GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

PaasGlifeest.

Paschen is die dag in de heilsgeschiedenis, waarop het Hoofd der Kerli de Eersteling van dte vernieuwde Schepping wordt. In die historie is Cliristns Hoofd van de Kerli ook op den dag der vleeschwording des Woords. Doch in deze qualileit is Hij dan met de gevloekte Schepping één-gemaakl. Davids Zoon wordt dan geboren uit Maria van Nazareth. De menschelijke natuur, die Hij uit haar vleesch en bloed aannam, was de verzwakte. Hij had geen gedaante noch heerlijkheid. Het Hoofd van de Kerk is toen met de doornenkroon getooid. Doornen en distelen^ expressie van den vloek der Schepping, vernederden en pijnigden Hem. Tenslotte is de verbintenis van ons Hoofd met de gevloekte Schepping doorgevoerd tot het nederleggen in het stof des doods; tot stof keerde Hij weer. Ook deze schande kwam over Zijn verbroken lichaam. Het is niet enkel actieve liefde, het is ook een zich haasten uit zakelijk motief, dat bij het lichten van den derden dag de vrouwen met hun specerijen op weg zijn naar het graf; welhaast zal Hij i-ieken. (Joh. 11:39.) Het is een lijk, dat ze in 't graf geborgen hebben.

Echter was in deze Zijn gansche vernedering onze Heere Jezus Christus het Hoofd Zijner Kerk. Hij vertegenwoordigde al de Zijnen bij God, hun Rechter. Hij droeg de straf, die hun den vrede aanbrengt. Hij volbracht het Middelaarswerk. Hij deed den wil des Vaders. Zoodoende nam God Zijn ziel tot Zich in 't paradijs.

Maar nu is er meer te doen. Christus moet verder komen. Alle vervloeking heeft bij Hem een einde. Alle schande moet uitgeput. Hij haast zich naar de opstanding des vleesches. Nauw is de derde dag der Schriften aangebroken, of ziel en lichaam van den Middelaar verbinden zich weer; een verheerlijkt lichaam staat op van de dooden; het Hoofd van de Kerk bewijst zich Eersteling der nieuwe Schepping.

Nu komen alle dingen in deze wereld weer op hun plaats te staan; ook onze nood en onze levenswil.

Wat dat eerste, onze nood, aangaat, daarvan wijst ons de apostel Paulus de plaats aan, als hij in zijn behandeling van het Paaschtbéma tot de exclamatie komt „Waarom zijn ook wij alle uur in gevaar? ' (i Kor. 15: .30). Hij zegt daarmee, dat hij het waagt, elk uur in gevaar te zijn door het geloof in de opstanding der dooden. De Schrift slaat ons hier het optimisme uil de hand, dal Christus' „Naam maakt tol vlaggen en lampionnen om te versieren dit leven", zooals Ds J. C Sikkel het eens genoemd heeft.

Het recht begrip van Paschen ontgaat ons, indien wij aan den lijdenden en stervenden Christus slechts de cultuin- zich zien vergrijpen en beschaamd worden. De opstanding zien wij pas, indien wij Zijn dood li ebben gezien. Maar al te veel is deze dood beschouwd als Hem aangedaan door booze menschen; door de tot fiasco geworden religiositeit der Sanhedristen; door de tot object van demagogie geworden publieke opinie; door de over oogendienst en menschenbehagen gestruikelde gerechtigheid van Pontius Pilatus; door de twijfelzucht en persoonlijke indolentie van denzelfden; door de laffe sentimentaliteit der vroii- .wen van Jeruzalem. Het is alles waar, wat tot schande der menschheid en harer cultuurdroomen daarin wordt verkondigd. Doch tenslotte heeft niet de onvolkomenheid aller uitwerkingen der gemeene gratie het lijden en sterven van (Christus Hem aangedaan. Dat kon ook niet. Want achter alle gebrek der algemeene genade tegenover God en Christus ligt de wil van God om de zonde te straffen en de schuld te doen boeten; ligt Gods Raad van dood en hel. De wereld zal door algemeene genade niet bestaan en niet vergaan. Het lijden en sterven van Christus doet Hem Zijn God aan. Rechter van hemel en aarde.

Maar daarom is Zijn einde dan ook erger dan de onbegrepenheid en het martelaarschap van den heilige in deze verwarde wereld. Het is de hellevaart der ziel en de lijkbezorging van liet lichaam. Dat doen de menschen Hem niet aan. Hier is de eeuwige last van den toorn van Gód.

Derhalve kan dus niemand van Paschen maken het moment der culluvirherleving. In Christus toch is niet de cultuur ondergegaan om tot het leven te herrijzen. En evenmin is aan Zijn ziel en lichaam in vernedering de zonde der cultuur u i t-gewoed. Het woeden der zonde gaat bij de menschen dagelijks nog door. Wat te dien aanzien wordt gebouwd aan verwachting, is niets dan het bekende luchtkasteel.

Christus, die opstaat, is de Eersteling der nieuwe Schepping. De cultuur is het uitstel der executie van de oude Schepping. Daarin is en blijft het nijpen van den levensnood. Het lijden dezer wereld wordt door de opstanding slechts veranderd in hoop. Paschen zet ons met onzen nood op onze plaats. We mogen ons nu niet vergapen aan de mogelijkheden der algemeene genade. Het behoeft ook niet. Wel zijn wij met de wereld nu in de jaren van den groei, maar de oogst is beloofd. De Eersteling is Mnnen. Intusschen schijnt de zon over boozen en goeden. Tesamen wassen zij op. Het onkruid verdrukt de tarwe.

Nochtans, wij houden in gevaren stand. Want Christus van Paschen is daaraan voorbij; aan al ons tobben in deze wereldj Hij de Eersteling. Hij is gemaaid, gedorscht, gewand, gezeefd en in Gods schuren ingehaald. Het onkruid der cultuurverwording heeft Hem verdrukt; maar wat meer is: de Heer van den oogst is met Hem, bezig geweest. Dat was Zijn hellevaart, de dood voor ziel en lichaam; de uiterste nood. Maar bij Hem is daarom alle schande weggenomen nu; verheerlijkt is Hij lot God gegaan; de Heere had weer een schepsel, dat niet alleen niet zondigen, maai- ook niet sterven kan; over den val heen en de verdoemenis is de Schepping gered; God heeft Zijn tweeden Adam, die tegelijk de laatste is. (I Kor. 15:45).

Nu zien wij in geloof den Opgestane. In dat geloof, dal het Hoofd vasthoudt; de Kerk bouwt en dus... zijn rust hier niet vindt, omdat zijn idealen nog hooger reiken dan die der cultuur. Dit geloof brengt ons in den nood. Het maakt ons martelaars; het gunt ons geen verpoozing, zoolang de oogst nog f e velde staat; het weent over veel debacles. Maar onderwijl verstaat het Christus, den Eersteling. Het maskeert de cultuurmislukkingen niet. En in den dag der sociale afbraak; der verarming; der verloren stemmen en zetels; en der offers, die nooit genoeg zijn, kent hel Hem, die de schande van Zijn tot lijk geworden lichaam. Zijn laatste schande kwam verjagen, niet door aanvaarding der specerijen en wat daar meer is uit de cultuur van den dag, maar door te worden Eersteling der nieuwe Schepping, die de cultuur voorbij is; die niet door algemeene genade „nog" wordt gespaard en onderwijl geteisterd; die oogst is in des Vaders schuur; een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die niet voorbijgaan.

Intusschen worden evenwel ten dage van het Paaschfeest de défaitisten opgeschrikt. Want niet alleen komt onze nood nu op zlja plaats, maar evengoed onze levenswil. Natuurlijk kan op Paschen zegenend slechts worden gesproken tot den levenswil van den geloovige. Christus komt de schande van Zijn graf verdrijven; den dood van hel geschapen leven overwinnen. Maar Hij is dan het Hoofd der Kerk. Oók dan! Vandaag dus stimuleert Hij slechts den wil van Zijn gemeente. Hij komt verheerlijkt zich daar openbaren, om haar te geven al de rechten des Vei-bonds. En om die op te richten.

Heden ten dage wordt van „den levenswil der natie" luid gesproken. Die haar met de grofste middelen pogen te prikkelen, profeteeren ons een „cultuurkamer", waarin ook wel de Kerk desgewenschl een plekje, in den vorm van zooveel zetels, krijgen kan. In deze visie is de cultuur de „oogst". De Kerk is slechts een fase in des oogsles groei; „regen en zonneschijn", men kan daar ook te veel ineens van krijgen; teveel van regen of van hitte, voor 't groeien en 'trijpen van den oogst. Daarom zal in dengereglementeerdea opbouw der cultuur de Kerk aan banden moeten liggen; het zou de eerste poging in die richting niet zijn.

Paschen der Kerk van Jezus Christus stelt alle dingen anders. Het kent den levenswil der Kerk een massa rechten toe, ook in „de natie" en ini nog veel meer. Want overal moet Zijn Naam uitgeroepen tegenover de schande der vervloeking en zonde en ongerechtigheid en dood.

Christus komt dtis op het Paaschfeest tot de kerkmenschen om hen te binden aan Zijn Verheerlijking. Dit doet hen in gevaren dapper volharden, en in hun ijver voor Zijn Kerk toenemen. Hij dwingt tot stelling nemen in de Kerk en voor de Kerk. Voor haar opbouw is nu Zjjn interesse; mitsgaders die van God. Van haar uit grijpt Hij de wereld aan. In haar bergt Hij Zijn krachten, die de explosie dezer wereld zullen veroorzaken.

Christus conoentreert zich op de Kerk. Hij, die haar Hoofd is, is de Eersteling der nieuwe Schepping. Hij ziet van nu aan de Schepping onder het gezichtspunt van de Kerik. Zooals Hij, het Hoofd, de Schepping heeft bereikt in haar volkomenheid, zoo moeten al Zijn leden uit Hem, den tweeden Adam, leven naar de vernieuwing toe. Gelijk Hij voortging van de verzwakte natuur uit Maria's schoot tot het verheerlijkt lichaam, zoo drijft Hij door Zijn Geest ons voort naar de heerlijkheid, die niet van deze wereld is. Hij stelt de idealen verder. Hij wil voortgang. Vanuit de Kerk naar den nieuwen hemel en de nieuwe aarde.

234 Paschen, dat is dus niet, dat het nu uit is met deze wereld, waarin gevloekt, gehaat, gevochten, gemoord wordt. Het is wel de verkondiging, dat dit het laatste niet is. Evenwel, dit laatste is dan tevens het einde der gemeene gratie. De strijd van de cultuur tegen deze wereld doet denken aan het koninkrijk, dat tegen zichzelf verdeeld is. Bieëlzebul drijft duivelen uit. En alle deze dingen worden zoo moede. Maar Paaschdag van de Kerk is ook haar Rust-dag. Komt tot Hem, die vermoeid en beladen zijt; nu geeft Hij rust. De Schepping, die bij God aangenaam is en 't eeuwig bij Hem uithoudt in welbehagen, vond haar Adam, haar eersten mensch. Deze nu is het Hoofd der Kjerk. In haar vergadering is het leven, dat van den dood gered is.

Aan den éénen kant staan de défaiüsten, en klagen, dat de wereld zichzelf niet meer redden kan. Denken helpt niet meer; in bibliotheken en in tijdschriften liggen kostbare gedachten als goudstof verspreid, maar daarmee kan de mensch zich niet voeden. Wij hebben uit den menschelijken geest en het menschelijk vermogen alles naar boven geperst wat eruit viel te halen aan ideeën en krachten. Maar hulp heeft het niet gebracht. Het is ook zoo.

Aan den anderen kant staan de mannen van de daad; van het herboren zelfbewustzijn; van den wil tot de macht. Hun bloed bruist en eischt. Hun geest dorst naar de prestatie. Hun verwachting is van den beste onder hen, den sterkste. Tranen tellen ze niet. Hun doel heiligt de middelen. Het algemeen l^elang praevaleert. Zij geven de cultuur haar toekomst, welverzekerd.

Maar Christus is tot deze wereld niet teruggekeerd vüt Zijn graf. Noch om Zijn Naam te geven voor de cultuurwanhoop; noch om dien boven allen naam verheerlijkten Naam te binden aan de cultuurbranie. Ze blijven er beide wel, totdat Hij de opstanding der dooden geeft uit bet wereldgi-af.

Wij zijn in deze wereld. Het is ons alle dagen veel te zwaar. Hoe lang, Heere? Intusscben weten wij, zonder dat wij het bedacht hebben: het is ons geopenbaard. Intusschen leven wij, zonder dat wij onszelf verzorgen; het wordt ons gegeven. Intusschen hebben wij moed', dien wij niet onszelf inspreken. God is ook met hen, die sterven gaan; sterven, in den naam van den Opgestane. En God is met hen, die leven moeten; leven om als christenen te groeien en vrucht te dragen op den akker dezer wereld.

De levenden dringen naar het definitieve; naar den oogst; naar de zaligheid. Zij volgen den Eersteling. Zij leven in hope; en rekenen met al wal —aaa d'e-vervullitig der hope vooraf moet ^aan: eerst de vruchtenrijping en daarna de sikkel.

Uit den Christus van Paschen leven, 'wil zeggen voor ons: leven in deze wereld; maar in onze noodzakelijke verbinding met allerlei factoren en vruchten der algemeene genade deze dingen ook zóó richten en schikken, dat dit ons werk bij zijn ondergang, die nu of ooit komt, sterven kan in den naam van den Verrezene,

Wij stellen onzen nood en onzen levenswil veilig buiten de oude Schepping, zooals ze wordt gedl'agen door krachten der gemeene gratie; want de overwinning is in de nieuwe scheppuxg, en haar krachten zijn die der bizondere genade, gegeven in het Hoofd' der Kerk. Veilig is slechts ons leven en onze actie, ons verminderen en a^chleruitgaan, ons floreeren en toenemen, in den Christus van het Paaschfeest.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 april 1935

De Reformatie | 8 Pagina's