GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET BOEK VAN DE WEEK

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

J. Huizinga, In de Schaduwen van Morgen. Een diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd. — Haarlem, H. D. Tjeenk Willink & Zn, N. V., 1935.

„In lie Schaduwen van Morgen".')

I.

ïwee boekjes hebben denzelfden titel: „De ononbekende God". Het eene, dat kort na dien oorlog verscheen, is van de hand van den ex-predikant Paul Göhre. Het bevat een loflied op den modernen mensch, „die niet meer hulpeloos staart in de grenzenlooze verten van ©en bovenaardsche wereld, maar die zijn oogen vast en zonder vrees op de aard< j heeft gericht, die met hoofd en hart in de wereld van dit eindige zijn leeft en met beide voeten op haar bodem staat, die met een enkele bewegmg van zijn arm alle waarheden van het Christelijk geloof van de tafel zijns levens schoof, omdat hij niets, maar dan ook heelemaal niets daarmede kon beginnen, en die nu al zijn energie gebruikt om de aardsche werkelijkheid te verklaren en te beheerschen."

Het andere boekje is van Prof. Adolf Keller. Het is een paai* jaar geleden geschreven en leert ons wat er van die, z.g. van overwinning tot overwinning voortschrijdende menschheid is geworden; het bevat de bittere klachten van dezelfde menschen, aan wie Göhre zulk een schoon© toekomst voorspelde.

„Wij hebben", zeggen deze lieden, „uit den menschelijken geest en uit het menschelijk vermogen alles naar boven geperst wat er uit te halen viel, maar hulp heeft ons dat niet gebracht". Tot hen, die zoo roekeloos de banden met den Schepper doorsneden, richt de schrijver zich met de woorden dat God in dezen wereldnood Zijn hand naar ons uitstrekt en dien mensch. helpen wil, idie zich zelf niet helpen kan.

De catastrophe van 1914 had blijkbaar bij Göhre het vertrouwen niet geschokt. Hij behoorde tot de aanhangers van het wonderlijke „puinhoopengeloof", die meenen dat geen geluk te verkrijgen is zonder dat eerst scherven gemaakt zijn, die bet nieuwe gebouw dat zij begeeren, slechts kunnen fundeeren op de brokstukken van een oudj en die daai-om iuichen wanneer rondom hen alles ineenstort. De ruïne was er nu; een heerlijk tijdperk zou wel volgen.

Maar reeds mengde zich onder de geestdriftige toejuichingen van de duizenden tot wie "Göhre sprak, de sombere zware stem van Oswald Spengler, die den definitieven „ondergang van het avondland" profeteerde. Het aantal boodschappers van onheilstijdingen nam voortdurend toe. In talrijke geschriften werd met het „vooruitgangsgeloof" ontiarmhartig afgerekend. Door de gebeurtenissen van de laatste zes jaren drong het besef dat wij midden in een periode van grooten geestelijken en stoffelijken nood leven, tot in breede lagen door. „Het zou merkwaardig zijn", schrijft Prof. Huizinga in zijn nieuwste boek, „als men in een curve kon zien uitgedrukt, met welke versnelling het woord „de Vooruitgang" uit het spraakgebruik der wereld verdwenen is".

Wie een goeden indruk wil hebben van de ontzaglijke veranderingen, die in het denken van en over de menschheid hebben plaats gevonden, vergelijke den inhoud van de beide werkjes welke wij zooeven noemden.

Alle zelfvertrouwen is weg.

De oorzaak daarvan is niet een onvoldaan gevoel < > yer de kwaliteit der prestaties. Die laat dikwijls niets te wenschen over. 2)

Hiet cultuur-pessimisme van onze dagen heeft een veel dieperen grond, het vindt o.m. zijn uitwukking in de tragische bekentenis — die we in aen gegeven vorm overigens niet kunnen overöemefl — dat alle scheppingen van den mensch door een wonderlijke wending der dingen zich tegen den mensch zélf keeren^ dat de meest voortreffelijke voortbrengselen van zijn vermogen hem ook het mee.ste leed aandoen, dat de mensch de rustelooze slaat is van de machten die hij zelf heeft geformeerd. Zoo zeggen het Spengler, Duhamel, Berdjajew en vele anderen. ^)

De schaduwen wassen het licht bloeit uit het groen der gewassen werd reeds de buit van het roovend donker Hoe is het geschied? Waar bleef het geflonker? Wij weten 't niet. *)

Mevrouw Roland Holst treurt over het langzaam verkeeren van den dag in nacht. Prof. Huizinga antwoordt op de vraag of de morgenstond reeds is aangebroken, dat het nog nacht is, de menschheid leeft in de schaduwen van morgen, de nieuwe dag houdt zich schuil.

Wij hebben reeds opgemerkt, dat de wereld^ oorlog niet het einde beteekende van het optimistische geloof in de toekomst. Wanneer die ellende maai- eenmaal voorbij was, werd gezegd, zouden de menschen een veel betere samenleving organiseeren, die groote storingen van haar functies zou kunnen voorkomen. Het was niet de duisternis van een langen nacht, die de oorlogvoerende wereld omvatte. Een tijdelijke zonsverduistering, waarop een heerlijke uilstraling van krachtig, warm licht ongetwijfeld moest volgen, maakte de aarde donker.

Inderdaad schenen de optimisten gelijk te krijgen. Een merkwaardige verandering op velerlei gebied vond plaats. De „mechanistische natuurfilosofie" week met haar bondgenoot, het benauwende rationalisme, voor een machtigen levensstroom, die alle Iduisters verbrak. Bergson, Driesch, Scheler, Husserl, en vele anderen maakten met hun werken diepen indruk. De onttroning van het begi-ip natuurwet verwekte vreugde^), de hypertrophie van de kritische filosofie kon voorspoedig worden bestreden. De wereld was moe van al het dorre redeneeren, van al het materialisme en positivisme, zij herademde nu. „Open vlogen de deuren", sprak Ds Jonker in 1917, „waardoor de jonge tijd, de jonge menschheid, de jonge wereld hun intocht hielden." «)

Wat Is er sindsdien veel veranderd! Verschillende denkers, die we zooeven als bevrijders der menschheid hoorden roemen, waren datj volgens Prof. Huizinga en anderen, allerminst. Zij hebben verwarring gesticht en een „machtigen stroom, die eerlang onwrikbaar geachte dijken van geestelijke cultuur zou bedreigen, gevoed." „Het was Georges Sorel", gaat de hoogleeraar voort, „die uit dat alles de praktisch-polilische consequentie trok, en daarmede de geestelijke vader werd van alle hedendaagsche dictaturen".

Men vergunne ons deze inleiding, ze is tevens bedoeld als een toelichting op het eerste hoofdstuk van het boek: „In de Schaduwen van Morgen", dat ons nu bezig houdt.

Ieder hoofdstuk van dit rijke werk biedt ruimschoots stof voor een lezing; wie slechts over een enkel onderdeel spreekt, ontkomt niet aan het beklemmende gevoel, dat hij achteloos aan veel schoonheid voorbijgaat. Er is echter geen keus: een beschouwing over het boek van Prof. Huizinga mag niet het karakter van een „sight-seeing" aannemen. We willen niet in een snelle vaart aan all© „bezienswaardigheden voorbijgaan, ons nauwelijks den tijd gunnende over elk daarvan een opmerking te maken. We willen evenmin de vele „gevleugelde uitdrukkingen" van den schrijver aanieenrijgen en deze als ©en reeks van aphorismen voorleggen. Slechts enkele elementen, die de „diagnose van het geestelijk lijden van onzen tijd" hielpen vormen, kunnen worden aangeduid.

De zieke menschelijke samenleving lijdt, volgens Prof. Huizinga, aan een „algemeene verzwakking van het oordeel, die geleid heeft tot een „daling van de kritische behoefte" en ontaard is in een „verzaking van het kennisideaal".

Die algemeene verzwakking van het oordeel vindt z.i. haar oorzaak in het feit dat „kennis van allerlei aard in vroeger nooit gekende hoeveelheid en afwerking aan de massa's wordt opgedrongen", waardoor „de gemiddelde mensch minder en minder en minder aangewezen raakt op eigen denkeu en eigen uitdrukking". Een „weerloos aanvaarde kennis", die „tegelijk veelsoortig en oppervlakkig is, en een geestelijke horizont, die te wijd is voor een oog zonder kritische bewapening, moeten onvermijdelijk tot verzwakking van het oordeelsvermogen leiden. Onverwerkte kennis belemmert het oordeel en staat wijsheid in den weg". De „zelfstandigheid, die het denken bereikt, dat geheel gericht is op de eigen levenssfeer", is bijna geheel verdwenen. En het gevolg? :

„Dwaasheid in al haar gedaanten, de beuzelachtige en belachelijke, de booze ©n verderfelijke heeft nooit zulke orgieën over de wereld gevierd als heden ten dage. En dat in een wereld, die omtrent zichzelve, omtrent haar aard en haar mogelijkheden, in alle opzichten oneindig beter is ingelicht dan zij het in eenig vroeger tijdperk der geschiedenis is geweest."

Het ontbreekt ons nu aan gelegenheid om al deze oordeelen nader aan de feiten te toetsen. Ze vertolken ongetwijfeld op uitnemende wijze de klachten van velen, maar bevredigen toch niet geheel. Hun inhoud is te algemeen; de wensch naar meer concrete aanduidingen Iaat zich bij het overdenken van de genoemde uitspraken niet onderdrukken. In het bizonder geldt dit voor de „afschuwelijke woordspeling" — de uitdrukking is van Prof. Huizinga zelf — dat het onderwijs de menschen onder-wijs maakt. Indien iets geschikt is om het „falen der kritische remmen" te bevorderen, dan is dat wel het overvloedig gebruik van generaliseerende uitdrukkingen. Hoe schooner en indrukwekkender hun vorm. des te grooter het gevaar.

De afname van het vermogen om te onderscheiden is op zichzelf al ©en bedenkelijk verschijnsel. Wanneer echter ook de wil ontbreekt om het ververzwakkingsproces te remmen, is er zeker reden voor ernstige bezorgdheid. De stoornis in de centrale deelen van het organisme is dan veel grooter en de genezing veel moeilijker. De daling van de „kritische behoefte", idie we overal waarnemen, van de „behoefte om over verstandelijk kenbare dingen zoo exact en objectief mogelijk te denken en dat denken zelf kritisch te beproeven", verraadt, volgens Prof. Huizinga, dat ©en „verregaande troebeling van het denkvermogen zich van vel© geesten heeft meester gemaakt." De geheélc oordeelvorming is veel vager geworden, behalve op het gebied der exacte wetenschappen.') „Het gevoel w'ordt, zonder kritische tegenspraak van het Vierstand, ja bewust daartegen in, in de oordeelvelling gemengd, onverschillig de aard van het voorwerp van beoordeeling. Men verklaart voor intuïtie, , wat naar waarheid slechts opzettelijke keuze van een levendige gemoedsaandoening is. Men verwart belang en begeerte met grondslag van overtuiging".

Wielk een diepe waarheid spreekt hier de hoogleeraar uit. Zeker, men moet voorzichtig met haar omgaan. Het is niet gemakkelijk om vast te stellen wat tot het gebied van de verstandelijk kenbare dingen behoort. Aan zijn grenzen woedt een hevige strijd. Voortdurend worden objecten daaruit geworpen en andere naar binnen gestooten. De verwarring is daarom zoo groot, omdat het verstand zich ook bezig houdt met de keuze van zijn objecten; de tijden van zijn „dictatoriale opperheerschappij" over alle sferen van het geestelijk leven liggen nog niet ver achter ons". Aan dat tyranniek doorgevoerde rationalisme", hooren we Prof. Huizinga weer zeggen, „zijn wij echter allen zonder onderscheid lang ontwassen. Wij weten, dat niet alles te meten is aan de redelijkheid. Het voortschrijdend denken zelf heeft geleerd, dat dit niet genoeg is. Een rijker en dieper inzicht dan het louter rationeele heeft in de dingen meer zin verstaanbaar gemaakt dan te voren". Inderdaad: Wij verzetten ons met kracht tegen een besluit, dat al wat door de rede niet kan worden verklaard als een ijdel onwerkelijk product van 's menschen verbeelding veroordeelt.

Maar een gezond verzet tegen de qpperheer-

schappij van de rede mag niet ontaarden in een alles vernietigende revolutionaire actie. Dat is wel geschied. Met smaad en hoon beladen werd het verstand weggejaagd. Na de noodzakelijke beperkingen van zijn bevoegdheden matigde men zich het recht tot zijn verbanning aan. Luidkeels hoorden we verkondigen dat veel waardiger leiders voor de naar inzicht dorstende massa waren gevonden. In werkelijkheid werd echter een groot misbruik gemaakt van de pas verworven vrijheden. Waar het verstand moest wijken werd het vrijgekomen terrein overgegeven aan het rumoerig spel der sentimenten. Het gevolg is dat het lo^gisch beginsel zélf nu wordt prijsgegeven: „Waar de wijze uit vrijer en ruimer oordeel diej> er zin put, vindt de dwaas enkel den vrijbrief voor grooter onzin. Het is een waarlijk tragische consequentie: de geest van den tijd is, terwijl hem de beperktheid der gelding van het oude redelijke schema bewust werd, tegelijk vatbaar geworden voor een male van nonsense, waarvoor hij langen tijd immuun is geweest".


1) Lezing voor de Ned. Chr. Radiover. op 6 Jan. De oorpronkelijke text is een weinig uitgewerkt. Het was o.i pwenscht om in eenige noten enkele onderdeelen nader *oe te lichten.

') Het echte tevreden gevoel, dat ook aan het einde der vorige eeuw sterk leefde, uit zich op een heerlijke wijze bij f, "**-^, ^ s s a r Cohn. In zijn „Chemie im tiiglichen Leben" Ji^ Aufl. 1895) lezen we: „Da nun mit dem Erf inden der l; ™5; ^"''2enge die Erfindertraüme zumAbschluszgetün? "'r" ^'"'' ^'-^ """^ ^^ ""'^ "°'^^ seinere Ausgestal- Men 1, • '^^^ Erfundene geben wird wird sich der Dw*^ wieder mehr den Fragen nach dem Zweck unseres RU; *, ™wenden, und die Philosophic wird zu neuem °'«e gelangen". (pag. 312, 9te Aufl.). .

3) Zie b.v. Oswald Spengler: „Der Mensch und die Technik" (1933): „Der Herr der Welt wird zum Sklaven der Machine Der gestürzte Sieger wird von dem rasenden Gespann zu Tode geschleift". (pg. 75).

Georges Duhamel: „Scènes de la Vie future" (1926): „lis veulent posséder, Ie plus vite possible, tous ces objets si merveilleusement commodes et dont ils deviendront, aussitót, par un étrange retour des choses, les esclaves soucieux" (pg. 232). Zie bij dit boekje (Ned. vertaling onder den titel: „Toekomst"). Prof. Huizinga's: „Mensch en Menigte in Amerika" (1917): „De menschheid schijnt wel de hulpelooze slaaf te worden van haar eigen volmaakte middelen van materiëele en sociale techniek",

André Siegfried: „La Crise de l'Europe" (1935): "L'automatisme (méchanique) est vainqueur du temps et de l'espace, vainqueur méme de l'ètre humain" (pg. 106).

Nicolai Berdjajew: „Wahrheit und Lüge des Kommunismus (mit einen Anhang: Der Mensch und die Technik) (1934): „Der Mensch hat der Machine gesagt: „ich branche dich, um mein Leben leichter zu machen und meine Kraft zu mehren". Die Machine hat aber dem Menschen geantwortet: „ich brauche dich nicht; ich übernehme die ganze Arbeit, wenn du auch dabei zugrunde gehen wirst" (pg. 112).

4) Mevr. H. Roland-Holst: „Verworvenheden" (pg. 17).

5) In religieus-socialistische kringen hier te lande was men enthousiast. Zie b.v. Dr Banning in: „Religieus- Socialistische Studiën" I (1928) over het bekende werk van Julius Schaxel: „Grundzüge der Theoriënbildung in der Biologie", (pg. 71 e.v.). Mevr. Roland Holst wijdt in haar: „De Geestelijke Ommekeer en de nieuwe taak van het socialisme" (1931) aan die „omwentehng" op het gebied van het natuurwetenschappelijk denken vele bladzijden. Volgens beiden zijn de voornaamste belemmeringen, die den weg naar het religieus-socialisme versperden, weggenomen. De „omwenteling" heeft h.i. immers ook het rationalistische, mechanistische Marxisme hevig aangetast. (V.g. ook H. d e Man.) Deze binding aan het „nieuwste wetenschappelijk denken" is uit den aard der zaak even verkeerd als die van het Marxisme aan het 19de eeuwsche denken. Bovendien is lang niet alle critiek op het causaliteitsprincipe aanvaardbaar. Groote voorzichtigheid is hier geboden. 6) Ds G. J. A. Jonker: „Studiën en Voordrachten" (Henri Bergson, pg. 75).

7) Inderdaad is van een „ondergangsstemming" op het gebied van de physica weinig te bespeuren. (Zie b.v. het artikel: „Natuurwetenschap en Wereldbeschouwing" in de „N. R. Crt" van 15 Dec, avondblad). Het onderzoek naar den bouw van de materie heeft de laatste jaren geweldige resultaten opgeleverd. Het is met de „verwerking van de kennis" lang niet altijd zoo slecht gesteld als velen wel meenen. Vandaar onze waarschuwing tegen generaliseerende oordeelen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

HET BOEK VAN DE WEEK

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 14 februari 1936

De Reformatie | 8 Pagina's