GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Kerkafbraak.

De heer Hilbrandt Boschma van Ruurlo zond ons een ingezonden stuk naar aanleiding van wat wij uit de „Geldersche Kb." overnamen.

Het zelfde stuk vonden we in de „Geldersche Kb." met het antwoord van Ds Renting, waarmee we ons goed kunnen vereenigen.

Geachte Redactie, het was in het eerst mijn plan om maar te zwijgen op datgene, wat Gij over mij en mijn verhouding tot de kerk hebt geschreven en wat sindsdien in vele calvinistische bladen de ronde heeft gedaan.

„Laat gaan!" dacht ik. „We moeten nu eenmaal door goed gerucht en door kwaad gerucht gaan. En wie kan al het kromme recht maken? Bovendien komt het er immers ook niet op aan, hoe de menschen over mij denken."

Maar nu ik gemerkt heb, geachte Redactie, dat er in deze dingen iets is, wat somroige eenvoudige zielen in de war zou brengen, wil ik U toch vragen, een woord van opheldering te mogen plaatsen.

Ik heb tegen de wijze, waarop U over mij en mijne uitlating over de kerk geschreven hebt, een drietal bezwaren.

Mijn eerste bezwaar is, dat Gij wel een paar losse volzinnen van mij, die Ge ergens hebt aangetroffen, hebt overgenomen, maar dat Ge blijkbaar niet de moeite hebt genomen ze te beschouwen in het licht van de plaats, den tijd en het verband, waarin ze geschreven werden. Dit is zoo sterk, dat Ge schrijft, dat ik me „onlangs" over de kerkelijke kwestie zou hebben uitgelaten, terwijl het stuk, waar het over gaat, in werkelijkheid al eenige jaren oud is. Eén van de mooie kanten van de Gereformeerde exegese is, dat er steeds zoo de nadruk op wordt gelegd, dat men de dingen moet lezen „in hun verban d". Ik wou vragen: Geldt dat dan ook niet tegenover mij?

Mijn tweede bezwaar is, dat Gij die weinige woorden, die Ge dan nog van mij aanhaalt, daarenboven ook nog onjuist kwalificeert.

Gij zegt, dat ik mijn kerk vervloekt heb.

A1 s ik dat gedaan had, dan zou ik me toch niet schuldig hebben gemaakt aan gróóter kwaad dan wijlen Dr Kuyper. Gij weet toch nog wel, dat Dr K. indertijd gezegd heeft, dat de Synodale Kerk „driewerf van den Heere der Heerscharen vervloekt was"? Welnu, indien Dr Kuyper de zichtbare kerkorganisatie driemaal heeft vervloekt, dan moest men niet zoo ach en wee roepen, als ik het éénmaal deed.

Maar ik heb dat niet gedaan! Waar leest Gij toch, geachte Redactie, dat ik de kerk vervloek? Ik heb gezegd, te willen bidden, dat „het vuur van Gods Geest haar verteren mocht", maar dat is wat anders, als dat ik ze vervloek.

Wel geef ik toe, dat mijn oordeel over de tegenwoordige zichtbare kerkvormen, vooral over die, aan welke ik, helaas, nu eenmaal gebonden ben, allesbehalve gunstig is. Dat blijkt reeds uit mijn betuiging, dat ik niet wensch of begeer, dat mijn kinderen er lid van zullen worden.

Maar nu is mijn derde bezwaar, dat U daarover wel met verbazing, ja, ik mag wel zeggen: met verontwaardiging de handen in elkaar slaat, maar dat Gij niet gevraagd hebt: hoe komt die man er toe.

om zulke gedachten over de kerk te hebben? Hoe komt het, dat hij wel week aan week Christus kan prediken als den eenigen waarachtigen troost in leven en in sterven en dat hij nochtans niets van de kerk moet hebben; dat hij niet gelooven kan, dat de kerk in haar tegenwoordigen vorm te helpen en te i'eformeeren is, en dus maar liefst zou willen, dat zij door de hand des Heeren morgen aan den dag werd nedergeworpen?

Als U, inplaats van een paar volzinnon, die U ergens aantrof, mijn heele stuk had gelezen, als ü iets wist van den strijd, dien ik hier nu 25 jaren lang gestreden heb, en als U iets wist van al het leed en de tranen, die ik in mijn leven door de kerk met haar geweldsvormen heb zien veroorzaken, en hoe de belangen van het koninkrijk Gods daardoor geschaad worden, dan zoudt ge er misschien iets van begi-ijpen, hoe het komt, dat ik wel een diepe, innige liefde heb voor de „ééne, heilige, algemeene Christelijke Kerk", maar dat ik nochtans niet begeer, dat mijn kinderen van één der bekende kerkvormen lid zouden worden. Ik wensch niet, dat mijn kinderen hun weg zullen gaan door zooveel tranen, als hun vader op aarde gegaan is.

En nu weet ik wel, dat gij Uwe eigen beschouwingen hier tegenover zult stellen. En dit is mij wel. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd.

Alleen nog dit:

Gij zegt mij mijn positie niet te benijden en acht U zelvon in dezen boven mij bevoorrecht.

Ik antwoord: Het is wel. Ik kan best zien, dat een ander voorrechten heeft boven mij. Maar ik wou U toch zeggen, wat ik jaren geleden, naar aanleiding van hetzelfde stuk, waar we nu over praten, gezegd heb tot een Roomsch geestelijke: U moogt me beklagen over mijn armoede, maar ik ben in mijn armoede iócli rijker, dan U wel denken zoudt.

U vriendelijk dankende voor de opname, blijf ik mei broederlijke toegenegenheid in onzen Heer en Hei­ land, Jezus Christus.

Uw dw., HILBRANDT BOSCHMA.

Naschrift. Het blijkt uit bov©nstaa.nd schrijven, dat het artikel, waarop we' in No. 29 van de Kerkbode wezen, van ouderen datum is, dan we meenden.

Toch wordt het duidelijk, dat de Heer Boschma in zijn oordeel en zijn veroordeeling over en van de Kerk niet veranderd is en dat hij, wat dan ook dte bijzondere aanleiding voor het schrijven van zijn artikel indertijd moge zijn geweest, ook heden nog op hetzelfde standpunt staat.

Over de kwestie, of de heer Boschma de Kerk „vervloeid" heeft, zullen we niet twisten. Ik schreef, dat hij over het instituut, waarin hij arbeidde, „feitelijk den vloek Gods inroept". Eerlijk gezegd, zie ik niet in, dat dat teveel is gezegd, wanneer men de uitspraak handhaaft: „Moge het vuur van Gods Geest haar verteren en haar afbreken, zoodat niet één steen op den anderen gelaten wordt". De heer Boschma beroept zich op Dr Kuyper, die zich ten opzichte van de Synodale organisatie ook destijds zeer kras heeft uitgelaten.

Maar Dr Kuyper had de Kerk lief en beschouwde het als zijn levenstaak, om alles weg te doen uit haail zichtbaren openbaringsvorm wat in strijd was met Woord en Belijdenis en met den eisch van den Koning der Kerk. Hij werd kerkhervormer.

De heer Boschma stelt zich niet slechts tegenover „de Synodale Kerk", maar verwerpt eiken „Kerkvorm". Dat is juist het groote ondersclieid met Dr Kuyper. Fn daarom blijft hij, d.w.z. de heer Boschma, bezig met het afbreken, maar verzuimt hij te bouwen en wil hij geen „Kerkhervormer" zijn, maar blijft hij „Kerkbestormer". Dat doet ons leed. Daarom wezen we hem, die zijn Boanergesbede uitsprak, op een weg, die o.i. veel uitnemender is.

We hebben hieraan niets anders toe te voegen dan den wensch, dat de heer Boschma zijn gedachten aangaande de kerk radikaal herzie. Anders breekt hij de kerk af, zoodat niet één steen op den anderen wordt gelaten, of althans tracht hij het te doen. „Het vuur van Gods Geest" brandt weg, wat de kerk van Christus tegenstaat. Men beschikt niet straffeloos over „het vuur van Gods Geest".

HE PP.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 1930

De Reformatie | 6 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 september 1930

De Reformatie | 6 Pagina's