GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Praedestinatie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Praedestinatie.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Nadat wij in ons vorige artikel gepoogd hebben, mee ook tegenover onschriftuurlijke praedestinatie-beschouwingen in onzen tijd, iets te doen zien van de heerlijkheid van de praedestinatie in schriftuurlijk-reformatorischen zin, willen wij hier nog op eenige van de bekende bezwaren ingaan, die voor en na sleeds weer tegen deze leer zijn ingebracht en wel eerst deze: als wij zoo in de verldezing het zwaartepunt van ons behoud leggen in God, in Zijn souverein welbehagen, doet dat dan niet tekort aan onze menschelijke verantwoordelijkheid, veroutichuldigi dat niet ons ongeloof, doet ons dat niet verslappen in onze waakzaamheid, verzwakt dat niet ons besef van roeping?

Of het ons ongeloof niet verontschuldigt? Allerminst! Zeker, als men een geloovige vraagt: waarom hij in Christus gelooft, terwijl zoovele anderen niet kunnen of niet willen, zal zijn eenig antwoord ten allen tijde zijn: dat is Gods verkiezende genade over mij, dat heb ik niet te danken aan den ernst van mijn zoeken naar God; dat is alleen, dat, zonder dat ik naar God zocht, God in eeuwig erbarmen mij opgezocht heeft.

En als gij nu dien zelfden geloovige vraagt, waarom hij vroeger niet geloofde en ook misschien uu na ontvangen genade telkens nóg zoo ongeloovig is, dan zou logische consequentie doen verwachten, dat het antwoord zou luiden: omdat God mij toen in dien tijd het geloof onthield. En zoo redeneert ook een ongeloovige en zóó meent hij zich voor God te kunnen vrijpleiten. Maar dat is een redeneering van ons verstand, waar ons geweten ten krachtigste tegen protesteert. En daarom mag een ongeloovige zich achter die schijnbaar logische redeneering zoeken te verschuilen, een geloovige zal dat nooit zeggen. Zijn antwoord zal steeds luiden: dat ik vroeger Christus verwierp, was maar niet, doordat ik niet in Hem gelooven kon, maar doordat ik niet in Hem gelooven wilde, doordat ik aan Hem_, die vol liefde tot mij kwam, mij ergerde; en dat ik nog zoo vaak ongeloovig ben, is, omdat ik nog zoo vaak mij aan Hem stoot en aan Zijn genade niet aan wil, omdat zij voor mijn hoogmoed en trots zoo fnuikend is.

En of dat geloof in onze eeuwige verkiezing ons niet in onze geloovige waakzaamheid kan doen verslappen? Als dat geloof in de verkiezing alleen een zaak van verstandelijk redeneeren is, ja, dan wel. Dan gaan wij er een oorkussen van maken, waarop wij geestelijk inslapen. Dan zeggen wij: „Eens verkoren, blijft verkoren" en gewapend met dat gejoel van voor eeuwig geborgen te zijn, gaan wij de wereld dienen, of als wij daar ons te degelijk ^bor voelen, dan toch in elk geval als geestelijke renteniers leven van ons kapitaal.

Maar zoo kan het nooit, als ons geloof in de uitverkiezing waarachtig geloof is. Als dat het 'geval is, ja, dan kunnen wij zingen: „In Jezus is mijn zaligst lot, geborgen bij mijn God". Maar dan doet dat niets af van onzen geestelijken ernst, van het „werken van onze zaligheid met vrees en beven". Immers, zeker, die genade ligt van Gods zijde onwankelbaar vast. Maar van onze zijde bezitten wij die genade nu eenmaal nooit als een geestelijk kapitaal, dat wij bij de bank in deposito kunnen geven, om nu rustig verder van de rente te leven. Die genade bezitten wij alleen in het geloof, d.w.z. als iets, dat wij in ernstige geloofs-en gebeds-worstelüig steeds weer van God moeten ontvangen.

Mogen wij het nog wat anders uitdrukken: wij kunnen onmogelijk meegaan met de Barthiaansche theologie, als die van geloof zegt, dat liet evenzeer is een „niet-hebben" als een „hebben". En evenmin kunnen wij instemmen met Jonker, als hij meent, dat „de gereformeerde opvatting evenmin de rcmonstrantsche opvatting overbodig maakt als omgekeerd" of schrijft: „In den Bijbel staat de berg van onvervreemdbaar Godsbezit vlak naast den afgrond van onherstelbaar Godsverlies".

Zoo is het. Goddank, niet. Het gaat hier om geen volstrekte paradox, om een tegenstelling, waarvan de beide kanten evenveel waarheid bevatten. In de praedestinatie ligt ten volle vast het onvervreemdbaar Godsbezit en op grond daarvan behoeft een geloovige, gelukkig, niet zijn leven lang alleen maar geslingerd te worden tusschen hoop en vrees. Want in het diepste is geloof als zoodanig géén „onrustig ding", maar iets, dat volkomen rust geeft, omdat het ons doet rusten in God, den Onveranderlijke en Getrouwe.

Maar aan onzen kant moet die geloofsrust steeds weer in een strijden ten bloede toe verworven worden. En diez'^lfde geloovige — daarin heeft Jonker gelijk — die, "zooeven Ö-O"^ - .^"Z^ ".~l? n.: „In Jezus is mijn. zaligst lot, geborgen 'uy. rr^iip^.y '• "--en die die rust, door Gods genade, als het er op aankomt, ook nooit zal kwijt raken, diezelfde geloocvige ligt misschien wel een paar uur later in een hoekje van zijn kamer te snikken „uit diepten van ellende" en het kost hem misschien weer o zoo zwaren geloofsarbeid, eer „zijn ziel weer tot haar rust teruggekeerd" is en hij het weer weet: „Gij zijt verlost; God heeft u welgedaan".

Geen duidelijker voorbeeld daarvan dan de apostel Paulus. Als één geweten heeft, wat het is te rusten in Gods eeuwige verkiezing, dan hij. Maar ook niemand, die beter dan hij begrepen heeft de spanning — en dan niet in den modernen zin maar in bijbelschen zin, — waarin wij met het geloof in de verkiezing ons leven lang blijven ver keer en, omdat wij nu eenmaal raenschen, zondige, zwakke, twijfelzieke menschen zijn, die telkens weer „er maar niet aan kunnen".

En dan was er nog die derde vraag: of het geloof in de verkiezing ons besef van roeping niet verzwakt?

En alweer mogen wij zeggen: geen sprake van!

Ongetwijfeld, in de verkiezing hebben wij te doen met een verrukkelijk quietief, met iets, dat in de ziel van Gods Idnd een onbeschrijfelijke rust en vrede geeft, omdat 't ons de zekerheid schenkt, dat niets van „tegenwoordige noch toekomende dingen ons ooit kan scheiden van de liefde Gods in Jezus Christus onzen Heere". Maar niet minder dan een verrukkelijk quietief is het ook een krachtig motief, een krachtige prikkel tot activiteit.

Want vooreerst, als God van eeuwigheid uit volmaakt welbehagen mij verkoos en ik dus alles, wat ik heb en ben, heb en ben door Hem alléén, is het dan niet mijn roeping heel mijn leven en al mijn krachten aan Zijn dienst te wijden en nu ook van mijn kant er geheel te zijn voor Hem?

Ja, eigenlijk moeten wij het nog anders zien. Het laatste is niet alleen gevolg van het eerste. Maar met het eerste was ook dat laatste bedoeld.

Dat heeft vooral Calvijn zoo goed gezien. Bij Luther slaat de uitverkiezing hoofdzakelijk alleen in verband met de rechtvaardigmaking. Maar bij Calvijn staat ze niet minder dan met de rechtvaardigmaking ook met de heiligmaking in verband. God verkiest niet alleen tot genade, maar ook tot nieuw leven en nieuwen arbeid.

Trouwens, dat is ook zuiver schriftuurlijk. Men denke slechts aan dat diepzinnige begin van den brief aan de Efeziërs: „Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere Jezus Christus, Die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in den hemel in Christus; gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, vóór de grondlegging der wereld, opdat wij zouden heilig en onberispelijk zijn voor Hem in de liefde".

Daar komt bij: wat staalt een mensch méér i2i het volbrengen van zijn roeping en wat doet hem méér ondanks alle teleurstelling doorzetten dan de zekerheid, dat hel God is. Die hem voor die bepaalde laak van eeuwigheid uitverkoos?

Daarvan is vooral ook die zelfde Calvijn in zijn leven hel duidelijkste toonbeeld. Wat heeft men hem vaak om zijn „vreeselijke leer van de uitverkiezing" gescholden! Maar niemand heeft van hem toch ooit kunnen verklaren, dat zij hem tot een lijdelijk bij de pakken neerzitten heeft gebracht. Integendeel, als één leven ooit verteerd is geweest door brandende begeerte om te werken en zich nuttig te maken voor den dienst van zijn God, dan het zijne. En dat is bij hem geen gelukkige inconsequentie geweest. Het geheim van die onvergelijkelijke activiteit was juist zijn geloof in dat eeuwig besluit van Gods verkiezing, waarin Hij ook zijn leven wist te rusten. Ja, bezield door die gedachte alleen heeft hij zijn wereldhistorischc roeping kunnen vervullen.

En dat is zoo niet alleen geweest in het leven van een figuur van zoo universeele beteekenis als Calvijn. Die zelfde kracht werkt het levend geloof in Gods verkiezing ook in het leven van al Gods ware geloovigen. Al staan zij ook op de meest bescheiden plaats en al lijkt hun taak er één van nog zoo ondergeschikt belang, door het geloof in die verkiezing zullen zij toch op die piaats en in die roeping, als man in het soms zoo moeilijke, neerdrukkende, maatschappelijke leven of als vrouw in de vaak zoo eentonige, afmattende beslommeringen van het gezin, zich, als het goed is, geven met volle toewijding en inzet van al hun krachten. Want dat weten zij, waar zij staan, daar. heeft God ze gesteld en wat zij daar te doen hebben, dat is het werk, waartoe God van eeuwigheid ze bestemd heeft.

En tenslotte is ook niets beter dan het geloof in die verkiezing berekend een mensch zijn arbeid te doen verrichten in den rechten geest. Het bewaart hem immers eenerzijds voor alle hoogmoedig zich beroemen op wat hij met zijn arbeid bereikt. Want gelijk onze gaven en onze kansen zoo is ook het resultaat van ons werk louter genadegave, zoodat elke grond voor zelfverheffing geheel ontbreekt. En tegelijk doet het ons ook bij de krachtigste energie-ontplooiing behouden een volkomen rust en kalmte en behoedt het ons voor die zenuwachtige gejaagdheid en spanning in ons werken, vooral wanneer het ons in ons levenswerk niet meeloopt en wij nu niet - altijd, naar de wereld gesproken, slagen. Want onze daad is nu datgene, waarvoor wij verantwoordelijkheid dragen. Maar voor het resultaat draagt een Ander de verantwoordelijkheid, namelijk Hij, Die ons verkoos en riep.

G. BRILLENBURG WURTH.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

De Praedestinatie.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's