GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

BeschuldlfllnB inDetrokkan.

Van Ds Buskes ontvingen wij dit schrijven:

Hooggeachte Redactie,

In het laatste nummer van „De Reformatie" noemt Prof. Hopp de wijze, waarop ik mij uitliet over do benoeming van Dr v. d. Horst lichtzinnig en onverantwoordelijk. In zijn artikel wordt deze kwalificatie dan nader gemotiveerd.

Gaarne zou ik naar aanleiding van dit artikel van Prof. Hepp een enkele opmerking maken.

Indien ik geweten had, dat Dr v. d. Horst — wat ik nu wel gelooven moet — zijn volkomen instemming met 'de besluiten van Assen betuigd heeft, zou ik mijn stukje nooit geschreven hebben. Ik wist er ecshter niets van. Evenmin wist ik, wat er aan de V. U. geschied is, voor tot de benoeming van Dr v. d. Horst is overgegaan. I'k wist alleen:

Ie. dat Dr v, d. Horst zitting had in het Comité, dat in Amsterdam-Zuid in den strijd tegen Assen en voor Dr Geelkerken, zoowel voor als na Assen leiding gaf. Onder de namen op den omslag van de bekende, door dit Comité uitgegeven brochure komt ook de naam van Dr V. d. Horst voor;

2e. dat Dr v. d. Horst na de Synode van Assen uit 1 volle overtuiging lid is geJjleven van de kerk, welke Dr Geelkerken als dominé handhaafde;

3e. dat Dr v. d. Horst mede onderteekend heeft de bekende bezwaarschriften van Dr de, Gaay Fortman c. s. en dat in deze bezwaarschriften niet tegen de kerkrechtelijke, maar tegen de dogmatische beslissingen van Assen bezwaren werden ingebracht (Vgl. de Acta).

Naar mijn overtuiging zijn deze enkele feiten, die aan ieder bekend kunnen zijn — over persoonlijke gesprekken met Dr v. d. Horst wil ik niet spreken .— voldoende rechtvaardiging van mijn uitspraak, dat Dr v. d. Horst vierkant tegenover Assen staat.

Nu vraagt Prof. Hepp, waarom ik verzwijg, dat

Dr V. d. Horst als medewerker van „W. en G." bedankt ' en met de schismatieke kerk van Amsterdam-Zuid gebroken heeft. Hij meent zelfs, dat dit verzwijgen met opzet geschiedt. Inderdaad. Maar om andere redenen, dan Prof. Hepp vermoedt. Immers:

Ie. Het bedanken van Dr v. d. Horst als medewerker van „Woord en Geest" had niets te maken met een bij hem zich voltrekkende verandering in zake de waardeering van Assen. Wanneer Dr v. d. Horst geen bezwaren heeft, ben ik volkomen bereid, precies mee te deelen, waarom Dr v. d. Horst bedankt heeft.

2e. Het is niet waar, dat Dr v. d. Horst gebroken heeft met de kerk, die Dr Geelkerken als dominé handj haaide. Dr v. d. Horst verhuisde van Amsterdam-Zuid naar Amsterdam-Centrum en vroeg attestatie op.

Het opvragen van een attestatie, is toch zeker niet een breken met een kerk? Dr v. d. Horst heeft zich inderdaad in Amsterdam-Centrum aangesloten bij de oude Geref. Kerk. Maar alweer: niet om een veran-. derde waardeering van Assen. Dr v. d. Horst heeft mij — toen ik hem samen met een ouderling officieel namens onzen kerkeraad bezocht — verklaard, nog precies dezelfde te zijn gebleven. Hü .wilde echter de scheuring beperken tot Amsterdam-Zuid. Wanneer hü niet verhuisd was, zou hü lid zün gebleven. Kwam hü naar Amsterdam-Zuid terug, dan zou hü wel weer aansluiten bü de kerk, die Dr Geelkerken als dominé handhaafde. Heel graag zou ik over 't laatste gezwegen hebben, maar Prof. Hepp noodzaakt mü, er iets over te zeggen.

Intussc'hen söhijnt Dr v. d. Horst van inzicht veranderd te zün. De zaak is dus nu in orde. Dr v. d. Horst is het volstrekt met de dogmatische beslissingen van Assen eens en heeft dus nu inderdaad met zün anti-Assen-vorleden afgerekend. Aan de lezers van ., , Woord en G'eest" zal ik dit mededeelen. Want Prof. Hepp heeft gelijk: ik houd er niet van, personen in een verkeerd daglicht te plaatsen. Daarom heb ik ook dit stukje geschreven: ik houd er evenmin van, zelf in een verkeerd daglicht te worden geplaatst.

Met hoogachting,

Uw dw. dr., J, J. BUSKES Jr.

Dit schrijven eert den schrijver.

Ofscboon het ons natuurlijk liever ware geweest, indien Ds Buskes zijn informaties vroeger had ingewonnen, zoodat zijn stukje in „W. en. G." in de pen ware gebleven, verheugen wij ons toch over deze ondubbelzinnige verklaring. We dóen dit te meer, omdat in onzen tijd het bekennen van ongelijk in de pers hoe langer hoe meer tot de hooge uitzonderingen schijnt te gaan behooren.

Waar Ds Buskes toonde den moed te bezitten, willen wij onze waardeering ervoor niet verbergen.

Hiermee zouden we kunnen eindigen.

Het ging immers om het standpunt, dat Dr van der Horst thans inneemt.

Het verleden, waaraan Ds Buskes de motiveering voor het stukje, waardoor nu een streep is gehaald, ontleende, zou gevoeglijk buiten beschouwing 'kunnen blijven als niet ter zake dienende.

Toch heeft Ds Buskes er recht op, dat ik althans op één punt nog verantwoording afleg.

Ik schreef, dat Dr van der Horst reeds voor geruimen tijd met de schismatieke kerk van Am-, sterdam-Zuid brak en tot de Gereformeerde kerkis teruggekeerd.

Ds Buskes betwist dit. Hij-z^t: „Dr v. d. Horst verhuisde van A'dam-Zuid naar A'dam-Centrum en vroeg attestatie op. Het opvragen van attestatie is toch niet een breken met een kerk? Dr v. d. Horst heeft zich inderdaad in A'dam-Centrum aangesloten bij de oude Geref. kerk".

Natuiuiijk is het opvragen van een attestatie niet het breken met een kerk.

Maar.... aan deze voorstelling moet noodzakelijk iets worden toegevoegd.

T'oen Dr van der Horst zijn attestatie bij de scliismatieke kerk van Amsterdam-Zuid vroeg, deelde hij den kerkeraad tegelijk mede, dat hij niet van plan was om zich in Amsterdam-Centrum bij de kerk „H. V." aan te sluiten, maar zich te voegen bij de Gereformeerde kerk aldaar.

Is dit niet metterdaad breken met een kerk?

Door de schismatieke kerk van Amsterdam-Zuid is het althans zoo gevoeld. Immers heeft zij de attestalie niet.uitgereikt. Van een gewoon verlaten eener kerk door verliuizing is hier alzoo geen sprake. Hier was het scheiden tevens een breken.

En welke pogingen van de zijde van het „H. V." ook werden aangewend èn door den schismatieken kerkeraad van Amsterdam-Zuid èn door dien van Amsterdam-Centrum, Dr van der Horst liet zich van zijn voornemen niet afbrengen.

Hij verzocht en verkreeg toelating tot de gemeenschap van de Gereformeerde kerk van Amsterdam, ook — wij willen er dit meteen aan toevoegen — omdat hij het met de dogmatische beslissing van de Synode van Assen inzake Genesis 2 en 3 geheel eens was.

Nu wij hieraan toegekomen zijn, willen we nog even doorpraten.

Dit kan misschien tot opklaring dienen.

Het spreekt vanzelf, dat wij ons niet geroepen gevoelen om de vroegere kerkelijke gestie van Dr van der Horst te verdedigen.

Maar zijn kerkelijke positie droeg toch een ingewikkelder karakter dan Ds Buskes dit èn in zijn stukje in „W. en G." èn in dit schrijven — ofschoon volkomen te goeder trouw — doet voorkomen.

Men spreekt van schismatieke zijde heel druk over „bezwaarden", die zich in onze kerken zouden-bevinden.

Evenwel vergeet men de „bezwaarden" in eigen kerken. Die zijn er echter ook. „Bezwaarden" niet tegen Assen, maar tegen den gang van zaken in de schismatieke kerken zelf.

Tot die bezwaarden heeft schier van meetaf ook Dr van der Horst behoord. En die bezwaren namen toe, toen die kerken zich hoe langer hoe meer bewogen in een richting, welke allerminst zijn sympathie had. Deze kerken hebben zich ontwikkeld in een zin, als hij in den aanvang nooit had kunnen denken. Daarin staat hij waarlijk niet alleen.

Maar genoeg.

Het komt voor ons hoofdzakelijk op het heden aan en niet op het verleden.

Ds Buskes heeft door bovenstaand sch'rijven zijn beschuldiging als zou men aan de Vrije Universiteit het Gereformeerde volk wat wijs maken, ingetrokken.

Teleurstellend.

Stemde de discussie, welke wij met Ds Buskes voerden, tot voldoening, de houding, welke Dr van der Vaart Smit tegenover ons aanneemt, is wel teleurstellend.

Men zal zich herinneren, dat wij indertijd een waarschuwingssein gaven tegen de artikelen van Dr V. d. V. S. in „Geref. Theol. Tijdschrift" betreffende den zoogenaamden Vroegdoop.

Inzonderheid hadden, wij bezwaar tegen zijn stelling, dat de Doop aan ouders en kind samen bediend wordt.

Wij gaven ons voornemen te kennen om daarop te gelegener tijd terug te komen.

Inlusschen werd het artikel van Dr v. d. Vaart Smit van verschillende kanten zóó sterk aangevochten, dat wij het onnoodig achtten deze nu ook nog eens te , gaan bestrijden.

Wij brachten dit in een driestreep van onze lezers. ter kennis

Daarop zond Dr Smit ons een protest ter plaatsing.

Wij namen dit niet op, onder meer hierom niet, omdat wij, gelijk wij het uitdrukten, door nietplaatsing hem een dienst meenden te bewijzen.

Wat toch was het geval?

In zijn protest kwamen kwalifikaties voor, aan ons adres gericht, waarvan Dr v. d. Vaart Smit, naar wij geloofden, bij rustige bezinning spijt zou hebben.

Wij wilden hem het onaangename besparen over die uitdrukkingen later zijn leedwezen openlijk te móeten betuigen.

Ware hij in zijn protest zakelijk gebleven, zoo zouden wij er niet aan gedacht hebben opneming ervan te weigeren.

Bovendien konden die kwalifikaties nergens anders toe dienen dan om de discussie, gingen wij er op in, te vertroebelen.

Helaas is het tot de rustige bezinning, wa.arop wij hadden gehoopt, bij Dr v. d. V. S. niet gekomen.

In het eerste artikel van een nieuwe reeks in „Gereformeerd Theologisch Tijdschrift" viel hij ons aan op een wijze, welke 'wij maar niet typeeren zullen.

Zijn aanval 'kwam hierop neer — 'wij zullen het maar netjes en berijmd uitdrukken — dat hij ons wilde eeren door ons te negeeren.

Wie het in het oorspronkelijke wil lezen, ver-'wijzen wij naar genoemd tijdschrift.

Vanzelf kan ons dit niet deren.

Maar wij willen toch ook niet verhelen, dat het zóó den verkeerden kant uitgaat.

En wij willen dan ook aanstonds verklaren, dat wij er niet aan denken hem met gelijke munt te betalen.

Wij kunnen als wij dit noodig oordeelen weleens scherpe kritiek oefenen, maar te doen alsof onze opponent niet bestaat, durven wij als christen niet voor onze rekening nemen.

Misschien kan het zijn nut hebben om, nu bezinning uitbleef en Dr v. d. V. S. zelfs veel verder ging, de bedoelde passage uit zijn protest thans te publiceeren. Temeer, wijl Dr Smit daaraan bijzonder veel schijnt te hechten.

Hij dan schreef woordelijk: „dat ik protesteer tegen de persoonlijke, hatelijke, , honende wijze, waarop Dr Hepp als eindredacteur van „De Reformatie" meent, — gelijk nu en bij herhaling in het nummer van 27 Juli j.l. ten opzichte van een door mij geschreven artikel, onderlinge discussie te mogen voeren".

Het abuis als schreven we over zijn artikel in onze kwaliteit van eindredakteur laten we passeeren. De rubriek „Kerkelijk Leven", waarin de discussie voorkwam staat geheel onder mijn persoonlijke verantwoordelijkheid.

Ernstiger zijn de kwalifikaties: p e r s o o n 1 ij k, h a t e 1 ij k, honend.

Wanneer we daarop ingingen, zouden we ons in klein jjekibbel begeven' en dat weigeren wij.

Alleen dit.

In heel ons artikel wordt de persoon van Dr V. d. V. S. niet aangetast. We hebben ons niet schuldig gemaakt aan het euvel zijn karakter, zijn leven of iets van dien aard in het geding te betrekken. Dan zouden wij persoonlijk zijn geweest. Maar mi bepaalden wij ons tot zaken n.l. tot beweringen, welke hij had uitgesproken. We hadden het nergens anders over. "Ook toen we het woord van een ander overnamen, dat Dr Smit in deze stond als een eenzame musch op het kerkelijke dak, ging het niet om zijn persoon, maar om zijn gevoelen, dat liij had kenbaar gemaakt. Zeer zeker hebben we-ons eenige ironie veroorloofd. Maar ook deze gold weer niet zijn persoon, maar de stelling, welke hij verkondigde.

Daarom getuigen die kwalifikaties' van een felheid, welke door niets te rechtvaardigen is.

Vanwaar die felheid, hebben wij ons afgevraagd.

Wij weten hier niets met zekerheid, omdat wij persoonlijk niets tegen Dr v. d. , V. S. hebben.

Wel hebben wij meer dan eens ideeën, door hem gepropageerd, moeten bestrijden.

Zoo b.v. de brochure over het vraagstuk van de Heilige Schrift, welke in de serie „Ons Arsenaal" verscheen en waartegen niet alleen wij, maar ook tal van anderen — wij noemen slechts Dr de Moor — groote bedenking hadden, een bedenking, welke door een later door hem geschreven brochure volstrekt niet werd weggenomen.

Wij zagen ons genoodzaakt te polemiseeren tegen zijn artikelen „Vorm en Geest" eertijds in ons blad opgenomen, waarin o.a. uitingen voorkwamen, die het hoog geestelijk karakter van de aktie, door Dr Kuyper en de zijnen in de kracht Gods begonnen en voortgezet, miskenden en waarin hij het leven onzer kerken geheel verkeerd beoordeelde. Aan het einde van ons „contra" gaven wij echter nog de verzekering: „Hem in eenig opzicht te wonden was natuurlijk onze bedoeling niet. Alleen heb ik de dingen klaar en duidelijk willen zeggen. Niet alleen mijn verstand, maar ook mijn hart, drong er mij toe".

En waar hij nxi weer ideeën inzake den Doop op het tapijt bracht, die o.i. onverdedigbaar zijn, moesten wij opnieuw waarschuwen.

Het is waarlijk onze schuld niet, dat wij herhaaldelijk tegen Dr Smit in het krijt moesten treden.

Nog minder was het onze lust.

Alleen liefde tot de waarheid en het belang onzer kerken dreven ons daartoe.

Als Dr V. d. V. S. niet telkens met onbezonken, onbezonnen, onrijpe gedachten kwam aandragen, zou hij van ons geen last hebben.

Maar wat wij gevaarlijk achten mogen wij voorzooveel het aan ons staat geen kans geven te laten voortwoekeren.

Doch bij dat alles laten en lieten wij zijn persoon er buiten.

Nog eens: is daaruit de bitterheid te verklaren, waarmee hij zich tegenover ons uitliet?

Maar dan ligt de fout toch bij hern en wel hierin: dat hij personen en zaken niet' onderscheidt.

Dan — niet om de discussie te openen of te heropenen schreven we dit,

Zooals gezegd heeft Dr v. d. V. Si. in ..„Ger. Theol. Tijdschrift" een eerste artikel geschreven, om zijn gevoelens te verdedigen.

Wij beloofden onze lezers van het een en ander op de hoogte te stellen.

In dit artikel is Dr v. d. S. nog niet toe aan de stelling, welke inzonderheid door ons gewraakt werd en waaromtrent Ds Miedema in de „Groninger Kerkbode" schreef: j, Eigenlijk is deze bewering tegen de Gereformeerde verbondsbeschouwing en wie in vollen ernst dit beweert, moet eigenlijk wel eindigen met in den grond der zaak den kinderdoop te verwerpen".

Wat nu dit eerste artikel aangaat — ïk laat het liever aan een ander over daaromtrent inlichting te geven.

Zeer geschikt lijkt mij daartoe het stuk van (Ds) B(roekstra) in de „Leidsche Kerkbode", waaraan wij het volgende ontleenen:

Dr V. d. Vaart Smit heeft, zooals ge u nog wel herinneren zult, de vraag opgeworpen, of de vroegdoop wel aan te bevelen fras. Er is nog al een enkel woord aan zijn adres geridht, dat van niet veel instemming met zijn betoog getuigde. Ook ik had gemeend u met een enkel woord te moeten inlichten en ge herinnert 't u wellicht, dat ik oordeelde, dat dr v. d. Vaart Smit een overwonnen standpunt 'aanviel. En o.a. heb ik de meening bestreden, dat onze Vaderen in dit opzicht nog van Roomsche smetten niet \Tij waren.

In 't laatste nummer van 't Theologisch Tijdsohrift gaat nu dr v. d. Vaart Smit zijn standpunt verdedigen en vangt aan met te bewijzen, dat 'theusch van hem nog zoo verkeerd niet gezien was, dat hij deze aantijging van met Roomsche overblijfselen besmet te zijn, aan 't adres van onze Vaderen heeft gericht.

Ik zal over 't vraagstuk van den vroegdoop in verband met wat dr v. d. Vaart Smit wil, in dezen brief niet schrijven. Dr v. d. V. Sm. is daar trouwens in zijn verweer nog niet toe gekomen. Ik zal ook niet alles be­ spreken, wat dr V. d. Y. Sm. te berde brengt, zooals b.v. ' dat hij niet alleen staat, dat hiJ zelfs steun ontvangen heeft van docent van der Schuit, docent aan de Ghr. . Geref. Theol. School, en dat hij dezen steun „zeer gewaardeerd" noemt. Ik laat hem dit alles gaarne, al zal misschien menigeen wel even verwonderd hebben opgezien, dat dr v. d. V. Sm. in zake den doop, juist in deze dagen, blij is met den steun, hem door docent van der Schuit verleend. Ik wil alleen komen op de poging, die dr v. d. V. Sm. doet om te bewijzen, dat het zuurdeeg van 't Roomsche beginsel niet vreeind is aan de begeerte van den vroegdoop bij onze Vaderen.

En om dit nu te bewijzen, gaat dr v. d. V, Sm. zijn pad eerst effenen door te poneeren, dat hij onder „de Vaderen" verstaat 't geheele Gereformeerde Volk in vroegere eeuwen. En dan trekt hij los met bewijs op bewtjis, dat 't Gereformeerde volk toch heusch zoo zuiver niet was.

't Kan zijn, dat ik mij vergis, maar ik geloof, dat dr V. d. V. Sm. zich 't op dit punt al te gemakkelijk heeft gemaakt en ik zou haast willen zeggen, dat hij bezig geweest is een open deur in te trappen.

Dat gevaar kon niet worden ontgaan, toen dr v. d. V. Sm. heel 'handig onder „de Vaderen" heel 't volk van Gereformeerden huize in vroegere eeuwen heeft verstaan.

Maar ik vraag mij af, of hij daardoor heel zijn be-, toog niet reeds van tevoren met vruchteloosheid heeft geslagen. Trouwens, ik meende, dat men dus van de opvatting was, dat onder „de Vaderen" juist, als dergelijike vraagstukken in geding kwamen, de leidslieden werden verstaan. .

Stel u eens voor, dat dr v. d. V. Sm. eens een resumé moest geven van de beginselen waaruit de Geref. Kerken tegenwoordig leefden. En dat hij dan met loslating van wat objectief vast ligt, ging opsommen w^at temidden van de Gereformeerden nog we'l tot openbaring 'komt, dan zal hij wel moeten toestemmen, dat we toch wel een heel eigenaardig beeld zouden ontvangen van , wat de Geref. Kerken vndlen. Ja, als al wat gereformeerd heet, gereformeerd deed, ja dan zou 't hier haast een volmaakt leven worden. Dan zouden we in 't Noorden niet zien, dat in 't midden der Geref. Kerken ongedoopte kinderen werden gevonden, en in 't Zuiden, dat zoovelen wel belijdenis afleggen, maar niet aan 't H. Avondmaal deelnemen, enz.

Ea waar dr v. d. V. Sm. zich heeft laten verleiden zich op 't leven van 't Geref. volk ten opzichte van den doop te beroepen, tot bewijs voor zijn meening, meen ik dat hij zich op zeer glad ijs, zoo niet erger heeft begeven.

Dr V. d. Vaart Smit moet b.v. eens bewijzen, dat wat onze Kerken in art. 56 onzer Kerkenordening hebben vastgelegd met Roomsch zuurdeeg is besmet en dat dus ook onze Synode van Arnhem anno 1902, zich hierin nog niet had gezuiverd, dan • zouden we op dit punt verder kunnen komen.

Voorloopig zal ik nog maar, niet uit conservatisme, maar om'dat ik meen dat dit 't juiste standpunt is, aan de gedachte vasthouden, dat onder onze vaderen niet 't volk in 't algemeen, maar wel degelijk de leidslieden van vroeger moeten worden verstaan. Anders is 't gevaar zeker niet denkbeeldig, dat men de theorie naar d'e praotijk en niet omgekeerd de practijk naar de theorie gaat vaststellen.

Met dit oordeel stemmen we gaarne in.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1928

De Reformatie | 8 Pagina's