GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Seerp Anema, „De Sjoenemietische”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Seerp Anema, „De Sjoenemietische”.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II. (Slot.)

In het vorige artikel heb ik als mijn meening uitgesproken, dat „De Sjoenemietische" van Seerp Anema niet moet worden beoordeeld als een roman, doch als een impressionistisch schilderstuk^ in-woorden. Want wel spreekt de Schrijver in, zijn inleidend woord van een roman en heeft hij gestreefd naar een karalcterologie, maar — aldus trachtte ik aan te toonen — het wezen van zijn kunstenaarschap is, wat het artistieke betreft, zoozeer impressionistisch, dat zijn werk als vanzelf geworden is, worden moest zelfs, een lyrisch-impressionistisch prozagedicht.

Ik geloof dat het van belang is, ten dezen goed te onderscheiden. Taal en stijl, beeldspraak, woordklank, vele beschrijvingen maken, naar mijn oordeel, dit boek tot een kunstwerk, een kunstwerk, dat door zijn geest en beginsel, ©en christelijk kunstwerk is. En als er dan inderdaad niet tegen ingebracht kunnen worden de bezwaren, die zouden gelden als het een roman was — het stand-' punt dat ik meen te moeten verdedigen — dan is het zeker zaak, d© beteekenis van zulk een bijdrage tot de christelijke kunst niet te miskennen.

Gaarne wil ik' daarom nog één artikel aan deze materie wijden, om in het bijzonder twee zinnen uit het vorige artikel, die in hun verband oonclusiën waren, nader te argumenteeren. Op de diagnose, dat een aan den Bijbel ontleend gegeven door den Schrijver in woorden wordt geschilderd, naar z ij n visie en z ij n impressie, en dat daardoor de kleuren van het boek worden bepaald, volgde deze zin: „dat wil zeggen, de voo_r een roman veel te langdradige beschouwingen, redeneeringen en dialogen zijn stuk voor stuk de tot in bijzonderheden uitgewerkte effecten, die het beeld, de impressie moeten vormen. En de ben schrijvingen, breed en veel, zetten dat beeld tegen zijn achtergrond", terwijl verderop staat, dat (bij een beoordeeling als boven aangegeven) „het artistiek© van de taal, van de natuurbeschrijvingen, de lyrische dialogen (spreekt) in de kracht, di© et heeft: d© versterking en intoneering van bet impressionistisch effect".

Deze beide zinnen raken de kern van mijn .betoog: dat het boek in werkelijkheid niet is ©en oman (al wordt het daarvoor ook uitgegeven) n dus ook alszoodanig niet moet worden beoordeeld, doch een impressionistisch schüderstuk-in-woorden. Daarom wil ik ten dezen gaarne og ©enig bewijs aanvoeren. Ik schrijf daartoe over een tweetal dialogen, die ik willekeurig gekozen heb.

Het eerste is een gesprek tusschen Salomo en Abisag als ze op een heerlijken lenteavond tijdens hun verblijf in de bergen, gezeten zijn tegeini de hellingen van het Jarmoekdal.

Salomo zegt dan:

„Uit de woestijn van je smarten daar in Sjoeneem heb ik je laten opklimmen, liefste, met de vraag in mijn hart: wie is ze geworden? En het antwoord, door Bereohja's profetie gegeven, heb ik erkend als het juiste: Messiashruid. Onder den appelboom op het binnenhof van den ouden vervallen burcht heb je me da-; alles verteld. Daar heb ik het leven van je liefde eu roeping gewekt en aanvaard als één en als het mijne — daar waar je mij vertelde, dat je moeder je heeft gebaard, als een smartenkind, maar schoon, als ons voli-; in Jahwè's oogen."

„Sjalomo, druk mij als een zegel op je hart en op je rechter arm, onuitwischhaar! Elke klop van dat hart wil ik hooren, elke daad van dien arm doe ik mee! — Eén zijn we in roeping en liefde, één voor ons volk, voor onzen God!"

„Wanneer dan door Jahwe's wondermacht zal de I dood zijn prooi slaken? Voor wat roerselen van het bloedend mensohenhart heeft het graf zijn mond ge-, opend? Sterker dan die krachten der vernietiging is de scheppende kracht van de liefde onzer harten! Onze harten zijn vlammen, door Masjiaach ontstoken .... Wat zouden de wateren van Jarmoek en Jardeen dan bruischend voor dien gloed verdampen? ....

„Voel je de vrucht onzer liefde rijpen — ons lied? "

In den roes van zijn liefdewijn voelde ze de beelden van haar jeugd, wier schoonheid te sterker haar boeide, hoe nader het scheidensuur schreed, zich voor goed ontglippen. Ze was niet meer Abisjag van Sjoeneem, ze zou het nooit meer zijn. Haar liefde, haar roeping waren één. Naar Sioon, naar het Jeroesjaleem der profetie!"

Het tweede is een samenspreking, in een zelfde heerlijke omgeving, enkele dagen te voren.

„Abisjag" zei hij, „kent ge namen voor ons lot? "

„Neen" sprak ze langzaam en beslist.

„Toen ik in den eersten nacht onzer reis naar Sjoe­ neem Zaboed i^= Nathans zoon, Salomo's jeugdvriend) vroeg, om mijn bruid te prijzen met de vraag: wat ziet ge in haar? - antwoordde hij: Wat ik nog nergens zag: volmaakte vrouwelijke schoonheid, die niet misbruikt wordt om de lagere hartstochten van den man op te wekken en zich te verkoopen tot den hoogst mogelijken prijs van eer en bezit."

„Toen hij dat zeide, wist hij nog niet, dat gij zelfs het omgekeerde hebt bestaan; om uw geestelijken schat te redden hebt gij eer en staat losgelaten, hebt ge uw schoonheid vergeten en op hope tegen hope gewacht op uw God. En als onze God dat vraagt van zijn kinderen, dan is zijn loon zeer groot. Uw loon is" sprak hij met verheffing van stem, „dat gij met Dawied en Sjalomo aan het gewelf van Jahwe's genade-openbaring eeuwig schitteren zult in het Masjiaansche sterrenbeeld."

„Voor den eersten in dat sterrenbeeld waren strijd en lijden de begeleiders van zijn roeping en kort en onvolkomen was uw band met hem. Met den tweeden gaan vrede en heerlijkheid mede op zijn levensweg en volkomen in uw band met hem. Zij schaduwen van Hem, die Gods volk aan de macht der zonde zal ontrukken, gij schaduw van dat verkoren volk." —

„Abisjag, bij dat alles hoort de schaduw van het paradijs Gods, dat herrees in deze bergen en valleien."

„In dit paradijs, liefste, is uw volmaakte schoonheid de kroon op de stoffelijke schepping, bron van hel hoogste genieten, levende wateren, die uit Libanon vloeien."

„Sjalomo, in ons Eden v^^aaien de geuren van Jahwe's gunst, dat al zijn specerijen uitvloeien. — liefste ik ben uw hof. Kom, o kom tot zijn edele vruchten!"

Wanneer men nauwkeurig deze beid© dialogen leest, en, als men in het bezit is yan het hoek, tientallen soortgelijke, zal men drie dingen zien:

Vooreerst, dat dit niet een tweespraak is, die voorkomt in bet gewone leven, en dus in den roman, die dat gewone leven spiegelt.

Ten tweede, hiermee onmiddellijk in verband, dat de taal, die Salomo en Abisag spreken, dichterlijke taal is, schoon van klank, rijk aan oostersch-weelderige beeldspraak, zoodat de woorden, die ze wisselen, niet een gesprek vormen, maar rj^rische beurtzangen. De toon van deze beurtzangen — en dat vooral is een belangrijk punt — is zeer duidelijk geïnspireerd door de impressie van de scheppingsheerlijkbeid, die zich voor hun pogen uitspreidt Overal in dit hoofddeel van het boek zal men trouwens ditzelfde effect opmerken: d© dialoog houdt altijd onmiddellijk verband met de omgeving, waarin ze wordt gevoerd.

Ten derde — en hierbij moge ik herinnerenj aan wat ik de vorige maal schreef omtrent den inhoud van het boek — dat deze samensprekingen direct aansluiten bij, en nadere uitwerking zijn van de leidende gedachte van het geheel, die ik in het vorige artikel heb aangegeven. De Messiaansche roeping van Abisag, de vrucht van haar huwelijk met Salomo: het lied, de symbolische beteekenis van dat huwelijk: „zij schaduwen van...", „gij schaduw van..." de hoofdelementen van het boek, we vinden ze in deze dialogen allo terug. , En in vele andere (men zie pag. 289—292, 302—303, 305 — een in romanvorm volkomen onmogelijke dialoog! —, 313—316, 331 — ©en zeer sprekend voorbeeld! —, 339—340) merken we hetzelfde op.

Langdradig zijn al deze dialogen, veel tè ab, stract ©n te irreëel, als ze doelen zouden zijn van een roman, een verhaal van actief gebeuren. Maar volkomen op hun plaats, juist in hun beschouwend karakter, zijn ze als kleur-effecten van de impressie, die het kunstenaarsoog en de kunstenaarsziel uit het Bijbelsche gegeven hebben ontvangen. Dan zetten ze, alle met elkaar, die impressie op het doek, dan vormen ze tezamen het beeld, dat de kunstenaarsvisie zag ©n het schrijverstalent onder woorden brengt. —

Dit wat aangaat den eersten zin, dien ik wild© argumenteeren.

En ook voor den tweeden, voorzooveel nog noodig, meen ik allerlei bewijsstof uit h©t boek t© kunnen aanhalen.

Het artistiek© van de taal blijkt op vele plaatsen. Anema is van ouds een dichter en zijn taal' houdt altijd den dichterlijken klank.

Een enk©l voorbeeld:

Het uitzicht was indrukwekkend.

Beneden de laatste zone van den boomgroei met een koepelend stadje op een heuveltop. Dan die kammen van kale rotsen als trappen boven elkander, waartussclien de avondschaduwen reeds legerden en daar midden boven de trotsche pyramide van den Ghermoon, in drie scherpe tanden eindigend. Zijn sneeuwmantel blonk in het rood der avondzon. Boven hem de groezig blauwe hemel."

Het schoone van deze taal spreekt uit de woordkeus, uit de klank-kracht, uit tal van ni©t-geforceerde alliteraties.

Een tweede voorbeeld:

De geweldige bui was overgedreven.

Boven de gouw der heidenen, boven de vlakte van Jisreëel, heel den Zuiderhemel oversluierend, hing de wolkenmassa, uit de engte der bergen ontkomen.

Boven de zee glansde nevelig de dalende zon.

Boven de zee glansde nevelig de dalende zon. Vol bewondering had Abisjag uitgeroepen voor hel torenvenster: O zie, Gods boog in de wolken.

Ze Iiadden zich naar buiten gespoed. De natuur wasemde geuren, die dooden doen verrijzen.

En daar in het diepe zuiden overspande de zevenkleurige boog hun land, Gods land, van de woestijn tot de zee. Dunne lijnen van zilver kronkelden nog telkens over het gezwollen blauw. Enkele doffe dreuningen be­reikten nog hun ooren.

Het rood in den kleurenboog: Gods vlammenwraak over de zonde, het blauw de onwankelbare trouw van zijn verbond, het wit de heerlijkheid van zijn vlefckelooze Heiligheid.... Eel-Sjadaj-Jahwe, hoe heerlijk is

üw Naam over de gansche aarde en over Uw volk...." Schoone taal inderdaad, dichterlijk proza, volvan kleur en klank.

En — ik meen hierop weer als bewijs voor mijn opvatting te mogen wijzen — typisch impressio'nistisch. 't Zijn schilderijen-in-woorden, die we hier lezen, 'tis zorgvuldige en tot in iedere bijzonderiheid nagevoelde indruk, die wordt weergegeven, 'tis lyrisch-impressionisme in lederen vezel! En lees nu maar in dit boek, waar ge wilt: ge vindt overvloedig zulke stijlvolle beschrijvingen (ik wijs op de teekening van de kroningsplechtigheid, van het kroningsfestijn op den tweeden dag, van Da-' vids sterven, van Abisags tocht naar Berechja's rotswoning, van het oogstfeest, van Salomo's nachtelijk© reis naar Sunem, van den wandelrit naar de Litanikloof enz.), in artistieke taal, die de oostersch© tinten van de boek-omgeving geheel heeft aangenomen.

Dat alles, het artistieke van de taal en het warme, kleurrijke van de beschrijvingen heeft kracht: het doet de heerlijkheid gevoelen van d^a

natuur, het spreekt van Jahwe's grootheid en Majesteit, 't zet de menschen in hun omgeving — 't versterkt en intoneert 't impressionistisch effect!

IK meen, dat deze nadere uitwerking voldoende is, om de gedachten van de beide, in het begin van dit artikel genoemde kernzinnen van mijn betoog te adstrueeren en aldus te bewijzen. Er zijn óók minder goede passages: valsche beeldspraak, te zware woord-opstapeUng, rhetoriek' zijn in de 400 pagina's óók aan te wijzen. Het is zeker niet alles literair schoon, wat er blinkt in dit boek. Maar die andere zijde van literaire beschouwing — waarop trouwens al genoeg de aandacht is gevestigd — laat ik nu achterwege. Ik had in dit artikel tot taafc, met citatie van goede fragmenten mijn meening te argumenteeren: dat het boek, ondanks Anema's voorwoord, niet is een roman, maar eert impressie, en alszoodanig heb ik er waardeering voor, omdat het geheel aansluit bij het wezen van Aïiema's kunstenaarschap, dat ik in het inleidend artikel geprobeerd heb aan te geven; omdat het volkomen beantwoordt aan Anema's kunstenaarsideaal, het ad majorem Dei gloriam; immers het eigenlijke van dit boek is de doxologie, ' de verheerlijking van Jahwe, die zich • in genade en gunst over de gemeente ontfermt en haar tot koningbruid verheft; omdat het in het totaal van zijn taal, zijn stijl, zijn literaire qualiteiten is een kunstwerk, dat onze christelijke prozakunst verrijkt.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's

Seerp Anema, „De Sjoenemietische”.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 oktober 1932

De Reformatie | 8 Pagina's