tweede verschijnsel noemt hij het gemengde huwelijk of oen huwelijk, waarin een der partijen oorspronkelijk tot een andere kerk behoorde, maar tijdens de verloving of ook tijdens het echtelijke leven tot de Gereformeerde kerk zijn overgekomen. Niet onaardig zet hij uiteen, hoe zij, die overkwamen het in onze kerken over het geheel goed kunnen vinden, als er maar geen konflikt ontstaat. Bij een konflikt kiezen zij al licht voor de richting, welke hun het ruimst toeschijnt. Het oude blijkt nog altijd in hen na te werken. Zij hebben zich nooit ten volle geassimileerd.

Tot zoover dit in menig opzicht interessante stuk.

In deze opmerkingen ligt veel waars, al moeten we zeer sterk Avaarschuwen tegen generaliseeren.

Ieder kan in zijn omgeving personen aanwijzen, die uit anderen kring tot ons zijn gekomen en zich als degelijke Gereformeerden deden kennen.

Wel mag in het algemeen erop aangedrongen, dat men niet te spoedig nieuw-Gereformeerden een vooraanstaande plaats in onze Gereformeerde beweging geeft en bovenal, dat de gevaren van het gemengde huwelijk van den kansel hel belicht worden.

De genoemde verschijnselen leveren zeer zeker een bij-. drage tot de psychologie van het schisma.

Men vergete echter niet, dat nog tal van andere faktoren'zich daarbij doen gelden. •5^^fr

-^ Een andere geest.

Wie studie wil maken van de psychologie van het schisma, mag vooral , als faktor niet verwaarloozen het ontstaan van een anderen geest in onze kerken.

Onze hoog gewaardeerde Pers-schouwer maakte reeds melding van de uitlating van Ds Buskes, de tweede schismatieke predikant.

Hij schreef ondubbelzinnig: „De geest van Assen is een andere geest dan de mijn e".

Hoezeer hij ook het dogmatisoh-exegetisch rapport prees als „degelijk werk, maar alleen van synodaal standpunt" en het den lof gaf „het zit voortreffelijk in elkaar", zoo verklaart hij tocE met ronde woorden: „De wijze van argumentatie en tekstgebruik, welke het rapport aanwendt, is mij geestelijk vreem d".

En zijn besluit is dan ook genomen: „W ij moeten krachtig getuigen van uit onzen geest tegen den geest van Assen".

Zijn hierdoor de handelingen van Assen ten opzichte van Dr G. en de kerkeraadsleden, die deelnamen aan de scheurmaking, niet ten. volle gerechtvaardigd?

Meer nog — want de Synode bande niemand uit de kerk — blijkt hieruit niet zonneklaar, dat zij, die dogmatisch tegenover de Synode van Assen staan, in onze kerken niet thuis hooren?

Ds Buskes mag hier als hun spreektrompet worden beschouwd.

• Zij zijn van een anderen geest.

Zij zijn aan de toepassing van de belijdenis, welke Assen gaf, geestelijk vreemd.

Ztj moeten getuigen tegen den geest van Assen.

Ofschoon wij het sterk betreuren, dat het zoover met - hen is gekomen en het onze bede blijft, dat zij tot inkeer komen, gevoelt een ieder, dat zij heterogene bestanddeelen in onze kerken zijn, dat het niet mogelijk is binnen één en hetzelfde kerkverband vredig met hen saam te leven en dat wij uit dat gezichtspunt in het schisma berusten.

Gelijk met andere andersdenkenden zijn er wel punten, waarop wij buiten het kerkverband met hen kunnen samenwerken.

Maar binnen het kerkverband zou het tot één voortdurenden strijd hebben gevoerd.

Niet, dat wij het goedkeuren, (^at zij zich van de Gereformeerde kerken hebben losgescheurd en dat de schismatieke kerkeraad van Amsterdam-Zuid zich van de echte Gereformeerde kerk van Amsterdam-Zuid heeft afgescheiden.

Beter ware het geweest, indien wij de middelen tot behoud, de kerkelijke tucht op hen hadden kunnen toepassen.

Maar nu wij eenmaal voor het feit staan, dat zij zich aan de tucht hebben onttrokken, moet toegegeven: gelijk zij op het oogenblik zijn, staan ze vreemd tegenover ons en zijn van een anderen geest.

Van schismatieke zijde erkent men het.

Wij schromen niet het ook te erkennen.

En het is te hopen, dat bezwaarden, die toch heimelijk met de schismatieken heulen, even openhartig zijn als Ds Buskes.

Wij missen niet graag iemand.

Wij wenschen wel met Paulus, dat alle menschen waren gelijk wij.

Maar twee groepen, die als vreemden tegenover elkan-, der staan, kunnen in één kerk niet samengaan.

•• Zij zouden elkanders kracht verteren.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Mag met een verbeterde bijbelvertaling langer gedraald?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juni 1926

De Reformatie | 8 Pagina's