GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

BARTH EN HET HISTORISCHE CALVINISME

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

BARTH EN HET HISTORISCHE CALVINISME

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Indiea wij uit vroegere geschriften van Bartli wilden putten, zou het nog duidelijker worden in welke fundamenteele waarheden hij van Calvijn afwijkt.

Wij zouden dan in de eerste plaats noemen de leer der eeuwige verkiezing, welke voor Calvijn grooler beteekenis had dan voor eenig ander reformator.

Barth beschuldigt in zijn brief aan de Romeinen, dat Aügustinus en de retormatoren het geheim der praedestinatie mythologiseerend in het schema van oorzaak en gevolg hebben ingepast en het daarmee van zijn eigenlijk karakter hebben bejiO.Q|d. Zij hebben de Paulinische voorstelling tot leen mythe gemaakt.

Natuurlijk treft deze aanklacht in het bijzonder Calvijn.

Inhoever Barth nog op ditzelfde standpunt staat, blijlvt uit zijn eerste deel van zijn Dogmatiek niet.

Eerst de volgende deelen zullen daarover misschien licht ontsteken.

In elk geval heeft hij dit gevoelen niet uitdrukkelijk herroepen.

Wel schrijft hij: „niet direkt door de beleving van zijn bekeering, niet door zijn gedachten over de praedestinatie, niet door de ervaring van de leer van Christus, niet door ha, rtsto(ht om de eere Gods, maar allereerst en direkt is een prediker als Calvijn door het gezag van den bijbel bewogen geweest" (Dogmatiek, bl. 40).

Eigenaardig moet het genoemd, dat Barth hier de leer der praedestinatie op één lijn stelt met beleving en ervaring, welke volgens hem de wankele grondslag zijn geweest, waarop Schleiermacher zijn theologie heeft gebouwd.

Hij ontkent daarmee, dat de praedestinatieleer tot het essentiëele bij Calvijn behoort.

Maar zal men vragen: hij noemt in één adem daaimee ook: de eere Gods.

Wil hij dan. ook deze als drijfveer bij Calvijn loslaten?

Het antwoord vindt men, dunkt ons, in zijn boek „Das Wort Gottes".

Daarin geeft hij toe, dat het Soli Deo Gloria bij de Gereformeerden een voorname plaats inneemt.

Maar — zoo vervolgt hij — ook daarmee kan afgoderij bedreven worden.

Het principe van Calvijns theologie is alleen de Schrift. Men heeft dat wel het formeele principe genoemd, doch het is ook het materiëele principe. God spreekt! Daarom gaat het alleen. Als men 5'idt: spreek Heere, Uw knecht hoort, behoeft men voor den Gereformeerden inhoud van zijn dogmatiek niet bang te zijn-(bl-189—198).

Nu kan men met deze voorstelling van Barth een eindweegs meegaan.

Maar wie weet, wat de Schrift voor Barth is, zal er rekening mee houden, dat die woorden iets anders beteeken en dan voor ons.

Trouwens, Barth spreekt dat zelf uit.

Hij zegt; „in de voorbereiding van een nieuwe opvatting van het Schriftprincipe zie ik het eenige ernstige programpunt van een Gereformeerde theologie voor de naaste toekomst", (bl. 198).

- Hij streeft dus naar een andere Schriftopvatting dan die. van Calvijn.

Alleen, zoolang men zich niet op eigen voeten, bewegen wil — aldus redeneert hij — kan men zich bij de oude Gereformeerde leernormen, bij voorkeur bij den Geneefschen Catechismus van 18-t-5, aansluiten, (bl. 198).

Maar dan is men onzeifstandig.

Alzoo: hij erkent slechts één principe voor de Gereformeerde theologie. En dat ééne principe moet nog anders verstaan dan Calvijn deed.

Op vele punten moge Barth het met Calvijn eens zijn, in het ééne groote principe, dus zoo principieel mogelijk, gaat hij k^; achtens zijn eigen getuigenis met Calvijn niet akkoord.

Innerlijk staat Barth dan ook vreemd tegenover Calvijn.

En al is Calvijn, gelijk we vroeger zeiden, het Calvinisme niet, het Calvinisme ziet toch zijn grondgedachten door Calvijn uitgesproken.

Wie nu over die grondgedachten verschilt, kan kwalijk Calvinist worden geheeten.

Toch dient ook onderzocht hoe Barths houding ten aanzien van het Calvinisme als historisch verschijnsel is.

En dan kan de indruk, welken men uit zijn weiken en vooral uit zijn laatste werk ontvangt, geen andere zijn dan. deze, dat hij het historisch Calvinisme niet kent.

De Gereformeerde theologen uit den tijd na Calvijn blijkt hij niet zelf te hebben gelezen.

Als hij hen citeert, doet hij dit uit boeken als van Schweizer en Heppe, welke op verschillende onderwerpen een reeks losse uitspraken van Gereformeerde schrijvers bijbrengen.

'Dat men op die manier die schrijvers licht onrecht doet, dat men zich in hun systeiem niet kan inwerken, ligt voor de hand!

In de ethische theologie hier te lande heeft deze methode zich reeds gewroken.

Zij vormde zich op grond van die losse citaten een karikatuur van de Gereformeerde theologie.

Dat gevaar loopt Barth ook.

Zijn stelling b.v. dat de leer van de woordelijke inspiratie der Schrift niet bij Calvijn is te vinden, doch eerst in de latere theologie der 17de en 18de eeuw oprees, getuigt daarvan.

• Hierop hoop ik nog wel nader de aandacht te vestigen.

Van de ontwaking der Gereformeerde theologie in Nederland in de 19de eeuw rept hij in zijn dogmatiek niet. Een paar malen haalt hij Bavinck aan, maar hoofdzakelijk om weer eenige citaten van andere theologen aan hem te ontleenen.

Hoewel hij van de tegenwoordige Gereformeerde beweging in ons land, die de historische lijn van het Calvinisme vasthoudt en in het verlengde van die lijn zich wil voortbewegen, niet geheel onkundig is, mijdt hij alle aansluiting.

Onder de mannen, met wie hij zich op onderscheiden, punten geestverwant voelt, noemt hij in zijn „Vorwort" wel Kohlbrügge, maar Kuyper en Bavinck niet.

Overigens is er onder die mannen niet één, die' Gereformeerd theoloog mag heeten.

Al stelt hij de Gereformeerde theologie na Calvijn weleens in een enkel opzicht^ tegenover Calvijn zelf, hij uit toch niet de algemeene beschuldiging, dat de Gereformeerde theologie Calvijn ontrouw is geworden.

Van hem heeft men niet den roep te wachten: naar Calvijn terug!

Heel zijn houding is hieruit te verklaren, dat hij voor de historie de rechte waardeering mist.

Hij voelt weinig voor een historische lijn.

In „Das Wort Gottes" beweert hij zelfs: strikt genomen is er geen Gereformeerde traditie behalve de ééne tijdlooze: beroep op den open bijbel en den Geest, die uit hem tot den geest spreekt", (bl. 186).

Wat Kierkegaard, Dostojevski, Overbeck leerden aangaande het historische christendom, past hij toe op het historische.'Jn de Gereformeerde theologie.

Waar dan het Calvinisme een historisch verschijnsel is, moet hij er wel min of meer afwijzend tegenover staan.

Soms schijnt hij in deze een inkonsekwentie te begaan.

Maar het „los-van-de-traditie" blijft hem bekoren. altijd

Dan kan hij echter ook nooit Calvinist worden.

Want het Calvinisme merkt als geen andere richting de leiding des Geestes in de historie op.

Barth Calvinist te-noemen staat gelijk met Barth te miskennen.

HEPP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's

BARTH EN HET HISTORISCHE CALVINISME

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 juni 1929

De Reformatie | 8 Pagina's