GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De mensch als persoon.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De mensch als persoon.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Wanneer wij over de vraag, of wij kunnen spreken van de substantie van des menschen geest, breedvoeriger handelen, moeten wij wel ingaan op een uitspraak van onzen hooggeachten collega Prof. Dr D. H. Th. Vollenhoven. In een rede, gehouden op den Universiteitsdag te Leiden in 1932, in druk verschenen in het Driemaandelijksch Orgaan „Antirevolutionaire Staatkunde", derde kwartaal 1932, handelt hij, zij het ook kort, over het gebruik van den term „substantie".

We lezen daar als volgt:

„Geen wonder, dat we nu wanketen ten doode. Alleen wie zóó de crisis ziet kan oofe verstaan het doel van dit ernstige onderricht, n.l. „opdat we ons vertrouwen van alle schepselen aftrekken en op U alleen stellen". Met andere woorden: de zonde die we vóór alle andere dienen af te leeren is het vergoddelijken van al wat niet God is, korter gezegd: de afgoderij. Die treffen we inderdaad overal aan. Wat b.v. in den op zichzelf niet te veroordeelen rechtsstrijd tusschen staten, colleges en personen telkens weer om den hoek komt gluren is de hoogmoedige waan „als God te zijn". Wetou, er is wellicht geen macht, die zóó taai deze zonde bevoTdert als de gangbare wijsbegeerte." ...

„Dit alles — voor de oudere generatie uiting, voor de jongere vormende kracht — is echter te herleiden tot ééne grondfout der gangbare wijsbegeerte, n.l. tot de totale of gedeeltelijke ver­ goddelijking van het schepsel.

„Het is deze fout die we in het oog moeten houden zoowel in de wijsgeerige systematiek als bij de bestudeering van de geschiedenis der philosophie.

„Staan we eerst stil bij de beteekenis van deze misvatting voor de systematiek.

„1. Heel duidelijk komt de gewraakte grondfout aan het hcht in het gangbare gebruik van den term „substantie".

„Men schrikke hier niet van een vreemd woord, maar nog minder gebruike men het zonder te weten wat het beteefcent. „Substantie" is de Westersche weergave van het Grieksche woord „hypostasis" en beide termen beteekenen „vaste grond". Houdt men dit vast, dan verstaat men, waarom de Heilige Schrift dit woord alleen gebruikt ter aanduiding van God, Die immers sinds de schepping alles draagt door het woord Zijner kracht.

„In tal van wijsgeerige stelsels vindt men dezen term echter gebruikt voor iets dat tot het geschapene behoort: de substantie heet hier dan ook den kosmos immanent. Niet zelden stelt men zich er mee tevreden één zulk een pseudo-substantie aan te nemen. Op dit standpunt kan men dan nog weer twee richtingen uit: óf men zoekt die substantie in het lagere deel van den kosmos en acht het hoogere daaruit ontwikkeld — men aanvaardt dan de evolutionistische theorie — óf men verheft het hoogere in het geschapene tot vasten grond en waant dan dat het lagere uit dat in de lucht zwevende voortkwam — dat is de leer der aanhairgers van de metaphysica.

„Anderen houden echter beide theorieën voor eenzijdig: ze verwerpen de z.g.n. monistische substantie-opvattingen in haar volstrektheid en achten in beide iets goeds aanwezig. Vandaar dat ze als mannen van het compromis ertoe komen twee substanties te aanvaarden. Ze meenen n.l., dat de ééne kosmos uit twee deelen is samengesteld, uit een hoogere en een lagere wereld."

Het heeft geen zin, het artikel van mijn collega verder af te drukken. Het punt waar het om gaat is hier voldoende in zijn verband gezet.

Zooals duidelijk is meent onze hooggeachte vriend, dat één van de grondfouten der wijsbegeerte naar yoren komt in het gebruik van den term „substantie". We mogen voor dit woord niet schrikken, maar het nog minder gebruiken zonder dat wij weten wat het beteekent, zoo zegt hij. Volgens hem is „substantie" de weergave van het Grieksche woord „hypostasis". Beide woorden beteekenen „vaste grond"; en, zoo zegt hij, de Heilige Schrift gebruikt dit woord alleen ter aanduiding van God.

Het spijt mij zeer, maar ik moet hier niet alleen een weinig verschillen van mijn collega, maar zelfs een gansch andere opvatting verdedigen.

In de eerste plaats is het toch, meen ik, geheel onjuist, dat de Heihge Schrift dit woord alleen gebruikt ter aanduiding van God.

Zoo komt b.v. het woord voor in Hebr. 11:1, waar het geloof de „hypostasis" genoemd wordt van de dingen die wij hopen.

En in Hebr. 3:14 heet het: , Wiant wij zijn Christus deelachtig geworden, zoo wij namelijk het beginsel van deze „hypostasis" tot het einde toe vast behouden".

En in 2 Cor. 9:4 lezen we: en dat niet mogelijk zoo de Macedoniërs met mij kwamen en u onbereid vonden, wij (opdat wij niet zeggen gij) beschaamd worden in deze „hypostasis" des roemens".

Nu is het duidelijk, dat in deze teksten niet

God aangeduid wordt door het woord hypostasis. Dat schijnt maar op één plaats het geval, n.l. in Hebr. 1:3. Maar daar wordt ook niet God zelf aangeduid met het woord hypostasis, want er staat duidelijk de hypostasis VAN God. Het heet daar, dat de Zoon is „het uitgedrukte beeld

Zijner (dat is: Gods) hypostasis". Het is duidelijk, dat wij dus hier niet maar zonder meer hypostasis door God krumen vervangen. Want dan zou de tekst geeii zin geven.

Om deze redenen geloof ik dan ook, dat mijn geaclite coUega zich vergist wanneer hij zegt: „Houdt men dit vast, dan verstaat men, dat de Heilige Schrift dit woord alleen gebruikt ter aanduiding van God".

In de tw'eede plaats moeten wij spreken over d e Ijeteekenis van het woord „hypostasis". 'Collega Vollenhoven zegt, dat zoowel het woord „substantie" als het woord „hypostasis" beteefcenen „vaste grohd". Zooal's het daar gezegd is, is het op zijn minst genomen toch te beperkt en daarom ook niet geheel juist gezegd.

Liever schaar ik mij dan ook aan de zijde van m^ anderen collega. Prof. Dr F. W. Grosheide, die in zijn commentaar op den brief aan •de Hebreen eenige malen uitvoerig spreekt over de beteekenis van het woord „hypostasis".

Wanneer collega Grosheide de uitlegging geeft bg Hebr. 1:3 zegt hij over „hypostasis" het volgende:

„Hypostasis heeft hier nog niet de beteekenis van persoon, die heeft het pas in de latere dogmatiek gekregen. Het woord komt in onzen brief meermalen voor, behalve hier nog 3:14 en 11:1. Een breede behandeling van dit woord is gegeven door Bleek, (Der Brief an die Hebr, II, bl. 59 vlg., bl. 462 vlg.). De slotsom van het onderzoek was, dat de oorspronkelijke beteekenis is grondslag, fundament, dat het in figuurlijken zin gebruikt wordt, voor hetgeen grondslag heeft en dus werkelijk bestaat, het bestaan, hetgeen het bijzondere van iets uitmaakt, het wezen, dan voor vastheid in den geest, het gemoed, d.w.z. vertrouwen. De bijzoaidere wijze, waarop hypostasis overdrachtelijk gebruikt wordt, maakt het onmogelijk om dadelijk voor alle plaatsen in Hebreen dezelfde beteekenis aan te nemen. Die moet telkens opnieuw worden vastgesteld. Hier komt alleen de beteekenis wezen in aanmerking. De Zoon is dus de afdruk van Gods wezen, d.w.z. Hij is God© volkomen gelijk, maar heeft toch een bestaan van zichzelf. Zoo moeten ons de twee uitdrukkingen (één zou hier onvoldoende zijn) leeren, dat de Middelaar in elk opzicht de volle Goddelijke heerlijkheid bezit".

Bij de uitlegging van Hebr. 3:14 zegt Prof. Grosheide (we laten hier de Grieksche citaten weg);

„Hypostasis beteefcent in het Hellenistisch Grieksch als bij 1:3 is betoogd:1) grondslag, Ps. 68:3; 2) hetgeen een'grond slag heeft, dus: at vast is, waarin nog nader kan worden onderscheiden a) hetgeen werkelijk bestaat; b) natuur, wezen; c) standvastigheid, vertrouwen, zekere verwachting, 2 KOT. 9:4; 11:17. Op deze plaats komt alleen de laatste beteefcenis in aanmerking".

En hij de uitlegging van Hebr. 11:1 zegt Prof.

Grosheide: dat wij ook daar terug moeten naar de eerste beteekenis grondslag of wat een grondslag heeft.

Onze exegeet wijst erop, dat hypostasis ook nog kan beteekenen „e i g e n d ©• m s b e w ij s", d. w. z. grondslag voor een persoon, waarop het recht van bezit wordt bewezen, document, dat vastigheid geeft. Hij gaat dan verder: Zonder nu te wiUen zeggen, dat hypostasis h.l. door eigendomsbewijs moet worden vertaald, licht deze variatie in de beteekenis toch wel toe, hetgeen waaraan we hebben te denken, het gaat om wat inzake d© dingen die wij hopen zekerheid geeft, maakt dat ze niet in de lucht hangen, doch ons eigendom zijn, vgl. 6:18—20, het geloof is zekerheid voor het subject."

Het blijkt dus wel, dat men voorzichtig moet zijn met te zeggen, dat er menschen zijn, die het woord substantie of hypostasis gebruiken in een anderen zin van „vaste grond" en dan niet weten wat het beteekent. Immers de Schrift zelf gaat ons voor in het onderscheiden gebruik van het woord. In Hebr. 1:3 beteekent het naar de vertaling van Prof. Grosheide „wezen" (Zie Korte Verklaring der Heilige Schrift), in Hebr. 3:14 beteefcent het „stellige verwachting", in Hebr. 11:1 beteekent het „vast vertrouwen".

Wij gelooven, dat hiermede voldoende is geciteerd 'om aan te toonen, dat in ieder geval heit betoog, dat in het gebruik van het woord substantie of hypostasis in ©en anderen zin dan „vast© grond"' (met welk© woorden „vaste grond" dan God 'zou moeten worden aangeduid) „de gewraakte grondfout 'der hedendaagsche wijsbegeerte aan het licht komt", ten eenenmale onhoudbaar is.

Tot 'dusver handelden wij over de vraag, hoe de 'Schrift het woord „hypostasis" gebruikt.

Kwamen 'wij op dat punt tot de ontdekking, dat wij van collega Vollenhoven wel moeten verschillen, een tweede vraag is, of er Schriftuur-1 ij k e 'gronden zijn aan te voei'en, voor het betoog, dat wij de woorden „substantie" en „hypostasis" thans 'alleen maar voor God mogen gebruiken.

Deze vraag is uit den aard der zaak van niet minder 'beteekenis dan de eerste. Het zon n.l. kunnen zijn, dat in den loop der jaren de woorden „substantie" of „hypostasis" ©en beteekenis ge^ kregen hadden, welke ons verbood deze woorden voor het schepsel te gebruiken.

De vraag moet nu gedaan worden, of wij den phcht hebben op dien grond dan het woord substantie voor het geschapene te vermijden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's

De mensch als persoon.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 mei 1933

De Reformatie | 8 Pagina's