GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

OPVOEDING EN ONDERWIJS

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Rome en wij.

III,

Karakterstudie is moeilijk. Jarenlang kunnen we met iemand omgaan en ons wijsmaken, dat we hem kennen. Toch is er tenslotte de mogelijkheid, dat we ons vergissen.

Als dit geldt van levende personen, hoeveel te meer is het dan waar van de dood e. Van hen, die reeds eeuwen in het graf rusten.

Wat we van hen weten is de wijsheid der papieren, .zijn de statistische gegevens of berust op de beschrijvingen, gegeven door warme vereerders, door felle vijanden, mogelijk ook door hen zelf.

Het is begrijpelijk dat het objectieve element dan veelal ontbreekt.

Wat is nu de taak des geschiedschrijvers? Hij moet beginnen met alle gegevens omtrent een bepaald persoon te verzamelen. Dan zal hij die gegevens chronologisch hebben te ordenen. Straks moet hij trachten, het onderling verband aan te brengen. Is er reeds Iemand geweest, die vóór hem een biografie van den betrokkene heeft gegeven, dan zal hij dit beeld moeten vergelijken met zijn gegevens. Zijn er meer biografieën, zoo moet hij door onderlinge vergelijking probeeren zich een geheel te vormen van hetgeen hij aldus verzameld heeft. Altijd moet hij daarbij trachten, objectief te blijven.

Geheel zal dat nooit gelukken. Immers nimmer verliezen wij eigen - visie, omdat we elk door onzen eigen karakteraanleg steeds de dingen anders aanvoelen, dan de naaste. Tenslotte spreken bij onze beoordeeling de eigen principes ©en groot woord mee. ' •

Dit alles nu toepassende op C. T.'s beschouwingen over mannen als Willem van Oranje en Willem III kan ik blijven gelooven, dat C. T. de waarheid wil weergeven. Maar als ik Groen van Prinsterer lees over de beide vorsten, zullen ze een heel ander beeld geven. Terwijl ik evenzeer overtuigd ben, dat deze calvinist ook de waarbeid wil geven.

Maar nu is waarheid nog lang geen werkelijkheid.

Laat ik hiervan een frappant voorbeeld mogen geven.

Hoe oordeelt een Lutheraan, een Calvinist en een Roomsche over Calvijn?

Dr Erwin Preuscheni) zegt: „Hij was een man van hard en scherp karakter, tot heerschen geboren, maar niet uit heerschzucht. Als Gods eer op het spel stond, was hij onverbiddelijk tot in het wreede toe. In 5 jaar tijds werden op de 20.000 inwoners er 76 verbannen en 58 ter dood veroordeeld, al rustte in lang niet alle gevallen de schuld op hem. Het proces-Servet heeft hij „verursacht und beschleunigt"."

De Calvinisten van K.ooy en Prof. Diepenhorst zetten Servets veroordeeliiig op rekening van den Staat, volgens de in 1844 openbaar gemaakte processtukken, terwijl Penning in zijn „Leven van Calvijn" beweert, dat al het water van het Lac Léman Calvijns schuld in deze niet kan afwasschen.

De Roomsche geschiedschrijver Bartels ^) vertelt, dat Calvijn iedere tegenspraak sti-afte met kerker, verbanning of dood. Dat hij Jacobus Gruet aan den beul heeft overgeleverd en Servet 9p den brandstapel heeft gebracht. Dat hij op 16.Ó00 inwoners in 4 jaar tijds er 76 heeft verbannen en 58 heeft gedood. Dat hij het kliksysteem toepaste en alle persoonlijke vrijheid aan banden legde. Zelfs beweert hij, dat zijn leer zulk een droefgeestigen stempel op zijn volgelingen heeft gedrukt, dat zij aan het gelaat een sombere uitdrukking beeft gegeven, en als reactie oj) zijn systeem zich een ontzettende verwildering en zedenbederf heeft geopenbaard.

Nolet, die m.i. een veel hooger en objectiever standpunt inneemt als R.-Katholiek ^), vertelt, dat Servet op aandrijven van Calvijn werd verbrand. E, n hij voegt er aan toe: Afgezien van de vraag of de persoonlijke motieven van Calvijn bij zijn optreden tegen Servet wel zuiver waren, is de moeilijkheid van het geval, zooals steeds bij de gedragingen van Calvijn, deze: "Waar had de man zijn zending vandaan?

Als ge nu objectief dit alles hebt gelezen, gaat ge toch even zitten en zegt: Maar wie heeft nu gelijk? Wat is nu de werkelijkheid geweest?

En wie onbevooroordeeld is, antwoordt: Allen zochten de waarheid weer te geven. Maar de fel- Roomsche als Bakker (type Canite Tuba) demonstreert duidelijk de haat tegen Calvijn en zijn leer. De gematigde Roomsche als Nolet , (type De Boer) somt niet op Calvijns „chronique scandaleuse", maar zegt: Waar is het bewijs van Calvijns goddelijke zending? De Lutheraan maakt het niet zoo bont als de Roomsche, maar laat u toch even voelen, dat er heel wat aan dien Calvijn mankeerde Leest ge echter bij hem over Luther, dan zegt ge: Wel, was dat nu een heilige, ja of neen?

De Calvinist daarentegen zal geen poging nalaten om Calvijn van alle smetten te zuiveren.

Zoo is dan de objectiviteit zoek. En daaraan ontkomen we nimmer.

Canite Tuba allerminst. Hij immers gaat van het standpunt uit, dat wat de Kerk heeft gedaan, zij dat deed als onfeilbaar en door Gods Geest geleid. Dies moet al wat kerkelijk gesanctionneerd is, goed zijn geweest. Dan krijgt men toch een scheef beeld.

En daarom staan wij als gereformeerden hier objectiever en sterker. Wij toch appeUeeren alle daden — dus ook de historische — aan het Woord' Gods. "Evenmin als Rome mogen we ons laten verblinden door hartstocht en steeds moeten wij elke gedraging, ieder feit, toetsen aan de normen door God in Zijn Woord gelegd. Bij Rome wordt het al overkoepeld door de Kerk. Bij ons ligt alles onder de klem van het Woord.

* En zoo is het ook met de martelarenkwestie. Rome Begint met te zeggen, dat op de Kerk öef plicht rust — en zij daarom ook het recht heeft — de waarheid aan de wereld voor te houden en met al de haar ten dienste staande middelen ongeschonden te bewaren. De Kerk kreeg een bondgenoot in den cliristelijken staat, die haar in heur strijd met zijn machtigen arm terzijde stond. Ketterij werd een misdaad, die door de wet werd gestraft. Zoodoende werden de hardnekkigen tenslotte aan den wereldlijken rechter overgeleverd. ^)

Het blijkt duidelijk, dat Rome dit standpunt niet heeft laten varen.

Op mijn vraag of Rome dit heeft gedaan, is Fr. Rombouts het antwoord schuldig gebleven. Laten nu de heeren Lingbeek en Kersten niet juichen, want in dit opzicht kunnen zij Rome de hand geven. Alle drie houden zij vast aan het recht en de roeping van den Staat tot handhaving van de ware leer, als de kerk zij, n hulp noodig beeft.

Voorts moeten we — óf aan onze zijde, 6f aan die van Rome — constateeren een ergerlijk gegoochel met getallen.

Als Bartels beweert, dat de Spaansche inquisitie in 15 jaar slechts 2000 personen heeft laten ombrengen; als dezelfde zegt, dat de Geuzen en dei

Revolutie samen een veel grooter aantal Roomschen hebben vermoord; als hij daarna verkondigt, dat diezelfde Watergeuzen allerlei wreedheden hebben bedreven — 184 geestelijken hebben gemarteld, in Vlissingen 1300 katholieken hebben gehangen, en nog veel meer dan 1300 hebben verdronken, dat de troepen van Lodewijk en Willem gruwel op gruwel hebben bedreven... dan zwijgt hij doodkalm over de duizenden, di^ volgens de Protestantsche geschiedschrijvers door de Roomschen zijn vermoord en gemarteld. ^) Willem van Oranje heeft dan ook wel gelogen als hij spreekt van 50.000 slachtoffers onder Karel V. Brandt fantaseert zeker als hij de gruwelen van 1568 mededeelt. Als Protestantsche schrijvers zeggen, dat naar zeer matige schatting 28.000 Hugenoten in 1572 zijn vermoord. Dat voordien 50, 000 Fransche hervormden voor de goede zaak het leven lieten. Als Groen mededeelt, dat Alva 18.000 Nederlanders gerechtelijk liet vervolgen en dooden. Als we lezen van de vervolgingen in Oostenrijk, Engeland en Duitschland, waarbij onze geschiedschrijvers gewagen van duizenden en duizenden. Is dat dan fantasie? Zijn dat bakerpraatjes? Fabeltjes? Kom, kom. Als we nu de heiligenverhalen eens voor een goed deel naar dal rijk verwezen, zouden we waarschijnlijk dichter bij de waarheid zijn.

Een van beiden is toch zóó: Of de Roomsche schrijvers hebben het mis, of wij.

Maar ik vraag me af — nog eens: Is het nu tijd daarover te gaan ruziën?

Laat ons eerlijk zijn: Schande en zonde is het van de Protestanten geweest, Roomschen te hebben gemarteld, zij het in Ierland of Nederland.

Maar evenzeer was het dat van de gruwelen van Inquisitie en priesters in hef verleden. Zou een objectief onderzoek niet tot een ^ansch andere uilkomst leiden, dan waartoe nu Fr. Rombouts en C. T. komen?

En wat tenslotte de w a a r d e e r i n g der martelaren hetreft: Wat is toch het essentiëele verschil tusschen de Gorkumsche martelaren en Jan de Bakker, H. Voes, J. v. Essen, Wendelmoet Claesd. en zoovele anderen?

Het is maar de vraag of zij de liefde hebben gekend waarvan 1 Cor. 13 spreekt. Volgens Gods Woord zullen zoowel Pieck als Voes wandelen in de witte kleederen, als zij voor hun sterven geweten hebben, dat zij die kleederen gewasschen hebben in het bloed des Lams. Wij hebben dies geen canoniseering en heiligverklaring noodig. De Bijbel kent die niet.

Maar als Fr. Rombouts c.s. op het standpunt blijven staan, dat de Kerk niet dwalen kan, dat z ij slechts de onbevlekte op aarde is''), ja dan is er met elkaar niet te praten. W ij erkennen, dat de kerkelijke daad appellabel is aan het Woord Gods, ook al houden we er aan vast de meest zuivere openbaring van het lichaam van Christus te zijn.

Maar bij Rome knecht de Kerk het Woord. En zoo lang het dat doet, blijft er de verwringing van de gescliiedbeschrijving en loopt het aldus zoeken naar de waarheid uit op het geven der onwerkelijkheid.

Moge echter de natuur boven de leer gaan. Gelukkig, dat ook bij Rome de mildere geest gevonden wordt.

Efraïm benauwe Juda niet meer, maar vliege den Filistijn, den heiden bij uitnemendheid, op den schouder.

Opdat er een gebaande we^ kome voor het overblijfsel des volks.

Noordwijk aan Zee.


1) E. Preuschen, Kirchengeschichte, 314, 315. 2) N. M. H. Bartels, Geschiedenis der Katholieke Kerk, 217, 218. 6e druk 1926. 3) W. Nolet, Beknopt Handboek der Kerkgeschiedenis 1924 (R.K.), 381 v.v. 4) Bartels, t.a.p. 176.

5) Idem, pag. 227, 228. 6) Idem, Aanhangsel, 54.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's

OPVOEDING EN ONDERWIJS

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 augustus 1935

De Reformatie | 8 Pagina's