GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de diepten.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de diepten.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Uit de diepten roep ik tot U, o Heere! Psalm 130:1.

„Uit de diepten" is een van die kernachtige uitspraken, gelijk er in Gods Woord zoo vele voorkomen. Kleine uitdrukkingen van groote kracht.

Diepten zijn kinlen vol water of vol modder. In diepten zich bevinden is in nood te verkeeren. Met deze uitdrukking teekent de dichter een toestand vol gevaar, een toestand van hulpeloosheid en ellende.

„Diepten". In het meervoud. Want er zijn er zeer vele. Zoowel in tijdelijk als in geestelijk opzicht. In diepten van smart en leed bevond Jakob zich als hij Jozef beweende; Naomi, toen in het vreemde land haar man en beide zonen haar ontvielen; „in diepten van leed en ellende verzonken" was David, toen hij moest vluchten — voor zijn zoon Absalom. Dergelijke diepten worden gekend door zeer velen. Het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet. Vooral echter de tegenspoeden der rechtvaardigen zijn vele.

Inzonderheid op het terrein van het geestelijk leven zijn er vele diepten: diepten van zonde en zondesmart, diepten van ellende, welke de zonde veroorzaakt, diepten van lijden en vei^olging om den naam en de zaak des Heeren, diepten van aanvechting en van geestelijke duisternis. Van deze diepten hebben al Gods kinderen meer of minder bange ervaring.

Niet alle diepten zijn even schrikkelijk.

Daniel in den leeuwenkuil bevond zich in veel hachelijker gevaar dan Jozef en Jeremia in den kuil. Het vreeselijkst van alle zijn de diepten van zonde. Deze zijn volstrekt bodemloos. Hier heeft iedere diepte nog weer kuilen en holen onder zich. De afgrond roept, buldert daar tot den afgrond.

Na de diepten van zonde staan in benauwing voor Gods kind het naast de diepten van geestelijke duisternis en aanvechting. Als het donker is in en rondom hem; als de Heere Zijn vriendelijk aangezicht verbergt, is het den geloovigen bang. In dien donkeren nacht sluipt en loert da satan als een brieschende leeuw. Dan grijnst hij hen toe:

„Waar is God, op wien gij bouwdet.

En aan wien g'uw zaak vertrouwdet? ”

't Is niet met woorden te zeggen, in welke diep-

ten van nood en ellende de geloovigen zich soms verzonken gevoelen.

„Uit de diepten roep ik tot U". De dichter kent een veilige haven in den storm. Daarheen neemt hij de toevlucht.

Gewoonlijk brengen de diepten al wat er in neerstort tot zwijgen. Als iets in de diepte der ., zee wegzinkt, moogt ge een oogenblik eenige rimpeling en borreling van het water zien; spoedig effent de spiegel zich weer, en van wat naar beneden verzonk, merkt gij niets meer op. Zoo is het niet bij de diepten van Gods volk. Deze brengen hen niet tot zwijgen — ze doen hen juist roepen.

Er staat niet: Uit de diepten bid ik of zucht ik, maar roep ik. Dat is öök bidden, maar bidden in hangen nood, in groot gevaar, met onweerstaanbaren drang. David roept uit de diepte gelijk de drenkeling, die den afgrond onder zich voelt trekken en zuigen, om hem te verslinden. Dat roepen is een noodkreet, 't Is het hulpgeschrei, Heere, ontferm U mijner! Behoud mij, want ik verga. Denk aan mij toch in gena, om Uw goedheid eer te geven. Zóó roept de geloovige uit de diepten van ellende tot God. Welk een contrast is er tusschen hel bruisen en bulderen der wateren en de bevende, klagende stem van den om hulp roependen bidder. Doch die stem wordt al luider en krachtiger, naar mate de nood hem meer prangt en benauwt.

„Uit de diepten roep ik tot U, o Heere!" Tot i^ijn God, den God des verbonds, den Genadige en Almachtige. Elk ander roepen zou ook volstrekt vruchteloos zijn.

Onze tijd, waai-voor men eerst schier geen groote en hooge woorden genoeg vinden kon om hem lof te bezingen, is vol diepten. Diepten vol donkerheid en benauwdheid. Diepten van armoede en nood, van werkeloosheid, hulpeloosheid en radeloosheid. Hoofd en hart van wereldsche menschen zijn tegenwoordig vol van „crisis" en „malaise". Zij klagen, zuchten en murmm-eeren. Maar zij roepen niet tot God. Veeleer hoort gij van verschillenden kant de vraag: „als er nu toch een wijs en liefderijk God hier boven was, zou er ; dan wel zooveel leed en ellende hier beneden »ijn? " Dezen toonen niets er van te beseffen, dat die algemeene nood en druk van dezen tijd is een roepstem Gods tot de menschen: „Wendt U naar ]\Iij toe. Als alles u verlegen laat en niets u meer baten kan, bij Mij is hulp en uitkomst". Wie de malaise in haar oorzaak en omvang diep voelt, zal uitgedreven worden tot de bede: „Heere, ontferm U onzer!"

Zoo is het bij David. Hij roept uit zijn diepten tot den Heere.

Als hij zijn nood klaagt voor God, dan zijn het niet de zorgen, die het eerst van alle genoemd worden, maar zijn vele zonden. Deze bezwaren hem het allereerst en het allermeest, vs. 2.

Dat roepen tot God geeft ruimte aan zijn bange ziel, doet een lichtstraal der hoop vallen in den donkeren nacht.

Hij roept uit de diepte tot Hem, die in de hoogte woont, maar die zeer laag in gunst en ontferming neerziet op al wie in nood en jammer tot Hem vlucht. Hij roept tot den Genadige, die rijk is in schuldvergiffenis; tot den Almachtige, die uit allen nood en dood verlossen kan. Er is geen enkele diepte bij Gods kinderen of de Allerhoogste kan er hen uil bevrijden.

Hij smeekt tot Hem, die gezegd heeft: „Roep Mij aan in den dag der benauwdheid en Ik zal er u uithelpeu". Hij, die alle dingen bestuurt, laat toe, dat zij in zulke diepten komen. In dien weg zal juist Zijn groote Naam aan hen worden verheerlijkt. In geen zóó vreeselijken kuil was ooit een geloovige verzonken, of de Heere was hem nabij met Zijn genadige vertroosting, met Zijn getrouwe hulp. Neen, Hij laat hen niet vruchteloos roepen. Hij hoort het geroep der ellendigen en verlost ze. In die diepten ligt voor hen de hoogeschool van het ernstig bidden, pleiten, worstelen. Diepe wegen brengen door 's Heeren - Geest vaak diepe godsvrucht te weeg. De parelen liggen in de diepte. Ook de parelen in het geestelijke leven worden meest in een weg van nood en verootmoediging verkregen.

De geloovige heeft menigmaal in den nacht der beproeving sterren van beloften en vertroosting zien flonkeren, die hij in den middagglans van welvaart en voorspoed niet aanschouwde.

Dagen van nood en ellende verrijken en verdiepen door de werking des Geestes het gemoedsleven van 's Heeren volk. Geheiligde beproevingen zijn geestelijke bevorderingen.

Door Gods genade en trouw wordt alzoo de bange klacht, in de diepte geslaakt, verwisseld met een lied der hope en des vertrouwens: „Ik verwacht den Heere, mijn ziel verwacht en ik hoop op Zijn Woord".

In die diepten betoont de Heere zich aan Zijn volk een God van rijke vertroosting en machtige bevrijding. De bange klacht verandert in een halleluja aan Hem, die in Christus voor al Zijn volk een God van onuitsprekelijke genade en van volkomen verlossing is. Zoo wordt bij Gods kind juist in de diepten het „Eere zij God in de hoogste hemelen" in de ziel geboren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Uit de diepten.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 februari 1934

De Reformatie | 8 Pagina's