GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJKLEVEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJKLEVEN.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Verkeerde wlsselstand. V.

Er mogen in Calvijns doopsopvatting schijnbare tegenstrijdigheden schuilen, dit staat vast, dat e e n i g e gedachte, welke zweemt iiaar de stelling van D r V. d. V. S., als zouden de ouders bij den Doop van bun kind ook zelf mee den Doop ontvangen, nergens bij hem wordt aangetroffen.

Zou wat de ouders bij den Hoop van bun kind genieten ook Doop mogen worden genoemd, ook als een sakrament moeten worden beschouwd, dan zouden ook z ij het uitwendig tee ken en zegel moeten ontvangen.

Want een sacrament zonder uitwendig teeken en zegel kent Calvijn niet.

Het kan dan ook niet verwonderen, dat de citaten, welke Dr v. d. V. S. uit Calvijn meende te kunnen aanvoeren, langs de kwestie heengaan.

De s o 11 ij n b a r e tegenstrijdigheden, waarvan we spraken, raken dan ook iets anders.

Zij zijn van tweeërlei - aard.

Op enkele plaatsen spreekt Calvijn heel omstandig over het nut van den Doop voor de ouders van het kind, terwijl hij de waarde van den Doop voor het kind zelf buiten beschouwing laat. Elders legt bij weer op het laatste den nadruk en spreekt hij over bet éérste zoo goed als niet. Maar hoe bij hierin ook varieert, hij stelt bet nooit anders voor dan dat het kind en wél uitsluitend het kind gedoopt wordt.

Een tweede schijnbare tegenstrijdigheid betreft de vraag, wat er op het oogenblik. van den Doop in het kind wordt gewerkt. Soms zou men zeggen, dat Calvijn de sacramenteele genade eerst den gedoopte laat toevloeien als het bewustzijn is ontwaakt. Daartegenover staan echter weer andere uitspraken, waaruit blijkt, dat hij wel degelijk aanneemt, dat er ook op het oogenblik van den Doop zelf èen genadewerking Gods tot het kind uitgaat.

In het voorbijgaan wezen we er reeds op hoe wijlen doctorandus G. Kramer in zijijf'als proefschrift bedoelde boek „Het verband van DOop éin Wedergeboorte" deze schijnbare tegenstrijdigheden zoekt te verklaren uit een ontwikkelingsgang, welke Calvijn - zou hebben doorgemaakt. Hii schrijft op bl. 139: „Ze (n.l, de geschriften van Calvijn) toonen ons, dat de hervormer over het cardinale punt van den kinderdoop eerst langzamerhand tot meerdere klaarheid is gekomen, Ze leeren, dat er ook bij Calvijn een dogmatische ontwikkeling heeft plaats gehad". Hij onderscheidt dan 2 perioden: een, waarin bij tegenover het Anabaptisme bet goed recht van den.kinderdoop handhaafde en voornamelijk de beteekenis daarvan voor de ouders accentueerde, terwijl bet andere element niet ontbrak, maar toch in de schaduw werd geplaatst en de tweede, waarin bij de aanvallen van de Lutherschen op' den Concensus Tigurinus afweerde en de absolute noodzakelijkheid van den Doop bestreed als zou door het Woord bij den Doop de wedergeboorte worden gewerkt en er van te voren van genade aan het kind geen sprake zijn.

Zooals gezegd meenen wiJ de oplossing in een andere richting te moeten zoeken. En dat om tweeërlei reden. Vooreerst - en dit geeft ook drs Kramer toe - omdat Calvijn reeds in zijn eerste uitgave van de Institutie betoogt, dat de kinderen evengoed als de volwassenen geloof kunnen bezitten. En vervolgens omdat Calvijn in een en dezelfde periode de vermelde schijnbare tegenstrijdige uitspraken doet. Wie op de dateering van zijn geschriften let, kan tot geen andere konklusie komen.

Welke verklaring is er dan voor te geven? Ons dunkt een psychologische.

Het blijkt gedurig, dat vele groote polemisten zich zöo sterk op een te bestrijden stelling conoentreeren, dat zij de andere zijde van de zaak nagenoeg buiten beschouwing laten. Zij loochenen die niet. Zij houden daaraan even sterk vast als vroeger. Zij zijn gereed om ook die, zoodra zij wordt aangevochten, met dezelfde kracht te verdedigen. Maar voor het oogenblik bepalen zij er zich toe, al het denkbare bijeen te zamelen om het gevoelen, dat zij aan kritiek onderwerpen, te ontzenuwen. Een trek, die b.v. ook dikwijls bij Kuyper voorkomt.

"Wie dat uit het oog verliest, kan niet tot een juiste interpretatie van Calvijns werken komen.

Want Calvijn voerde bijna onafgebroken polemiek.

Zelfs zijn Institutie, zijn meest thetisch werk, staat er vol van.

Men heeft in dit beroemde boek wel een dogmatiek willen zien.

Doch ten onrechte.

Eerste vereiscbte voor een wetenschappelijke dogmatiek is, dat de termen daarin een vaste beteekenis hebben.

Dat nu is in Calvijns Institutie niet het geval.

Dr H. Kuiper, die ten vorigen jare aan de "Vrije Universiteit over Calvijns leer van de algemeene genade promoveerde, deed ook bij zijn onderwerp die ervaring op en poneerde daaromtrent een stelling.

Ieder, die van Calvijn studie maakt, wordt daardoor getroffen.

Meestal verstaat Calvijn onder geloof het dus geheeten „dadelijk geloof". Toch gebruikt bij het woord weer niet uitsluitend in dien zin.

Hetzelfde kan men konstateeren bij termen als „wedergeboorte", „rechtvaardigmaking" en vele andere.

Uit het verband heeft men steeds opnieuw af te leiden, wat Calvijn met oen woord, dat zich bij ons als een theologische term heeft ingeburgerd, bedoelt.

Wij vestigden op dit alles de aandacht, opdat men bij het citeeren van Calvijn het zich niet te gemakkelijk make.

Anders stelt men zich bloot aan het gevaar, vergissing op vergissing te begaan.

Dit dient dan ook ter rechtvaardiging van de wijze, waarop wij in het vervolg van deze artikelenreeks Calvijn zullen aanhalen.

Natuurlijk — ik moet er dit om misverstand te voorkomen oven aan toevoegen — wordt hiermee op de verdienste van Calvijn als logisch, systematisch denker niet in het minst afgedongen. Daarin was hij onder de Reformatoren facile princeps. Hij was in dit opzicht een hoofd grooter dan alle andere. Alleen maar — de tijd om een wetenschappelijke dogmatiek te leveren was nog niet aangebroken.

Wij willen niet te zuinig zijn met citeeren, opdat wij allen schijn vermijden ons vast te klemmen aan een paar uitspraken, welke ons in bet gevlei komen. Wij wenschen juist het bewijs in zoo overvloedige mate te leveren, dat daarmee de zaak, wat Calvijn aangaat, als beslist kan worden beschouwd.

Slechts leggen wij ons deze beperking op, dat wij Calvijn alleen door zijn Institutie laten spreken. En wel om de begrijpelijke reden, dat, al polemiseert bij ook daarin nog sterk, hij hier toch zijn doopsopvatting minder antithetisch weergeeft dan in andere geschriften.

Daarbij kiezen we de Institutie in haar meest definitieven vorm, n.l. naar de uitgave van 1559. Wij zullen niet trachten uit te zoeken, waarom Dr v. d. V. S. zich slechts op die van 1539 en 1543 beroept. Wie den ontwikkelingsgang bij Calvijn wil naspeuren — wat Dr v. d. V. S. echter niet doet — beeft ook met vroegere edities te rekenen. Maar het behoeft wel geen nader betoog, dat het in alle andere gevallen aardjeveling verdient de standaard-editie te gebruiken.

En waar wij ons niet kimnen vinden in de methode van Dr V. d. V. S. om iets te vermelden van wat Calvijn omtrent het wezen van het sacrament leert om daaruit dan zelf af te leiden welke opvatting van den kinderdoop hij was toegedaan, zullen wij geheel anders te werk gaan en Calvijn zelf laten uitmaken, welke afleiding hij voor den kinderdoop maakt. M. a. w. wij zullen wel niet uitsluitend, maar toch hoofdzakelijk ontleenen aan bet hoofdstuk, waarin bij opzettelijk over den kinderdoop handelt. Dat deze metbode alleen de juiste is, zal ieder moeten toegeven. Men loopt daarbij geen gevaar, dat men Calvijn iets toedicht, wat hij niet heeft beweerd. Men laat niets aan eigen subjectief inzicht over. Men blijft objektief.

Om de waarborgen voor objektiviteit zoo groot mogelijk te maken, zullen wij niet zelf uit het Latijn vertalen, maar hoewel we misschien hier en daar naar den Latijnschen tekst zullen verwijzen, bedienen we ons met opzet van de beste Nederlandsche vertaling, welke er tot op dit oogenblik bestaat, n.l. die van Gorsmannus, door Dr Kuyper bij ons volk ingeleid en door Ds Landwebr in de hedendaagsche spelling overgebrach*. Zoo ontgaat ons elk verwijt als zouden wij ter wille van de onderhavige polemiek aan woorden bepaalde genuanceerde beteekenissen geven, welke zij niet behoeven te hebben. Wel wil ik hier even opmerken, hoe jammer bet is, dat wij niet een nog betere vertaling rijk zijn. Gaarne onderschrijven we bet oordeel van Dr Kuyper, dat het meesterwerk van Corsman met zijn , .gespierde en puntige taal" „voor, den. voortgang van het Calvinhsme. . . . nog uitnemend (kan) dienst doen" en „dat ook die verouderde taal een onversleten kracht in zich draagt, waarmee we ons modern HoUand-sch nog kunnen verrijken". Ook wij gelooven, dat deze vertaling in menig opzicht moeilijk te overtreffen zal zijn. Maar toch hebben we daarnaast een anderenoodig, eene, die meer voldoet aan de eischen, welke mew tegenwoordig aan een vertaling stelt en die ook nog dichter bij de letter blijft. Do goede Corsman veroorlooft zich heel vaak omschrijvingen, welke gevoeglijk door een enkel woord waren weer te geven. Ook is bij niet konstant in de vertaling van termen, welke voor de latere Gereformeerde theologie bijzondere waarde hebben verkregen. De betrekkelijk weinige termen, waaraan Calvijn een vaststaande beteekenis hecht en daarom voor de dogmatiek van groot belang zijn geworden, worden op die wijze nogtot een ininimum gereduceerd. Ik maak dan ook van deze gelegenheid gebruik om uiting te geven aan den wensch, dat een goed Latinist ons een vertaling van Calvijns Institulie bezorge, welke alle wetenschappelijke voorwaarden vervult en geschikt is voor onzen tijd. .Bij ontstentenis

daarvan zal men het echter billijken, dat wij ons van den arbeid van Gorsmannus bedienen.

Nog een punt moeten we vooraf ter sprake brengen.

Men kan of de citaten om bepaalde godacliten groepeeren óf men kan ze geven in de orde, waarin ze in het boek voorkomen.

Beide methoden hebben haar vóór-en nadeelen, waarover wij thans niet uitweiden.

We willen alleen meedeelen, waarom we in ons geval aan de laalste de voorkeur schenken.

Evenals bij statistische gegevens is ook bij citaten het groepeeren een kunst, waarbij het subjektieve element licht een niet onbelangrijke rol speelt. Daarom zijn er, die aan de statistiek slechts geringe waarde toekennen en evenzeer, die werken als van A. Schweizer, Hase, Heppe e. a., welke rijk zijn aan citaten, van te voren reeds — en de uitkomst geeft hun niet zelden gelijk — wraken.

Ofschoon dan de laatste methode omslachtiger is, munt zij toch uit dooi-veiligheid. Geen beschuldiging van subjektiviteit moet togen ons kunnen worden ingebracht.

Wat het omslachtige betreft — dat naar ik hoop nog wel zal meevallen —, indien ik daarvoor een beroep doe op hel geduld onzer lezers, dan maak ik daarbij gaarne het woord van Calvijn, dat hij in zijn hoofdstuk over den Kinderdoop voorop laat gaan, tot het mijne: „En, indien dit bijvoegsel iemand schijnt langer te zijn, als naar behooren, dien bid ik, dat hij ])ij zichzelven bedenke, dat de zuiverheid van de leer in zoo een zwaarwichtige zaak te zamen met den vrede van de Kerk bij ons moet gelden, dat wij zonder walging en verdriet behooren te ontvangen, dat wat tot bevordering van deze twee dienstig is". (Inst. IV, lU. 1.)

Waar dan zoo de uiterste voorzorgen voor een objektieve bespreking van Calvijns doopsbeschouwing zijn genomen, kan daarmee thans een aanvang worden gemaakt.

-H Het hrochufe-comité Devormd.

Tol onze blijdschap kunnen wij mededeeleu, dat het algemeen comité ter verspreiding van de brochurc-B.s Schilder onder schismatieken en bezwaarden is gevormd.

Het kern is er. is nog wel voor uitbreiding vatbaar, maar de

Daarin hebben zitting de heeren A. Brand, G. Koch, G. C. van Kerkof, E. H. D. von Meijenfeldt, H. M. Touber, allen uit Amsterdam; A. J. Hendriks uit Delft; A. Muys uit Rotterdam.

Het centraal adres van dit comité is bij den heer C. Koch, 2de Constantijn Huyghensstraat 73, Amsterdam. Postgirc 97700. Gemeente-giro K. 1470.

Aan dit adres zende men gelden en adressen (natuurlijk geen adressen zonder gelden, gelden zonder adressen is daarentegen wel geoorloofd).

Aan' dit adres richte men ook alle 'korrespondentie.

Dat er in dit comité zooveel broeders uit Amsterdam zijn opgenomen, zal ieder toejuichen. Om praktische redenen is dit alleszins gewenscht. Immers, Amsterdam telt de meeste schismatieken. Daar zal dan ook de sterkste aktie moeten worden ontwikkeld.

Van enkele plaatsen is ons reeds bekend, dat er een locaal comité is geconstitueerd.

Van andere plaatsen weten wij uit korrespondentie, dat er broeders zijn, die de schouders onder het werk willen zetten.

Of zij al een locaal comité heïjben gevormd is ons niet bekend.

Toch is het raadzaam, dat de locale comité's niet los naast elkander blijven staan.

Daarom geve men van het bestaan kennis aan bovengemeld centraal adi'es.

Ook al kan men in eigen plaatselijke behoeften ruimschoots voorzien, moet het niettemin wenschelijk worden geacht, dat men voeling met elkander houdt.

Daarenboven tellen plaatsen als Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Leiden, Haarlem, Arnhem, Leeuwarden, Hilversum, Bussum, Amersfoort, Middelburg, enz. niet zooveel schismatieken of bezwaarden, dat zij ook nog niet de aktie in Amsterdam financieel zouden kunnen steunen.

Mogen wij de locale comité's, bijaldien zij op eigen gelegenheid de brochure hebben vei'spreid, verzoeken de lijst vaii adressen aan het algemeene comité over te maken?

Wat met de brochure van Ds Jaspers is geschied — wij vernamen b.v. hoe sommige personen er twee of meer exemplaren van thuis gestuurd kregen — moet zich hier niet herhalen.

Dat zou aan de waarde van Ds Schilders brochure te kort doen.

Zij staat te hoog voor strooibiljet.

Daarom zou het zelfs verkieslijk zijn als men heel de verspreiding door middel van het algemeen comité liet geschieden.

De heer Koch en zijn lielpers hebben er gaarne de moeite voor over, waarvoor hun niet genoeg dank kan worden betuigd.

Misschien kan het geen kwaad hier vast te slellen, dat het comité gratis-verspreiding beoogt.

In geen geval zullen dus brochures tegen verminderden prijs beschikbaar worden gesteld.

Het voorbeeld van hen, die met de brochure-Jaspers werken, zal niet worden nagevolgd.

Mogen wij thans eindigen niet een aanslag op uw beurs?

Zonder geld kan het comité natuurlijk zijn arbeid niet uitrichten.

Om spoedig volle aktiviteit te kunnen ontwikkelen, zouden er vooral binnen enkele dagen eenige groote giften moeten binnen komen.

Wie v-erblijdt het comité met bijdragen van vijftig en honderd gulden om dadelijk het werk op groote schaal te kunnen aanvatten?

Natuurlijk zijn ook kleinere bedragen welkom.

Maar eenige grootere zijn noodzakelijk om aanstonds flink te kunnen aanpakken.

Men zal het mij ook toestemmen, dat heel deze aktie binnen korten tijd moet afloopen.

Men kan niet komen aandragen met een brochure, die b.v. voor een half jaar is versohenen.

Bovendien verbiedt de .gard van dezen arbeid dit. Het gaat er toch om, om onze afgedwaalde en afdwalende broeders zoo mogelijk nog terecht te brengen.

Zou men het aandurven te spreken: laat ze nog maareen poosje dwalen, de pogingen om hen door betere voorlichting te overtuigen, dat zij van den rechten weg zijn afgeweken, kunnen wel wat uitstel leiden?

Hier is nu geen praten over den jammer der verdeeldheid.

Hier geen lijdelijk zuchten: mochten onze broeders, die zich van ons afscheidden, nog eens tot ons terugkeeren.

Hier is een daad.

Een daad van Ds Schilder.

Een daad van het opgerichte comité.

Waf nu gevraagd wordt is: ool< een daad van u.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJKLEVEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 januari 1929

De Reformatie | 8 Pagina's