GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN.

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verkeerde wisselstanfl. III.

Om de kwestie zuiver te houden, kan het zijn nut hebben te herhalen, waarom het hier niet gaat en waarom wèl.

Het gaat er hier niet om, dat Dr v. d. V. Smit een pleidooi hield tegen den zo ogen aamden vroegdoop. Ofschoon wij het met dit pleidooi niel eens zijn, zouden we toch niet naar de pen gegrepen hebben om het te 'bestrijden. Over deze kwestie bestaat er in onze kerken verschil van gevoelen en wij zijn van oordeel, dat, al mogen er pogingen worden aangewend, om elkander te overtuigen, men elkander hierin toch behoort te dragen.

Het gaat er hier niet om, dat Dr v. d. Vaart Smit aan de doopvragen het karakter van b e 1 ij d e n i s V r a g e n wil geven. Hoewel wij meenen, dat prof. Bouwman hem in „De Ba.zuin" op' dit punt afdoende weerlegd heeft en dat Dr v. d. V. S. in zijn verdediging daaTtegen; niet is geslaagd, achten, we ook deze zaak niet van zoo hooge importantie, dat wij hieroVer zoudeu moeten polemiseereit.

Het gaat er hier vooral niet om, dat de Doop van een kind voor zijn ouders van geen beteekenis zou zijn. Indien Dr v. d. V. S, slechts op de beteekenis van den Doop voor de ouders had gewezen, zouden wij hem g.aarne zijn bijgevallen. Wij zijn juist van gevoelen, dat deze beteekenis soms al te zeer wordt weggecijferd.

Maar het gaat enkel en uitsluitend hierom, of de ouders bij den Doop van hun kind ook zelf mee den Doop o)itvangen.

zin. Dr V. d. V. S. beantwoordt dit in bevestigenden

. Daarmee verkondigt hij iets, wat nóch in onze Gereformeerde Kerken nóch in de Gereformeerde dogmatiek ooit is gehoord.

Dat is op zichzelf genomen nog geen argument tegen de waarheid van. zijn stelling.

Onze Gereformeerde dogmatiek verzet er zicli gelukkig niet tegen, dat er iets nieuws wordt te voorschijn gebracht.

Onze Gereformeerde Kerken hebben niet in kouservatisme haar belijdenis afgesloten, zoodat er niets nieuws aan mag worden toegevoegd.

Het nieuwe is integendeel hoogst welkom.

Het mag gerust tegen oude voorstellingen ingaan, mits dan op grond van de Heilige Schrift de onhoudbaarheid van de laatste worde aangetoond.

En dan maakt het nog groot verschil, waarop dit nieuwe zich richt.

Er zijn kwesties, welke aan het uiterste van den omtrek liggen.

Het zou niet goed zijn, . zich daarover warm te maken.

Het is altijd verkeerd betrekkelijk kleine dingeu op te blazen.

Maar er zijn ook kwesties, welke voor het leven des geloofs en het leven der kerk van meer dan gewoon gewicht zijn.

Daartoe behoort naar onze innige overtuiging ook de kwestie, welke Dr v. d. V. S. opwierp.

Zij raakt min of meer het hart van onze Gereformeerde doopsbeschouwing en moet ook invloed oefenen op onze Gereformeerde doopspraktijk.

Wij kunnen het niet anders zien, of Dr v. d. V. S. heeft hier een. wissel verkeerd overgetrokken.

En wij beschouwen het als onzen plicht om te trachten den wisselstand weer in orde te brengen vóór en aleer een trein zich daarop zou bewegen. »v : ''r'^r: "-%^''tf

Deze polemiek voeren we waarlijk niet, omdat wij er lust in hebben.

Het ware ons veel waard geweest, indien zij achterwege had kunnen blijven.

Maar wij gevoelen het sterk: wij mogen niet anders.

In tegenstelling dan. met wat wij daareven neerschreven, dat wat Dr v. d. V. S. voordraagt nog nooit onder Gereformeerden is vernomen, betoogt deze, dat wat hij beweert reeds bij Augustinns en Calvijn voorkomt.

Wij hebben in een vorig artikel reeds gekonstateerd, dat hij dit niet heeft kunnen bewijzen.

De citaten, welke hij gaf, roerden deze kwfjstie zelfs niet aan.

Van het deel hebben der ouders aan het sacrament van den Doop was hier geen sprake.

De ouders worden er noch in genoemd noch in aangeduid.

Maar , wij stelden aan het eind de vraag of het dan wellicht door redeneering uit hun woorden zou kunnen worden afgeleid.

Nu laten wij Augustinus verder rusten.

Niet, omdat hij zich meer in een zin zou hebben uitgelaten, waaraan Dr v. d. V'. S. houvast krijgt. y, : ' ; |.:

Indien iemand zulks zou meenen, willen wij daarover graag afzonderlijk handelen.

Maar we meenen Augustinus hier te mogen uitschakelen, omdat ook Dr v. d. 'V. S. zich meer indirekt op hem beroept.

Ook dringt ons hiertoe de reden, dat Augustinus, dien wij hoog waardeeren, toch niet als een 'Gereformeerde autoriteit voor ons kan gelden.

Met Calvijn staat het anders.

Tot Jiem bepalen we ons dan ook;

Hoe poogt nu Dr v. d. V. S. zijn stelling uit Calvijn te bewijzen?

Door eerst enkele citaten te geven en daaruit

met dwingende logika aan te toonen, dat geen andere konsekwentie mogelijk is, dan dat de ouders bij den Doop van hjun kind ook zelf mee den Doop ontvangen?

Men zou dit mogen verwachten,

ilaar hierin stelt hij om te beginnen al teleur. Hij houdt vóór hij zoogenaamd bewijs levert een kort betoog. Hij schrijft: „In het sacrament is tusschen tweeërlei, n.l. het „teeken en zegel" en 'de „beteekende zaak", of eigenlijk tusschen drieërlei, het „teeken en zegel", de „beteekende zaak" en de „conjunctie", de „verbinding" tusschen die beide te onderscheiden. En volgens de Gcret. dogmatiek behoort dit tweeërlei of drieerlei tot het gezamenlijke wezen van het sacrament".

En nu komt een hoogst merkwaardige zinsnede, waarvoor wij door spatiëering bijzondere aandacht vragen: „Kan ik dus aantoonen, dat wat door mij ter zake in „Vragen aangaande den H. Doop" betoogd werd onder d i t t w e e ë r 1 e i of d r i e ë r 1 e i t h u i s b e h o o r dan heb ik het vereischte bewijs geleverd en mijn opponenten weerlegd".

Docli zoo maakt Dr v. d. V. S. het zich wel bui tengewoon gemakkelijk.

Hier moeten wij toch even halt houden.

Wij moeten opmerken, dat hier niet scherp onderscheiden wordt.

Iets kan hetzij tot het „uitwendig teeken en zegel", hetzij tot de „beteekende zaalï" behooren, zonder nog tot den Doop te behooren om de eenvoudige reden, dat wij als tweede sacrament het Avondmaal aannemen.

Het spreekt als een boek, dat, wat tot het wezen van het Avondmaal behoort nog niet mag worden gerekend tot het wezen van den Doop.

En hierin ligt — hoe ongelooflijk het ook schijne — de geweldige vergissing, welke Dr V. d. V. S. bij zijn beroep op Calvijn begaat.

In de voornaamste „bewijsplaatsen" spreekt Calvijn niet O'Ver den Doop en ook niet over het sacrament in het algemeen, maar speciaal over het Avondmaal.

Dr V. d. V. S. verwijst naar een brief van Calv-ijn aan den , Gnesiolutheraan (onvervalschte volgeling van Luther) Joachim Westphal. Maar deze brief handelt, behoudens een enkele passage, waarin van den Doop terloops gewag wordt gemaakt, geheel over het Avondmaal, gelijk ook in den aard der zaak lag, want niet over den Doop, maar over het Avondmaal liep destijds de strijd tusschen deze ultra-Lutherschen en Calvijn.

Dr V. d. V. Smit roept ook in een noot te hulp „de hoogst interessante discussie van Calvijn met Bullinger, - in welke Calvijn zich uitvoeriger en duidelijker over de sacramenten uitlaat dan in de Institutie". Wij voor ons kunnen deze appreciatie niet zoo dadelijk onderschrijven. Maar dit daargelaten. Nu onttrekt Dr v. d. V. S. zich wel een beetje aan de controle door niet erg nauwkeurig de vindplaatsen te vermelden. Hij beroept zich in den breede op het 12de deel van de Opera Omnia van Calvijn in het Corpus Reformatorum, bezorgd door Baum, Cunitz en Reuss. Eenmaal vermeldt hij de pagma, wat in ongelegenheid brengt, omdat dit .werk niet in pagina's, maar in kolommen is ingedeeld. Het moet bladzijde 701 zijn, maar deze bestaat niet. Kolom 701 spreekt over heel iets anders. Brief 701 evenzoo. Van de brieven, van Calvijn aan Bullinger in dit twaalfde deel opgenomen, komen voor dit onderwerp hoofdzakelijk in aanmerking no. 880 en no. 1039. En in beide wordt heel vluchtig over den Doop gehandeld, maar zeer uitvoerig over het Avondmaal. De gedachten, door Dr v. d. \-, S. aan deze brieven ontleend, komen juist in die gedeelten voor, wa; ari n C a 1V ij n z ij n gedachten over het Avondmaal uiteenzet.

Indien ons blad een wetenschappelijk karakter droeg, zouden wij dat gaarne nader staven.

Maar zij, die het Latijn meester zijn, kunnen het .zelf naslaan.

Men begrijpt, hoe verwarrend het moet werken, wanneer men, wat van het Avondmaal geldt, op den Doop laat slaan.

En hoe daarin niet de minste bewijskracht is gelegen.

Wij kunnen echter van dit beroep op Calvijn ^°g niet afstappen. » "=-^^ êi MMÊ:

-^ Het masker af.

Aan de kerkeraden der Gereformeerde Kerken in Nederland werd door twee leden van de Geref. Kerk van Zuid-Beijerland een circulaire gezonden, waarin zij het voor hun predikant opnemen en zich over ons beklagen. _^_^

~Naar~ons"bleek, werd door hen het begrip „kerkeraad" wel heel ruim genomen.

Nu mogen Avij het wel, dat gemeenteleden voor hun predikant in de bres springen.

Dat wordt weleens te weinig gedaan.

Wij willen dan ook niet op elk slakje in deze circulaire zout leggen.

'Gaarne zien wij het van hen over het hoofd, dat zij zich tot de kerkeraden hebben gewend.

Indien zij artikel 30 van onze Kerkenorde hadden gekend, waar staat: , .In deze samenkomsten zullen geene andere dan kerkelijke zaken, en dezelve op kerkelijke wijze, verhandeld worden" zouden zij zulks naar wij vertrouwen niet gedaan hebben.

t, Wel bevreemdt het ons bovenmate, dat één kerkeraad, n.l. die van 's Graven hag e-Oost volgens een bericht in „De Standaard" zich aan deze bepaling niet heeft gestoord en op deze zaak, die immers geen kerkelijke, maar een perskwestie is, is ingegaan. Men vraagt zich bovendien af of al de broeders de stukken, welke erop betrekking hadden, hebben gelezen en tot oordeelen kompetent waren. Inmiddels kan ik dit hier laten rusten. Ik hoop mij tot den betrokken kerkeraad op andere wijze te wenden. Indien het mogelijk is, stel ik onze lezers wel met den afloop in kennis.

Maar al wil ik dan niet over alles, wat in deze circulaire onjuist moet worden geheeten, vallen, ik mag ter wille van de rechte beoordeeling van deze zaak ook niet alles laten passeeren. Daarom maak ik de volgende opmerkingen:

• 1. De heeren schrijven: „En terwijl het ingezonden protest van onzen predikant niet was opgenomen, rukte de Amsterdamsche hoogleeraar er één zin uit en publiceerde dien wèl". Wij willen deze zaak niet meer in haar geheel oprakelen, voor onze lezers, die over een goede memorie beschikken, zou dit vermoeiend zijn, maar men kan weten, dat wat de heeren hier beweren, beslist onwaar is. Om redenen, welke wij als bekend onderstellen mogen, publiceerden wij eerst ongeveer woordelijk het laatste deel van het protest van Dr V. d. V. S., later woordelijk het eerste, zoodat daarmee feitelijk het geheel e protest is geplaatst. Ofschoon wij daarmee geen precedent willen scheppen.

2. De heeren schrijven: „Beide artikelen zijn zóó geschreven, dat men geheel verkeerde conclusies zou trekken wat betreft den persoon en het werk van onzen predikant". En later: „Welnu, het was onze bedoeling allereerst te verzekeren, dat er geen reden voor is om den persoon of het werk van Dr v. d. Vaart Smit in verkeerd licht fe plaatsen. Wij kennen hem als een actief predikant, die zijn taak vol ijver en met • eere vervult". Wij vragen: waar en wanneer hebben we al ware het slechts tusschen de regels door te lezen in twijfel getrokken, dat Dr v. d. V. b. actief is, vol ijver en zijn taak in de gemeente met eere vervult? Nooit hebben we ook slechts met één woord hierop gezinspeeld. Waar en wanneer hebben we het karakter vaai Dr v. Ö!. Vaart Smit aangetast? Ook waar hij kwalifikaties gebruikte, welke voor ons persoonlijk grievend waren, hebben wij er ons strikt^ en stipt van onthouden. Wij hebben slechts kritiek geoefend op zijn schrifturen, maar zijn persoon en aktiviteit enz. lieten wij er buiten. Het spijt ons ten zeerste, dat de heeren zulk een ernstige beschuldiging zoo klakkeloos uitbrengen.

3. De heeren schrijven: „Oot de polemiek zij eerlijk en waar, zooals het onder christenen past". Heeft deze wensch of vermaning zin, dan moet zij beteekenen, dat ónze polemiek niet eerlijk en niet waar is. AVij kunnen daartegenover slechts de verzekering plaatsen, , 'dat' het alleen liefde tot de waarheid en het belang van 's Heeren kerk is, welke ons soms tegen afwijkende meeningen te velde doen trekken. En juist omdat broederlijke liefde ons dringt, zullen wij daarmee ook niet ophouden. Wanneer naar onze meening onze broeder openlijk een verkeerd pad inslaat, zullen wij hem ook openlijk waarschuwen. Op dezen weg ligt veel verdriets. Wie het zichzelf aangenaam 75 wil maken, moet nooit over kwesties schrijven. Maar hoe zou in den-dag der dagen de Rechter erover oordeelen?

4. Wat Avij ook betreuren is dit, dat het schrijven van deze broeders zoo weinig een spontaan karakter draagt en dat, behalve het slot, ongeveer alles, soms zelfs letterlijk, te vinden is in de artikelen van den Gereformeerden anonymus in do „N. R. CL"

5. Eindelijk nog dit. De heeren schrijven „Prof. Hepp verzekerde herhaaldelijk, dat hij niet poogde te wonden of persoonlijk te zijn, doch intusschen werd in het laatste artikel de naam van onzen predikant in zulk een verb.and genoemd, dat men zelfs zou kunnen onderstellen, dat hij de schrijver was , „van Geref. zijde" in de „N. Rott. Crt." van enkele jaren geleden. Wij vinden het zeer spijtig als dergelijke dingen op bedekte wijze "als met een waas van geheimzinnigheid omgeven, worden gezegd. Want wie deze onbekende schrijver „van Geref. zijde" ook geweest moge zijn, onze predikant was het niet."

Waarom vertellen de broeders hier de halve waarheid?

Of was hun de volle waarheid nog niet bekend?

Gelijk het er nu staat, moet het wel den indruk wekken, alsof Dr v. d. V. S. niets met de , , N. R. Crt." te maken, heeft en alzoo schromelijk door ons werd verongelijkt.

Dien indruk heeft het, gelijk mij uit korrespondentie blijkt, inderdaad gegeven.

Toch is die verkeerd.

Want Dr v d. Vaart Smit is de a n o-nyme Gereformeerde korr esp'o.n d en t van de „N. R. Crt".

In een brief van zijn hand, die een blik voor mij ligt, verklaart Dr dit zelf. op het oogend. Vaart Smit

En nu schrijft hij wel, dat hij zelfs gezorgd heeft, „dat ook de heer Hepp" (zoo is Dr V. d. V. S. nu eenmaal gewoon te tituleeren) „reeds lang geleden werd ingelicht", maar ik mO'Ot dit met de grootst mogelijke beslistheid tegenspreken.

Noch mondeling noch s c h r i f t e' 1 ij k, noch direkt noch indirekt ontving ik ooit e enig e mededeeling van Dr v. d. V. S. inzake den anonymen Gereformeerden medewerker van de „N. R. Ct."

Dat hij die bepaalde, die „beruchte" „van Gereformeerde zijde" van vroeger zou zijn geweest, tegen wien ik zoo menigmaal heb geschreven is door mij niet bcAveerd.

Ik wil nog verder gaan.

Indien Dr v. d. V. S. uitdrukkelijk verzekert, dat noch in de „N. Rott. Courant" noch in het „Handelsblad" ooit eenigstuk van hem werd ingeleid met „men schrijft ons van Gereformeerde zijde" of iets dergelijks (dit voegde ik er ook een vorig maal aan toe en dit hoort er bij, * opdat men zich niet achter een klein verschil in de formuleering verschuile), dan zal ik daarvan onze lezers zeer gaarne in kennis stellen en naderen uitleg geven.

In elk geval hebben de heeren van de circulaire ongelijk met hun bewering, , dat ik mij bij mijn uitlating over den anonymus in de „N. R. Crt, " met een waas van geheimzinnigheid zou hebben omgeven.

Van geheimzinnigheid was hier geen sprake.

Alleen van voorzichtigheid.

Hoezeer ook opviel het hierboven onder 4 genoemde, moest'ik rekening houden met drie mogelijkheden: lo. «dat deze anonymus sterk voor Dr V. d. V. S. was geporteerd; 2o. dat hij door Dr V. d. V. S. werd geïnspireerd; 3o'. dat hij Dr V. d. V. S.. zelf was.

En ofschoon deze mogelijkheden voor mij niet dezelfde mate van waarschijnlijkheid hadden, mocht ik de journalistieke voorzichtigheid niet. uit het oog verliezen.

Doch zoo gaat het meer.

Als men bij zijn bestrijding duidelijk tracht te zijn, weeklaagt men: hoe onbroederlijk!

Als men de voorzichtigheid in acht moet nemen, heet het: hoe geheimzinnig!

Voorzichtig móeten we zijn.

Want eerst op Vr ij dag 30 November 19 2 8 kregen wij afdoende zekerheid, dat Dr v. d. V. S. de anonyme medewerker van bovengenoemd liberaal blad is.

Journalistieke zekerheid is nog een beetje anders dan gewone zekerheid.

Willen de heeren uit Zuid-Beijerland wel gelooven, dat ik tot in détails weet, hoe hun circulaire geboren, waar en in hoeveel exemplaren die gedrukt werd ?

Ik heb daaiomtrent gewone zekerheid, omdat mij inlichtingen gewerden (heusch niet langs den weg van inkwisitie of detektie, maar geheel spontaan!) uit een voor mij betrouwbare bron.

te Nu heb ik geen behoefte om deze bijzonderheden publiceeren.

Maar als ik zoo iets zou publiceeren, dan zou ik niet alleen eerst daartoe aan de(n) betrokken schrijver of schrijfster verlof vragen, maar dan zou ik nog naar de détails, hoe geloofwaardig de bron ook zij, op nog andere wijze een onderzoek laten instellen.

Dat eischt nu eenmaal de journalistieke zekerheid.

Om nog eens een voorbeeld te noemen.

Ik heb gewone zekerheid omtrent den schrijver van de onlangs verschenen anonyme brochure aangaande de mannen van Assen.

Om mij journalistieke zekerheid te verschalten, behoefde ik mij slechts een geringe moeite te getroosten.

Maar ik ben te afkeerig van sensatie, dan dat ik daartoe een poging zou aanwenden.

Wel kan ik op grond van die gewone zekerheid onze kerken geruststellen.

Ik weet, dat er namen van .predikanten worden genoemd, die met deze brochure niets uitstaande hebben.

Zij worden geheel ten onrechte verdacht.

En ofschoon de schrijver van die brochure beweert, dat hij niet uit lafheid zijn naam verbergt, kan er toch geen. andere verklaring voor worden gegeven.

Of is het niet laf om toe te laten, dat anderen er op worden aangezien, dat predikanten door hrui gemeenteleden worden gewantrouwd, omdat „men" nu eenmaal hen aanwijst?

Als die anonymus een man ware, zou hij niet besluiten: ik gedoog het niet, dat anderen om mij onder verdenking liggen, hier is mijn naam?

Intusschen kan ik elke Gereformeerde Kerk in ons vaderland verzekeren, dat z ij er haar predikant niet op behoeft aan te zien.

Dit illustreert juist een van onze grootste grieven tegen dit soort van anonymiteit.

En daarom stemt het ons bij alle verdrietelijkheden tot voldoening, dat het masker althans van het aangezicht van Dr v. d. V. IS. af is.

Want ook in zijn geval werden namen genoemd, die kant noch wal raakten.

Nu weten wij tenminste, wie het is, die ons in. de „N. R. Crt." gedurig bestookt.

Niet, dat wij alle medewerking aan een liberaal blad afkeuren.

Wij zijn in deze waarlijk niet eng in onze ingewanden.

Wij hebben zelf op uitnoodiging ook een paar maal een artikel in een blad van de overzijde geschreven.

Doch deze artikelen hadden louter ten doel onze beginselen te propageeren, ze hadden een evangeliseerende strekking. Als morgen aan den dag „Het Volk" mij een dergelijk verzoek deed, zou ik, mits ik er tijd voor kon vinden, er ook aan voldoen. Maar dan met vollen naam onderteekencl. En nooit ovei' eenige kerkelijke kwestie.

Al bood men mij echter nog zulk een exorbitant hoog honorarium, ik zou mij niet laten verlokken om vast of zelfs los medewerker aan eenig blad van de overzijde te worden.

Daardoor toch wordt aan onze christelijke pers schade berokkend.

En ten zeerste "moeten waj het - afkeuren, dat Dr V. d. V. y., al is het ook, dat nu zijn na.am bekend is, in de liberale pers onze kerkelijke geschillen uitstalt en voor het oog der liberale lezers personen uit Gereformeerden kring bestrijdt.

Dat achten wij tegen de Schrift in 'te gaan.

Het woord van David heeft ook voor onzen tijd beteekenis: „Verkondigt het niet te Gath, boodschapt het niet op de straten van Askelon; opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden".

Men kan tegenwerpen: maar de hberalen komen er tóch wel achter. Wij antwoorden: ten eerste is dat zoo zeker niet, omdat wij over het algemeen meer notitie nemen van hün pers dan zij van de onze. En ten tweede rust dan de veraiitwoordelijkheid niet op ons. Wij hebben ten slotte niets te verheimelijken. Maar wij hebben ook geen roeping om onze verschillen in een perSj die ons vaak zoo groote vijandigheid toont en zoo lakenswaardig optreedt (wij herinneren hier slechts aan het fecente geval van de campagne van de „N. R. Grt." in zake de notarisbenoemingen) bloot te leggen. - ^

En wie, zooals Dr v. d. V. S., de liberale pers als middel aangrijpt om aan grieven tegenover zijn broeders lucht te geven, is aireede geoordeeld.

Het spijt ons, dat „Kerkelijk Leven" ditmaal een uitsluitend polemisch karakter draagt.

Het zal niet aan ons liggen, wanneer deze polemiek niet wordt gestaakt. .

Wij mogen zeker van de bladen, die de circulaire van de b r o e'd e r s uit Zuid-Be ij erland geheel o^f gedeeltelijk opnamen, wel. verwachten, dat zij hun lezers ook over ons antwoord zullen i n lichten?

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN.

Bekijk de hele uitgave van donderdag 6 december 1928

De Reformatie | 8 Pagina's