GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Passie- en Paascbpoëzle van Willem de Mérode.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Passie- en Paascbpoëzle van Willem de Mérode.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

De veiTeweg-besle van de christelijke dichters van dezen tijd is Willem de Mérode. „Zijn kunst", aldus schreef de heer Luykenaar Francken terecht, „staat in onze moderne christelijke literatuur onomstreden op den top van een berg en is er een lichtend voorbeeld voor allen, die zich geroepen voelen ons volk door kunst te dienen".

Het is de vereeniging van verschillende eigenschappen, die aan deze verskunst haar onomstreden positie geeft: rijkdom van gedachten, fijnheid van zegging, kracht van rhythmen, bewogenheid van taal. Een vers van de Mérode heeft altijd inhoud en het heeft ook altijd stemming. En vooral, het spreekt immer van de heerlijkheid des geloofs, die over twijfel en donkerheid, over lijden en zorg triomfeert. Die overwinningszekerheid is echter de inzet niet, .althans niet in den regel. De inzet is strijd, innerlijke verontrustheid, benauwing, want deze poëzie komt voort, gelijk Luykenaar Francken het uitdrukt, „uit de kolken van een beroerd gemoed". Maar — ik citeer nog eens uit het Standaard-artikel van dezen essayist, ze mogen dan „zwaar zijn van lijden, het rhythme moge zich soms moeilijk voortbewegen, de strijd moge hevig zijn en diep-invreten in de ziel van den dichter — aan het eind staat er een man in gouden glans, over wien het licht is opgegaan, die zich baadt in den zonnegloed van Gods eindelooze genade". —

Tegen het einde van 't vorige jaar verscheen van de Mérode een nieuwe bundel, „De Steile Tocht" ^), die deze karakteristiek duidelijk bevestigt.

Als men de bijna honderd verzen, die hij brengt, leest; natuurdichten, stemmingsverzen, geloofslyriek, dan ziet men zóó den dichter, bewogen door veel, dat hem innerlijk ontrust, gebogen onder schuld, maar ook getroffen door de ervaring, overal, van Gods nabijheid en in die nabijheid getroost.

Twee van deze verzen wil ik citeeren, nu de gelegenheid van het jaar meebrengt, dat we, als gewoonlijk, daaraan deze rubriek wijden, een Passiezang en een klein, maar heel zuiver Paaschvers.

De Passie-zang, getiteld „Bij het Kruis", heeft tot motto het Evangeliewoord: „clamans voce magna", d.i roepende met groote stem. 't Is een vers, waarvan geldt hetgeen Luykenaar Francken schrijft van de Mérode's poëzie in het algemeen: „er is... een diep verholen innerlijk rhythme (in), dat ingehouden hartstochtelijk als ondergrondsch water stroomt onder de oppervlakte van maten en rijmen, tot het plotseling in één sidderend woord naar boven schiet, een diep raadsel als met één woord ontsluit en zich dan weer terugtrekt tot een bijna ongehoord vaag murmelen of een zacht voortdeinend rommelen van ver onweer..."

Men leze maar eens aandachtig en luistere naar de donkere, maar sonore klanken:

Gij roept, maar wie durft U te roepen, O Majesteit aan 't barre kruis?

Ik sta temidden van de troepen En het hartstochtelijk gespuis: De Farizeeërs met de woorden Van God en Mozes in den mond, En 't schuim, dat U in 't sterven stoorde, Als waart Ge een uitgeworpen hond.

Wie roept U aan, in uw geschonden Ornaat, schoon nog vol hoogen gloed, Koning vol wonden Koning vol bloed!

Vreesachtig, nu de nacht gaat dalen, En niemand mijn ontroering ziet.

Durf ik uw bangen kreet herhalen, En roep: God! God! Vergeet mij niet! Hoort Gij mij? Kunt Gij in uw lijden Nog letten op wal ik begeer?

Gij doet met macht de wolken scheiden En zegt geduldig: zie uw Heer! Zie zonder vrees naar mijn geschonden Gelaat in doodelijken gloed.

Ihv Heer, vol wonden Uw Heer, vol bloed!

Ik zie U, Heer! laat men mij grijpen, En als uw volger, scheldend slaan.

En huilend met de touwen knijpen En sleuren, om naast U te staan.

Scherpt steekt het paard de felle horzel Om buit van 't zoete levensbloed.

En druiven perst men graag te morzel, Die sappig zijn en heet van gloed.

Hoe eerder in den dood gezonden, Hoe eerder ik U weer ontmoet Koning vol wonden, Koning vol bloed!

Helaas, 'kben niet bespot, bespogen, De dronkenen van dollen haat Schudden hun vuisten voor iiw oogen Hun blik schiet vuur naar uw gelaat,

Uw wang ontverft, uw oogen valléhj Ik zie 't verstijven van uw leen...

Ik hoor de koopren hoornen schallen, Krijgsvolk en kijkers stroomen heen.

Maar in deez' korte stille stonde Streef ik uw rusten tegemoet, Koning vol wonden^ Koning vol bloed!

O troost, die van uw groote rusten Naar 't hijgen van ons wezen vliet Er is geen jagen meer van lusten, En dóód is eindelijk 't verdriet.

Gij hebt, een boek met zeven zegels. Voorgoed 't oud leven dicht gedaan. Eens, samen, lezen wij de regels, Verlosser — en verloste uit waan.

Voor eeuwig ben ik U verbonden, Ge ontsteekt mijn hart in hemelgloed, Koning vol wonden, Koning vol bloed!

Het is werkelijk dat ingehouden hartstochtelijk rhythme, dat als ondergrondsch water stroomt... en dan naar boven schiet, om zich in de slotwoorden van elke strophe terug te trekken tot een bijna ongehoord vaag murmelen!...

En naar den inhoud is er die bewogenheid onder hevigen strijd. De dichter staat bij het kruis, zich verbergend voor het felle gespuis, tot de blik van den Heiland, hem, den schuldige, heeft getroffen — en dan wil hij mét Hem lijden, mèt Hem gegrepen worden, om zoo zijn Koning vol wonden te ontmoeten. Maar Christus lijdt alléén, vóór Hem, om straks, als Hij het oude leven als een boek met zeven zegels gesloten heeft, voor eeuwig zich met den uit waan verloste te verbinden. En dan zal hij juichen over die verlossing!

In de laatste strophe staat daar de man „over wien het lictit is opgegaan, die zich baadt in den zonnegloed van Gods eindelooze genade", de verloste, de van jagende lusten en lang verdriet bsr vrijde, de schuldige, maar die zijn schuld vergeven weet.

Er is in dit vers iets, dat aan de 17e-eeuwsche lijdenspoëzie doet denken, de passie-verzen van Revius, de Decker, Dullaert, iets van wat de Mérode zelf vindt bij den laatstgenoemde, als hij (in een vers in dezen zelfden bundel over Dullaert) dicht:

(hij) schreef Woorden vol broeiend goud en paars als moer En purprig schaduwend van Christus' lijden, Wiens troost en heil hij sidderend ervoer.

Het felle van het beeld üer dronkenen van dollen haat, 't herinnert direct aan Revius' hartstochtelijke schilderingen, de concentratie van de ontroeringen op zichzelf, ze brengt ons de meditatieve lijdenspoëzie van de Decker voor den geest, het getroost-worden door schuldbelijdenis en dieplevend berouw, 'tis de zachte klank van Dullaerts vers.

Daórom staat dit kruisdicht van de Mérode zoo hoog, omdat het over de vergleden eeuwen heen dezelfde accoorden grijpt, die de verre geslachten hebben aangestemd en het alzoo intoneert de stemming van den geloovigen menscli, buiten de grenzen van den tijd om, die staat bij het kruis van den Verlosser — weenend èn juichend.

En nu is er in dezen bundel ook nog een klein Paaschvers.

Het ontleent zijn stof aan het tafreel, dat op den Paaschavond altijd weer boeit — de ontmoeting van de Emmaüsgangers met den verrezen Heiland. Het draagt tot opschrift „Emmaus" en is slechts drie vierregelige strophen groot, maar door die weinige regels vloeit al de warmte en al de innige verlilijding, die de harten der jongeren moet hebben vervuld:

Hun stemmen waren bits geweest Tegen den vreemden vreemdeling. Nu schreden zij met stiller geest Nevens hem door de schemering.

Zij zaten in de schemering. En het gezegend avondbrood Ontviel de hand die het ontving. En Hij ontvlood.

Want zij herkenden; en ontdaan Zochten zij blij zijn jongren weer. Toen, in hun midden, als de maan Tusschen de sterren, rees de Heer.

Hier vinden we den anderen kant van de Mérode's werk: den eenvoud.

Maar beide: de bewogenheid èn de eenvoud, de borreling „uit de kolken van een beroerd gemoed" en de stilte bij het vredig aanschouwen — ze kenmerken den echten dichter.

En zijn tweeërlei lied stemme onze zielen tot een herdenken, ook nu weer, waarin wij den Koning vol wonden als onzen Heiland en Heer mogen ontmoeten.

C. T.

Sensatie?

Om niel voor een Nurks te worden aangezien, die er genoegen in schept het pleizier van anderen te verstoren, heb ik tot nu toe een opmerking, die ik maken wilde, binnenboord gehouden.

Maar nu ze alleen nog maar gramofoon-platenuitzending kan hinderen, wacht ik niet langer.

Ze betreft het enthousiasme over en bij het optreden van Dr Stanley Jones.

Let wel: ik zeg het enthousiasme over en bij het optreden; dat is dus het gedoe van de menschen bij dat optreden en niet dat optreden zelf. Over den ijverigeu, respectabelen man, wien dat gedoe gold, zeg ik nu geen enkel woord, ook niet over zijn boodschap en zijn werk.

Over de menschen heb ik het: de menschen, die bij slroomen de kerkgebouwen en de zalen vulden — ofschoon ze van het zeer moeilijke Engelsch van den Spreker niets of nagenoeg niets verslonden;

de menschen, die met autobussen en eigen auto's van uren ver kwamen en voor de plaatsbewijzen en toegangskaarten graag het dubbele betaalden;

de menschen, die in de rij stonden en bleven staan voor een nog-gesloten kerkdeur, die ze voorbijgaan als ze wijd-open is en onbelemmerd toegang geeft;

de menschen, die elkaar in de portalen van de localiteil, waar gesproken werd, verdrongen en uren-lang opgepakt-staan er voor over hadden...

Er voor over? Waar voor over? Voor de boodschap des Evangelies, die Dr Stanley Jones bracht? — Jlaar die konden ze eiken Zondag tweemaal hooren in de Kerk! En dan in verstaanbare taal, hun eigen Nederlandsch.

Voor liet nieuwe, dat Dr Stanley Jones , kwam aanbieden? — Maar het was niets nieuws, .wat hij tei en liij had ook niet de ipretentie, dat hij iets nieuws zei!

Voor het „aangename" van Dr Stanley Jones' prediking, zoo geheel anders dan die dogmatische doorzagerij van de kerk? — Maar Stanley Jones' prediking wès niet „aangenaam", was niet een vriendelijkheid aan het adres van de Westerlingen, doch veeleer een beschuldiging!

Of was het misschien puur en alleen voor de sensatie?

Voor de echt-moderne, zeer-gewenschte en zeernoodige sensatie, die vandaag den religieus-sterken man zoekt en morgen den spier-sterken mensch?

Zoo ja — dan heb ik maar één hoop: dat die sensatiegangers bitter en bitter teleurgesteld zijn uitgekomen.

Misscliien heeft dan het luisteren naar en zien van den beroemden man nog de beteekenis afgeworpen ... dat ze nu de wijd-open kerkdeur eens eullen binnengaan. En dan niet teleurgesteld uilkomen.


1) Bij de Uitg. Mij. Holland, Amsterdam.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's

Passie- en Paascbpoëzle van Willem de Mérode.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1934

De Reformatie | 8 Pagina's