GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De duidelijkheid der Heilige Schrift en de exegese.

Bekijk het origineel

De duidelijkheid der Heilige Schrift en de exegese.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

In een onzer vorige artikelen spraken wij erover, dat de duidelijkheid der Heilige Schrift uitlegging niet overbodig maakt.

Wij gaven ook de redeïi daarvan op.

Was onze ziel even helder als de Schrift zelf, zoo zou uitlegging overbodig, ja. ongeoorloofd zijn.

Maar zelfs de verlichting des Heiligen Geestes heft d(! duisterheid van ons versta, nd niet geheel op. Ook in deze hebben wij maar een klein beginsel.

En waar nu de gave der verlichting onderscheiden is, waar de eene geloovige meer verlicht is dan de ander, daar •, kranen de geloovigen elkander in het verstaan féxï (ie Schrift helpen, daar kan vooral het leerambt, waaraan een bijzondere — ofschoon geen volkomen — verlichting is toegezegd, uit de Schrift over de Schrift voorlichting geven.

Doch het is nooit zóó gelegen, dai zij, die door Gods Geest verlicht zijn, van alles wat in de Schrift staat uitlegging., zouden behoeven.

Immers strijdt dit met de verlichting, welke zij ontvangen.

Die verlichting zou hun niet hebben gebaat.

Zij zouden nog geheel duister-voor de Godsopenbaring zijn.

AVie daarom meent, dat alles in de Schrift den geloovige moet worden uitgelegd, miskent de ver-.lichtende werking van den Heiligen Geest.

En hoe onderscheiden de verlichting ook zij, zij heeft gelijk wij zagen toch ook veel gemeenschappelijks.

De Heilige Geest - zorgt ervoor, dat alle geloovigen b.v. voor de groote feiten der bijzondere openbaring genoegzaam verlicht zijn, zoodat zij daaromtrent alle uitlegging kunnen missen.

Zelfs vonden we, hoe de algemeene verlichting van den Geest, welke ook tot niet-geloovigen uitgaat, die feiten in de Schrift doet onderscheiden.

Maar hoe staat het nu met de exegese?

Exegese mag niet vereenzelvigd met de gewone uitlegging.

Exegese is w e t e n s c h a p p e 1 ij k e uitlegging. Dikwijls nu hoort gij beweren, dat de g.ansche Heilige Schrift objekt, voorwerp, is van exegese.

Wie van den arbeid der exegeten kennis neemt, merkt aldra op, dat die zich uitstrekt over elk woord en elke zinsnede der Schrift.

Hier schijnt men op een tegenstrijdigheid stuiten. te

De gewone uitlegging mag zich niet bezig houden met elk onderdeel van de Schrift, want voor die deelen, waarvoor de duisterheid der ziel is opgeheven, waarop direkt kontakt is ontstaan tusschen de heldere Schrift en het verhelderde veerstand., heeft uitlegging geen zin.

Als gij daarbuiten den storm hoort gieren en^ de dakpannen ziet wegscheren, staart gij iemand. die u aanbiedt: laat mij u uitleggen, dat het stormt^ met bevreemding aan.

Verduidelijking van. wat u reeds lang duidelijk is acht gij volkomen terecht ongerijmd.'

Maar nu ^ou 'de wetenschap zich wel tot taat mogen stellen u uit te leggen, wat u al duidelijk is?

Voor uw besef wringt hier iets.

Misschien zijt gij geneigd - de eenvoudige oplossing voor te slaan: ook de wetenschappelijke uitlegging, de exegese, beperke zich tot die punten uit de Schrift, - die inzichzelf even duidelijk zijn als de o'verige, maar waarvoor wij nog duister zijn. •.••••

Daarin ligt dan echter de aanklacht opgesloten, dat de exegese, 'welke aan dien eisch nièl gehoorzaamt, het duidelijke in twijfel trekt.'

Hieruit gevoelt gij reeds, dat gij hiermee voor een uiterst moeilijke kwestie komt te staan.

Om in deze' tot' een juiste vraagstelling te geraken, moet gij u even 'op wetenschappelijk gebied wagen.

Wij willen ons beijveren den stand der kwestie ook voor den niet-wetenschappelijk' gevormde begrijpelijk te maken.

• En men beginne dan met dit goed vast te honden en nooit meer los te laten; alle exegese mag niet over één kam worden geschoren.

Er is exegese en exegese.' ,

Er is een exegese, welke noodzakelijk is geworden door de speciale omstandigheden, waarin gij verkeert en een exegese, welke afgedacht van alle bijzondere toestanden, in .het algemeen noodzakelijk 'is.

Er is een exegese, waaraan de christenen uit de eerste eeuwen geen behoefte hadden en een exegese, welke zoowel hun had kunnen dienen als ook ons.

Men zal nu wel vermoeden, waar wij heen willen.

De exegese, welke voor ons noodig is en voor hen niet was, vindt haar grond in het feit, dat de talen, waarin de Schrift geschreven is, wel de hunne waren, maax de orize niet zijn.

Of neen, ook dat is nog niet nauwkeurig ge-, noeg iiitgedrukt. s _.

Want velen hunner waren van de taal van het Oude Testament, het Hebreeuwsch onkundig.

Wij zouden dit dus alleen mogen betrekken op het Grieksch.

Doch ook hierop moet dan weer een reserve worden gemaakt en wel deze, dat zij bij de toestanden van het Oude Testament dichter stonden dan wij.

Laten we echter om de zaak niet al te ingewikkeld te maken, alleen het Nieuwe Testament in het oog vatten. , .

De exegese moet voor ons de beteekenis van de w o o r d e n van het Nieuwe Testament vaststellen. Dat was voor de eerste christenen, die het volksgrieksch leenden, natuurlijk geheel onnoodig. Onze exegeten schrijven over één woord soms lange verhandelingen. Als voorbeeld noem ik het woord „epiousion" uit de bede van het Onze Vader: „Geef ons heden ons dagelijksch brood". Onze Statenvertaling geeft dit weer door „dagelijksch". Ook vele nieuwere exegeten keeren tot deze beteekenis terug. Maar een tijdlang genoot de vertaling „noodzakelijk" of „toereikend" de voorkeur. En er zijn er thans niet weinigen, die meenen, dat hier gelezen moet worden: ons brood „voor morgen".

Nu-bestaan er gelukkig niet over elk woord zulke uiteenloopende opinies. Het lastige is hier, dat „epiousion" alleen in het volmaakte Gebed voorkomt en nergens elders in de Schrift. Maar goed, de eerste christenen hadden met dit woord geenerlei moeite. Zij konden de woordexegese ontberen.

Dat niet alleen. Wat grammatica of spraakkunst is, weten onze lezers wel. Nu zitten onze exegeten vaak te tobben over de grammatische vormen van de woorden, over de vraag, van welk woord een bepaald zinsdeel afhankelijk is enz. De grammaticale exegese kost hun heel wat hoofdbrekens. Zoo vertaalde men vroeger — onze Statenvertaling levert daarvan bewijs — Joh. 5:39 aldus „onderzoekt de Schriften". Men vatte den betreffenden woordvorm op als een gebiedende wijs. Tegenwoordig is-men-hiervan algemeen teruggekomen. Men meent hier met eed

-wat de grammatica noemt — aantoonende wijs te doen te hebben en leest: „Gij onderzoekt d'e Schriften'". Zulk een kwestie.. rees uitteraard bij de eerste, christenen niet. Zij behoefden zich ook over de. grammaticale exegese geen zorg te scheppen, ^ sSI^,

Zoo zouden wij nog eenige soorten van exegese kunnen onderscheiden, waarmee zij niet te maken hadden en die door ons niet mogen worden verwaarloosd. , •

Pilaar het bovenstaande zal ter toelichting toereikend zijn. . . . .

Het is gelukkig, dat de theologische wetenschap op dit gebied zulke kostelijke hulpdiensten verleent. : ; ^ï^f

Evenwel - ^, .meer dan hulpdiensten zijn dit iiiet.

Indien de traditie de, beteekenis der woorden, trouwer had bewaard, ware hier, geen verduistering ingetreden. , , ,

Deze verduistering is natuurlijk een verduistering van het verstand, niet een. verduistering van de Schrift zelf.

In deze woord-en grammaticale exegese vindt de wetenschappelijke urtlegging niet haar eigenlijke roeping.

Zij is niet onder alle omstandigheden noodig.

Maar wat wèl altijd noodig is, is de p r a g-matische of zakelijke exegese.

Zij betreft niet den vorm, maar den der H. Schrift. / inhoud

Ware nu dé gansch'e Schrift objekt van deze exegese, zoo zou daaruit noodzakelijk volgen, dat wij totaal verduisterd zijn voor de Schrift.

Maar dan zou deze exegese ook geheel onmogelijk zijn.

Dit geldt reeds bij het lezen van een gewoon boek.

Indien dit van a tot z voor u onbegrijpelijk is, kunt gij niet beter doen dan het ter zijde , te leggen.

Het zal u niet helpen of gij het honderdmaal doorleest.

Al spelt gij zin voor zin, woord voor woord, gij vordert niét. •: Vi^'^i, ijSi ? '; i.': r; i, '« ••ïi.'-ö ih •¥ - 'r:

Of wilt gij-eën'arïaef töbrbêeld? '"

Wanneer er een kleitafeltje. wordt opgegraven, 'flat met volstrekt onbekende teekens is bekrast, zal het resultaat der ontcijfering nihil zijn.

Doch als men een paa, r teekens weet thuis te brengen, bieden die den sleutel om langzamer-[ hand het geheel te ontraadselen.

-Vis men het derde van de vergelijking in • het I oog houdt, wordt het duidelijk, dat nooit de [geheele Schrift objekt van zakelijke [exegese kan wezen.

Met opzet zeg ik het derde der vergelijking.

Want de Schrift verschilt te sterk van een gewoon boek, dan dat men in allfe opzichten paral-I lellen zou kunnen trekken.

Een gewoon boek kan in zichzelf duister zijn, jde Schrift niet.

Dat beheerscht de exegese.

Daarom moet gij de kwestie zóó stellen: gelijk [bij een gewoon' boek de onduidelijke plaats verklaard moet worden naar de duidelijke, zoo dient do exegese bij de Schrift die plaatsen, waarvoor [het geloovig verstand tot nog toe duister was, [uitgelegd, ook wetenschappelijk uitgelegd naar die [plaalsen, waarvoor gij of uw medegeloovigen verlucht zijt geworden. '\/& ; ^m^4: ^'ii: i--^--'-'-

Uie uitlegging is niet het werk van-'den menscholijken uitlegger, maar het werk van den Heiligen Geest, die de eigenlijke auteur is van de [bchrift.

Gelijk ieder de beste uitlegger is van zijn eigen [woorden, zoo ook hier.

En voor die uitlegging bedient .de.Heilige Geest, [zich van de Schrift zelf. . Mï^^ÊmS^ÊSÊaM:

Omdat de Schrift in zichzelf helder is, is zij Ihet eenige middel.

Niét de exegeet legt uit, maar de Geest [Christus door de Schrift. van

De exegeet doet niet anders dan naar de zelf-Iuitlegging van de Schrift luisteren.

Hij is niet meer dan het ontvangstation, [de boodscbap dóórgeeft. dat

Daarom mag nooit de helderheid der I is c h r i f t • V a n de exegese a f h a n k e 1 ij k [worden' 'ge maakt.

Het is juist omgekeerd.

De exegese is afhankelijk van de heldere Schrift. Zij heeft zich te vergenoegen met de bescheidenaak om te registreeren, wat de Schrift tot haar preekt.

Derhalve staat niet alleen de kerk niet tusschen e Schrift en ons in, maar-ook de wetenschap niet.

De wetenschap is slechts dienares, die zelf alles oet ontvangen.

In onzen tijd, waarin de exegese soms hooge retenties voert, mag daarop wel alle nadruk woren gelegd.

Maar om tot ons uitgangspunt terug te keeren.

Alles in de Schrift tot een kwestie van exegese e willen maken is zondigen tegen de verlichting es Heiligen Geestes.

Wel wordt gij overal voor de vraag gesteldl: aan.vaardt gij, wat u uit de Schrift duidelijk is' geworden?

Dit is echter een kwestie van gelooven öf nietgelooven.

^ Verkeerde wisselstand. II.

Dr V. d. Vaart Smit vervolgt:

Voorts is op nóg een element van dezen gedachtegang te letten, n.l. .dat naar G a 1 v ij n en de Gereformeerde reformatoren een bijzondere sacramenteele genade niet bestaat, dat slechts hij de genadegave van het sacrament ontvangen kan, die ze „promissione per fidem" •door de geloofsaanvaarding van de belofte Gods, reeds heeft. Het teeken en zegel onderstelt de aanwezigheid van het Woord en het geloof en het doel van het sacrament kan uitsluitend zijn om het reeds aanwezige geloof te versterken („constituinnis ergo sacramenta in hoc a Deo posita esse ut fidei nostrae serviant, . nempe ut alaut ipsam, exeroeant, augeant", Instit. 1536, I. p. 103). Zoo zegt ook Dr Bavinck met nadruk: Dan alleen, wanneer het geloof aanwezig is, zijn zij (de sacramenten) middel in Gods hand, om de onzichtbare goederen der genade te beteekenen en te verzegelen, Hd. 2:38, 22:16, Ef. 5:26".

„De Gereformeerden gingen ook uit van de gedachte en trachtten deze vast te houden, dat de doop voor de geloovigen was ingesteld en dus het geloof niet werkte maar versterkte.

Teneinde den sacramentszegen te kunnen genieten is dus te voren noodig, dat het geloof, dat door den Heiligen 'Geest gewerkt, uit geloofsgehoorzaamheid, dus bewust en persoonlijk (als éen actio a parto hominis), het zichtbare teeken en ^ zegel aanvaardt, aanwezig is. Gelijk het ontvangen van den zegen die in den dienst van het (hoorbare) Woord 's Zondags geboden wordt, afhangt van de persoonlijke geloofsaanvaarding (actio fidei) dergenen die er bij aanwezig zijn (quatenus. . . . eatenus!) en iemand die afwezig is, dezen zegen missen moet, alzoo is het ontvangen van den.zegen < 5'-e in. den dienst van het zichtbare Woord (het saorapient) geboden wordt afhankelijk van dezelfde geloofsaanvaarding (actio fidei) dergenen die er aan deelnemen en kan iemand, die er niet bij aanwezig is, dezen zegen niet genieten (ook hier geldt het quatenus. .. . eatenus)." Zoo heeft dan ook zoowel het deelnemen, telkens opnieuw aan den Dienst des Woords als het deelnemen telkens opnieuw, aan het sacrament, het karakter van „herhaling der geloofsbelijdenis". De sacramenten zijn „professienis notae quibus palam in Dei nomen juramus, fidem illi vicissim nostram atstringentes". De beteekenis van de doopvragen omschrijft Galvijn aldus: „nota est.

a. qua palam profitemur nos populo Dei accenseri veile,

b. qua testamur nos in unius Dei cultum, in unam religionem cum Christianis omnibus consentire,

o. qua denique fidem nostram publico offirmamus", dat is,

a. daardoor publiek belijden dat wij tot het volk Gods gerekend willen worden,

b. daardoor betuigen in te stemmen met alle Christenen in één dienst des Heeren, één Godsdienst,

c. daardoor ten slotte publiek ons geloof bevestigen Liturgisch is het dus wel zeer goed Calvinistisch gedacht geweest, toen onze vaderen zoowel in het doopsformulier (Olevianus) als in het Avondmaalsformulier het credo de plaats gaven als reeds boven vermeld en aan de beantwoording der doopvragen uitdrukkelijk een belijdend karakter gaven. Voorts is duidelijk, dat ik niet te sterk spra'k, toen ik schreef dat deze herhaling der belijdenis tot het wezen van het sacrament behoort; en daar voeg ik thans nog bij, dat in de eerste plaats dus ook het 'beantwoorden der doopsvragen tot de belijdende leden der kerk beperkt behoort te blijven, aangezien alleen iemand, die geloofsbelijdenis reeds deed zijn geloofsbelijdenis in het sacrament herhalen en bevestigen kan, en dat in de tweede plaats deze herhaling der belijdenis als integreerend deel van de sacramentsbediening niet ontbreken mag, en alzoo afdoening in den kerkeraad (idee van Ds M u n, n i k) niet geoorloofd zou zijn, daar dan aan het sacrament iets ontbraik, dat niet ontbreken mag, n.l. de subjective zijde van tie objectief-subjectivo „res sacramenti" (beteekende zaak).

Bij den kinderdoop kan uiteraard het kind zelf geen geloofsbelijdenis doen., De rijkdom echter van het genadeverbond is, dat door Gods genade nu in den weg van het verbond de belijdenis dor ouders niet alleen voor de ouders, „zon: dikwijls als" zij geloovig tot hun God komen, .een weg tot zeg'en is, doch tevens „even dikwijls" voor hun zaad. Het is echter volkomen duidelijk — gelijk ook practisch door de Christelijke ouders eïvaren wordt — dat de verbondsweldaden, versterking van het geloof, met name van het _geloof in de vergeving der zonde en in de gave van het eeuwige leven, dan in het sacra.ment van den kinderdoop in de eerste plaats, aan de ouders toekomen en eerst in de tweede plaats (aïgezien van • de ons verborgen' onmiddellijke inwerking Gods op de ziel van het kind „naar de ordening van Melchizedek"), „naar de ordening van Abraham inden middellijken weg, historisch en psychologisch, . „alnaannate het tot zijn verstand zal gekomen zijn", aan het kind, dat den doop ontving. De vrucht van den doop is dan ook geenszins ex. opere operate, door het feit alleen dat het teeken en zegel bediend wordt en realiseert zich óok niet slechte voor het moment van do doopshediening: zelve, doch is een zich over het gansche leven zoowel van de ouders als van het - kind uitstrekkende roeping en ge; riade Gods. Al naarmate het geloof „aanvaardt" gelijk het eenmaal publiek in het heUig. sacrament deed, en telkens tot dit aanvaarden terugkeert en er zich uit hernieuwt, heeft de doop psychologische en paedagogischo kracht voor de ouders; en al naarmate het kind mede met zijn ouders leert aanvaarden, deelt het in dezen zegen en ervaart er ook .zelve de kracht van.

En zoo' keer ik terug tot de uitdrukking in het dootïsformulier „om ons en onzen zade zijn verbond te verzegelen", houdt staande, dat deze uitdrukking er niet los en zonder beteekenis staat, doch uit de volheid van het Geref. belijden uit den bloeitijd onzer kerken is gegrepen en blijf van mcening 'dat de Geref. verbondsbeschouwing gelijk C a 1V ij n e.a. indertijd bijv. in de sacramentsloer ontwikkelden, „ons en onzen zade" in het sacrament van den doop alte sacramenteel onafscheidelijk verbonden doet kennen. De „res sacramenti", de beteekende zaak (die tot het wezen van het sacrament behoort) heeft naar goed Calvinistisch principe, 'tege^ lijkertijd een. objectieve en een subjectieve zijde, die beide „handelingen", actiones, zijn; van Gods kant een roëel aanbod der gienadeweldaden tot versterking van het (reeds aanwezige) geloof en van 's menschen zijde een alleen bij volwassene., belijdende leden, mogelijke, reëele geloofsaanvaarding door geloofsbelijdenis van deze zelfde weldaden. De beantwoording der doopvragen is dus een herhaling' der geloofsbelijdenis en deze behoort tot het wezen van het sacrament.

Ik meen, dat ik niet te sterk heb gesproken, toen ik schreef, dat reformatorisch-denkenden deze stelling bezwaarlij'k zouden kunnen ontkennen."

Hiermee hebben wij de bewijsvoering van Dr V. d. V. S. onverkort weergegeven.

Slechts lieten wij de voetnoten achterwege.

Wij meenen, .dat dit zonder gevaar voor gang van het betoog kon. den

Zou echter Dr v. d. V. S. van gevoelen zijn, dat wij hem niet honderd percent recht doen door die voetnoten, die voor het meerende.el onzer lezers niet gemakkelijk te verstaan zijn, .weg te laten, zoo heeft hij het ons slechts even te berichten en wij drukken ook die af.

In dit artikel bepalen we ons tot één opmerking, een opmerking, welke ieder attent lezer ongetwijfeld ook bij zichzelf zal hebben gemaakt.

Dr V. d. V. S. beloofde zijn stedling, dat de ouders bij den do'op van hun kind zelf mee den dodp ontvangen, uit A u g u s t i n u s en C a I v ij n te zullen \y a a r-maken.

Daargelaten nu, dat het citatenmateriaal uit beiden niet bepaald overvloedig kan worden geheeten en kwantitatief wat schraal is, voldoet het kwalitatief stellig niet aan de eischen.

Het merkwaardige is, dat in geen enkele van deze citafen van de ouders ook maar met één woord gerept wordt. Nergens worden de ouders genoemd. Hieruit volgt, dat hij geen enkel DI-RE.KT b 6 w ij s voor z ij n stelling b ij A u g u s-tinus of Calvijn heeft kunnen vinden.

Dit was trouwens te verwachten.

Hij maakt slechts gevolgtrekkingen uit hun woorden.

Dit is een werk, waarmee men altijd voorzichtig moet zijn..

Of zijn gevolgtrekkingen juist zijn, zullen nader onderzoeken. Wl.]

Dit wenschen wij thans reeds vast te leggen, dat Dr v. d. V. S. het eigen lijkje bewijs is schuldig gebleven.

-^ Jubileum „Hongaarsche Heraut".

Men sta het ons toe, dat wij den regel, waaraan wij strak vasthouden, om in ons blad geen circulaires enz. op te nemen, door een uitzondering bevestigen.

Wij houden ons overtuigd, dat ook zij, die weleens tevergeefs bij ons hebben aangeklopt, dit zonder eenig gevoel van spijtigheid zullen billijken.

Wij staan er trouwens onze ruimte, welke wij anders - zouden hebben besteed aan een artikel over het Calvinisme in Hongarije voor af.

Voor ditmaal zien wij over het bezwaar, dat sommigen het reeds in een ander blad gelezen kunnen 'hebben, heen.

Men gelieve dan kennis te nemen van de volgende regelen.

L. S.

^ Mogen wij enkele oogenblikken beslag leggen op Uw tijd? Het geldt een zaak, waarvoor ongetwijfeld

in ons vaderland veel belangstelling bestaat. Dit jaar viert do Kalvinista Szemle, d.i. de Hongaarscho Heraut, liet calvinistisch orgaan, dat in het Hongaarsch wordt uitgegeven, en waarvan - Prof. Dr .f. Sebestyén te Budapest hoofdredacteur is, zijn tienjarig bestaan. Misschien vindt ge zulk oen tienjarig' jubileum niet gewichtig genoeg om or meliling van te maken, en hier . in Nederland zouden WO er ook niet aan denken voor dit' feit de belangstolling te vragen. Maar voor Hongarije staan d(> zaken anders, in dit land is hot wel van groote bctockenis, dat een calvinistisch blad, dat zulke zuivere tonen doet hooren als dit orgaan, het tien jaar volhoudt. Do echt-calvinistische groep is daar betrekkelijk klein. De sympaÜüe voor een zuiver-gereformeerde beweging is gering. Zelfs is tegenspoed niet achterwege gebleven, en wie de toestanden in Hongarije ecnigszins kent, weet welk een moeilijke taak de Hongaarscho Heraut te vervullen heeft. Maar zijn kloeke hoofdredacteur Prof. Sebestyén is voor deze moeilijkheden niet uit den weg gegaan, en heeft door Gods genade tieri. jaren mogen getuigen voor do calvinistische beginselen en in zijn iDlad onvermoeid gestjeden om zijn volk te voeren , tot de •oude paden van de gereformeerde belijdenis.

Deze arbeid heeft recht op onze waardeering.

En wij willen immers ook aan deze waardeering uiting geven.

Daarvoor biedt het tienjarig bestaan van de Kalvinista Szemle een uitnemende gelegenheid.

Ondergeteekenden hebben zich vereenigd om indien mogelijk aan Prof. Sebestyén een Jubileumgave aan te bieden, en zij doen daarbij een beroep op ons gereformeerd volk.

Zeker, er is in eigen kring veel noodig, maar vergeet toch niet, dat God ons zegent met tal van Aveldaden, die onze broeders en zusters in Hongarije missen.

Zij hebben onzen steun zeer noodig.

Eerst geestelijk en niet minder financieel.

ifogen wij op een milde bijdrage rekenen?

Het gaat om den strijd voor het Calvinistisch beginsel.

Het geldt ten diepste de zaak des Hoeren in Hongarije.

Daarom hebben wij alle vrijmoedigheid om dit dringend verzoek aan U te doen.

De laatste onderteekenaars zijn gaarne bereid Uw gaven te ontvangen.

H. GOLIJN, 's-Gravenhage.

Prof. Dr V. HEPP, Amsterdam.

Prof. Dr T. HOEKSTRA, Kampen.

Mej. H. S. S. KUYPER, 's-Gravenhage

Dr K. DIJK, 's-Gravenhage (Beeklaan 467).

Dr J. A. NEDERBRAGT, 's-Gravenhage

(Galileistr. 14)..

's-Gravenhage, ultimo November 1928. In het vervolg van onze artikelenreeks „1n de Donaulanden" komen wij vanzelf op deze zaak terng.

ÏWcn wafhte daarop echter niet met het inzenden van zijn .hijdrage.

Wanneer ik zeg, dat dit doel aller sympathie verdient, is dit veel te zwak uitgedrukt.

Op ieder, die iets kan missen, rust hier een verplichting.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

De duidelijkheid der Heilige Schrift en de exegese.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 november 1928

De Reformatie | 8 Pagina's