GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Christus in den donker.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Christus in den donker.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

En van de zesde ure aan werd er duisterms over de geheele aarde, tot de negende ure toe. Matth. 27 : 45.

Daar is eens iemand geweest — het was de bekende Nietzsche — die in één van zijn boeken zijn held Zaratiisthra liet zeggen: „Vele zonnen loopen daar rond in de ruimte; tot alles wat donker is, spreken zij met haar lioht, maar tot mij zwijgen zij. O, dat is de vijandschap van het licht tegen alles wat zelf lioht geeft!" Bit zijn ronde woorden, waarin zich de hoogmoed van den mensch uitspreekt. In eigen oogen lichtdrager, beroemt hij zich, dat de lichtdragers in de wereld hem niets meer te geven hebben, en verzint hij de fabel van jaloersche zonnen.

Hoe geheel anders is Christus Jezus! Hij, die Zelf 'bet Licht is, „'God uit God, licht uit licht", roept om het licht. Hij drinkt gretig en begeerig de glanzende weelde in, die de berg der verheerlijking Hem biedt, als Hem de Vader daarin onderdompelt, en Hij schreit ook daarna om een lichtstraal, een kus van boven:

Verlos Mij, toon Mij 't vriend'lijk Van Uw vertroostend aangezicht. licht.

Daarom is het ook voor Hem 1 ij d e n geweest, bang als de dood, en diep als de bel, lijden, en geen oorzaak van valsohen roem, dat Hem op Golgotha het licht ontnomen is, drie uren lang. Van die duisternis, waarin God den Zoon gezet heeft, mogen alle geslachten spreken. Want: „in Uw licht zien wij het licht"; en als het Woord Gods licht laat vallen ook in de duisternis, dan moeten wij den donker in, met het Woord, om ook hier, in Zijn eigen licht, licht 'te zien. Waar 'het Woord is, daar is licht, en daar alleen.

Het verband van de geschiedenis is ons wel bekend. Als Christus aan het kruis hangt, en de eerste ellende van de acute daad der kruisiging heeft doorstaan, dan komt Hij vervolgens in de t w e e d e phase van het kruislijden: Hü gaat van de catastrophe der kruisiging naar de versterving van het gekruisigd-zijn. Langzaam maar zeker vloeit Zijn bloed weg. De wonden kwellen; 'het bloed kruipt, omdat het niet gaan kan; de koorts jaagt door het vleesoh. En het werk is gedaan, de daad is volbracht, de daad vau de voorbede voor 'de soldaten, van de paradijsontsluiting voor 'den moordenaar, van de toewijzing van een moeder aan Johannes, van een zoon aan Maria.

En toen Christus' werk gedaan was, Zijn werk-voorde-gemeenschap, in de vóór-offerperiode van Zijn bestaan op aarde, toen zeide God: nu is de voorbereiding volbracht; nu komt het eigenlijkste van het offer zelf; nu moet Hij in den donker. Ontsluit na de zes zegelen, thans het zevende zegel van het boek van dood en van vloek. Een hand schoof onder de wolken; ze bing zoo iets, dat duisternis maakt, vóór de zon, en trok zich weer terug.

Toen was het donker. Alleen maar donker. Zwijgen van rondom. Een bloeddruppel viel op den bodem; de centurio hóórde hem duidelijk vallen. Stilte. Stilte. En de angst. En, zwijgen van rondom. Zwijgen, boven en beneden. De spotters durfden niet verder. Het rumoer verstomde. De borst van den moordenaar hijgde; men hóórde het zelfs in de achterste rijen van de toeschouwers, o neen, het Vv^aren omstanders. Maar zij zagen niemand.

Wat wij er van zeggen moeten? Niet al te veel geleerdheid. En vooral niet iets dat „verklaren" kan.

Pogingen tot „verklaring" van deze duisternis zijn wel ondernomen, maar zij spotten met zichzelf. Daar zijn zoo van die menschen, die er hun ambacht van maken, alles, wat God langs wonderlijke wegen doet, te „verklaren" langs natuurlijke wegen; — alsof God en de natuur contrasten waren, en alsof de natuur niet precies even mirakuleus was als een mirakel. Maar goed, menschen van dit slag hebben gezegd: het zal dan wel een zonsverduistering zijn geweest, een heel gewone „ordinaire" zonsverduistering. Noen, zoo haasten zich dan op hun beurt gretig alle benauwde geloovigen, blij, dat zij dézen dans nu eens ontspringen kunnen, neen, dat kan dezen keer ten minste niet, want: Pa^chen viel samen met volle maan, en op volle maan is immers een zonsverduistering uitgesloten, omdat dan de maan tegen­ over de zon staat, wat bij een zonsverduistering niet het geval is? Ja maar, zeggen vervolgens weer anderen: „de duisternis zelve zal dan haar oorzaak gevonden hebben in een opeenhooping van zeer dichte wolken of in een opstijging van dampen uit de aarde, tengevolge waarvan het licht der zon verduisterd is geworden. Men wijst er ook op, hoe ieder jaar te Jerusalem, en wel alleen in het begin van de maand April, zeer donkere dagen voorkomen, welke gewoonlijk „zwarte siroccos" genoemd worden, en gedurende welke de atmosfeer heet en vol stof is. Origenes reeds was deze meening toegedaan". ^) Evenwel, hoewel op zichzelf deze mogelijkheid niet uitgesloten achtend, gelooven wij toch, dat het woord „duisternis" te sterk gekleurd is, dan dat aan een dergelijk verschijnsel hier moet gedacht worden.

In elk geval is voor ons dit ééne van de grootste beteekenis, dat wij in dat intreden van die duisternis hebben te zien een opzettelijke, en directe werking van God. Wil men dus het zoo noemen, dan zeggen wij: hier was een wonder; en in dat wonder sprak God objectief. En al naar gelang de mensch is, zal hij het spreken Gods uitleggen, en in zijn hart een plaats eraan geven.

Natuurlijk spreekt God hier allereerst van en tot Zijn Zoon, den Borg van onze zielen. Is het niet de ure en de macht der duisternis? Hij heeft het zelf gezegd, dus moet Hij 't zoo beleven. Daarom komt God, om deze waarheid, die in haar wezen de dingen der onzienlijke wereld raakt, ook in zichtbare vormen uit te drukken, en daarin te vervullen. Het is een smartelijke tegenstelling: in Bethlehem wordt de nacht licht; en op Golgotha wordt de dag donker. In Bethlehem zijn vele engelen, die hun licht laten breken dóór den nacht heen, en op Golgotha zijn vele duivelen, die hun duisternis mogen laten triumpheeren — naar het schijnt — over het licht.

Hoe zouden wij hier het onderling verband der dingen ooit kunnen zien, zonder aan de nederdaling ter helle van Christus hier te gedenken? De duisternis, waarin de Christus nu gehangen was, viel in, viel op Hem, op dat tijdstip, waarin Zijn angsten zich eindelijk lucht hebben gegeven in het benauwde woord: Mijn God, Mijn God, waarom verlaat Gij Mij? Wij spreken daarvan nu nog niet; maar dit is nu toch wel zeker, reeds op het eerste hooren, dat in dat kruiswoord zich uitspreekt een felle angst, een opperst besef van verlaten te zijn van God, van het lijden van helsche kwelling.

Nu is het dit, wat God den Zoon wil zeggen: wie de helsche kwelling ondervindt, die moet dat met volle bewustheid ondervinden.

Van Zijn kant zet de Vader dan ook voort, als Rechter, wat de Zoon, als aangeklaagde, heeft begonnen.

Toen Jezus n.l. op den heuvel van den dood gekomen was, heeft Hij den drank van wijn-met-mirre, niet willen nemen. Hij wilde de bedwelming niet. Hij verkoos, den Vader recht in de oogen te zien, óók, als deze Hem zou gaan verdoemen en verstoeten van Zijn aangezicht.

Dit is een groote en beslissende daad geweest. En God houdt Hem nu daaraan.

Want, wie met God alleen wil zijn, wie God recht in de oogen zien wil, wie dat groote verschrikkelijke oog van God in zijn eigen oog wil voelen branden, die moet in den donker zijn. Waar zal men anders God zien, dan in het duister, althans in wat de menschen-vanvandaag zoo noemen? De nacht is altijd voor de profeten geweest, en voor de dichters, die van God genomen of verlaten werden. En nu komt Christus hier als profeet en borg, en als de zuivere menschelijke ziel, en wordt van God verlaten. Dus neemt God het licht van Hem weg, en zoo is Christus gansch alleen.

In zekeren zin kunnen wij dan ook achteraf zeggen: het kon niet anders; en: het mocht niet anders.

Want in den hemel zien, of in de hel zien, dat kan God ook wel iemand geven op Itlaar-lichten dag, maar dan gebeurt dat slechts in extatische vervoering. En deze begint met een „nevel voor de oogen". Als God Paulus neemt, en hem laat zien in den derden hemel, dan is Paulus in „verrukking van zinnen". Wanneer Johannes op Patmos in den open hemel moet zien, dan is hij ook op klaar-lichten dag „in den geest". Als Abraham God moet zien, gelijk deze de historie van de toekomst voor hem ontsluiten wil, dan is Abraham ook alweer in den geest.

Zoo zou God ook aan Christus Jezus wel op klaarlichten dag de verschrikkelijkheden, de werkelijkheden van de andere wereld hebben kunnen toonen, indien Christus maar „in den geest" geweest was, in extatische bedwelming, in verrukking van zinnen. Want óók dan ware Christus louter oor geweest voor de hemelsche en helsche geluiden, en louter oog voor de hemelsche en helsche machten; al naar gelang God Hem die zou laten zien.

Alleen maar, op z ü 1 fc een wij ze moet Christus niet onttrokfcea worden aan de wereidscbe dingen. Want do verrukking van zinnen, de toestand van het zija-in-den^geest, die maakt iemand passief, en slait zijn: eigen we r'kz aamheid uit. Doch Christus moet niet enkel passief zijn in de o-nttrskking aan de idingen van beneden^ die Zijn aandacht in beslaig nemen zauden, neen, Hij moet actief blijven', tot het laatste toe, zélf werkzaam, zeU gespannen, zelf zoekende Zijn God, en zelf afgaande, door een eiigen daad, op Satan. Hij móet niet, gelijk Johannes op Patmos, tot louter oog en oor gemaakt wórden, — lijdelijk —, maar Zijn oogen moet Hij zelf, actief, laten doordringen door alle nevelen heen, zoekende naar God en naar den daivel. En wat Zijn ooren betreft: Hem zijn de ooren „uitgegraven". Hij kan goed hooren, met Zijn waakbewastzijn, en moet dan ook getroaw die roeping voor zich aannemen. Dit is zijn roeping: dat Hij door eigen inspanning, en niet door mechaniscb'en dwang van boven, de spraak beluisteren moge, die daar klinkt uijt de andere wereld, de wereld van boven en Tan! beneden. Een extatisöhe Christas kan ons niet verlossen. Indien ook maar een oogenblik de Heiland „in den geest" geweest was, dan zou Zijn activiteit verslonden zijn door den dwang van een God, die Hem bond in passiviteit. Dan ware de eenheid van Zijn werk gebrofcen. Dan zou Hij zijn geweest ©en kneolit, die in gebondenheid slechts datgene fcon zien, wat hem voor oogen wórdt gebracht. Want zóó staat het met Gods „verrukten"; zij halen niets naar zich toe, God noch] duivel. Was Christus hun gelijk geweesit, dan was Hij niet neergedaald ter helle, bewust en met eigen energie, doob Hij zou slechts voorbij getrokken, gesleept zijn, aan de hel, of, om het nog erger te zeggen: dan zou de hel met baar aspecten even aan Hém vooi'bij getrokken zijn. Maar dajt is geen verlcssings-daad. Dat is niet God zien, o£ ook den duivel zien. Dat geeit sleoMs een mechanisch© oanvulsie, die wel lichaam en ziel in beslag neemt, maar die niet door liohaam en ziel Hem zelf beslag kan laten leggen, op den duivel en zijn dwangbuis, op God en Zijn verheven wetboek.

Daarom is bet louter en alleen om Christus' middelaarsambt in 't lijden trouw aan 't eigen werk te zetten, dat God zijn Zoon nu in den donker zet. In Zijn donker zien wij het licht.


1) P. G. Groenen, Lijden au Sterven, 512.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1930

De Reformatie | 8 Pagina's

Christus in den donker.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 7 maart 1930

De Reformatie | 8 Pagina's