GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Alzoo werd God na dezen den lande verbeden. 2 Sam. 21:14 c.

De goede Herder bij de kwade herderin.

Als Rizpa bij de zeven galgen, waaraan even zoovele kinderen hangen van haar grooten Saul, de wacht houdt, klaagt elke dag- en nachtwaak over de onvruchtbaarheid van deze dorre moeder, over den lediggang van deze al te late herderin, die slechts kan waken over d o o d e n. Maar terwijl de galgenheuvel zevenvoudig schande spreekt over Saul, en ook over Rizpa's liefdeleven, daar wendt God dien oordeelsroep ook naar het volk toe, opdat dat volk, en ook zijn koning David, zich wachten zouden voor het kwaad van Saul. God geeft geen document van zijn vervloeking van de zonde van een voorgeslacht, of Hij legt het ter bekeering onder de oogen van het levend na­ geslacht, opdat het leve, en nog in dezen dag bedenke, wat tot zijn vrede dient. Zoo is de late herderin, die slechts moeder zijn kan in het vleesdhelijke Israël, door God tot teeken opgericht in het levend Israël van heden, opdat voortaan ook Israël z ij n zou wat zoo heette. God laat dezelfde vrouw, die eens de aandacht van het gansche volk trok bij de botsing der drie grootste avonturiers van Israël, nu óók de aandacht van dat gansche volk weer trekken, nu zij niet meer dramatische figuur is in het spel van wilde hartstochtwoeUng, doch zendstation van eenzame, maar krachtige gebeden: God, geef toch regen, erbarm U, Heer. Die vrouw en die gebeden trekken zóó de aandacht, dat men den koning David ervan boodschapt. En David neemt wel goede nota van wat zij gedaan heeft. Hij hoort, dat zij gewaakt heeft bij die zeven lijken, en dat nu elke dag en elke nacht van wake een roepen was tot God om regen.

Riep zij alleen om de eer van Saul te redden, al was 't alleen nog maar in een eerzaam graf voor zijn gevloekte kinderen'? Het kan zijn; en wie zich ophoudt met zielkundige karakterstudie, die trachte het maar uit te vinden, als hij kan. Voor óns inlusschen heeft iets anders toch de aandacht. Dat andere is dit.

Heeft Rizpa iets beteekend met haar stage lijkenwacht voor het beslechten van den twist des Heeren met Zijn volk? Dat is een vraag, niet psychologisch, maar theologisch van belang. En liierop antwoorden wij volmondig: ja! Want waardoor wordt God straks „verbeden"? Let op. Hij wordt „den lande" niet „verbeden' door het zevenvoudig offer zonder meer. Men offert Sauls kinderen op tot in het heilig zevental toe, maar — niets verandert ei-. De nood houdt aan. De koning trekt weer naar zijn huis. Het volk doet eveneens. De tempel wordt wanhopig, een Joel toont den hongersnood als inzet, door-gang van het jongste oordeel; en — de plaats des doods, waar zeven galgen slaan, wordt geen heiligdom voor V o 1 k s gebeden. Het opus operatum, vindt men, is volbracht. Dat is te zeggen: het offer is den Heere aangeboden; nu kan men verder niets meer doen. Men moet nu maar het beste er van hopen.

Maar men vergat, dat elk offer, ook een zoenoffer, slechts waarde heeft, en kracht heeft, in en door gebeden. Van die gebeden echter hoort men niets. Wel ziet men dit, dat ook het volk zelf in verval leeft. Immers, reeds het feit, dat God no^ n a dat offer den nood laat b 1 ij v e n, en eerst verhooring schenkt, als Rizpa aan blijft houden, reeds dat bewijst ons, achteraf, dat niet de offerdaad, als zoen-daad „op zichzelf" genomen, maar daarbij óók Rizpa's eenzaam dragen van den last van 't heele volk in het heel alleen God smeeken om regen en om leven voor het gansche volk, en om het sluiten van het graf van het oude koningshuis, door God erkend is als een factor, die althans profetische beduidenis, en kracht van profetie erlangde.

Want ook dat levend heden van David en van zijn volk had nóódig, weer in te zien, dat God niet tevreden is met een offer-zonder-mcer. Het kwaad Ligt voor de deur, hetzelfde, dat Sauls gravenreeks geopend, en zijn graven zelf verstrooid heeft, hier een, daar een. Zijn Davids zonen niet eens priesters geweest? Maar daar ligt Saul's zonde, die hèm ten val bracht, voor de deur in het nieuwe koningshuis. Heeft David niet zijn volk geteld, en was die telling soms geen uiting van koningstrots, die zich niet in laat binden, ó p laat heffen, door het besef, dat in het theocratisch koninkrijk de rechte koning het is, die het meeste dient? Is David reeds in alles radikaal bekeerd van de oude ketterij, die hem eens Saul den raad liet geven, den Heere door een offer om te koopen, t ó t de prachtige gedachte van Psalm 51: Gods offers zijn een gansch verbroken geest? Wij rekenen niet, en pluizen niet. Wij zeggen slechts: uit het feit, dat n a de executie van Sauls zonen nog zóó lang de nood bleef aanhouden, en Rizpa, hetzij enkele weken, hetzij enkele maanden, alleen geworsteld heeft bij God, alleen dat feit reeds zegt genoeg. God heeft de oogen van het volk hier hééngedwóngen naar die vrouw, om het te leeren, dat slechts daar een offer offer is, waar de rechter over den ander aanklager van zichzelf is, waar de schuld van den één in 't sohdariteitsgevoel van 'ttheoci-atisch volk terstond de schuld wordt van den ander, en zoo de een de lasten van zijn naasten draagt; en waar een koning met dezelfde pen een vonnis teekent, en psalm 51 schrijft: zijn eigen vonnis. Droeg David eens de lasten van zijn volk toen GoUaUi het dreigde? Maar Rizpa draagt vandaag de lasten van haar volk, als zevenvoudig haar de dood toegrijnst.

Alzoo werd „God" „verbeden". En daarin schoof de „HEERE" weer 't rookgordijn weg, dat Hem had onttrokken aan het oog van Israël. Zoo komt de Goede Herder van de hoogten af, waarop de late herderin beweent, dat zij geen moeder was i n Israël van Israël. En aldus werd de Heere den lande verbeden. O Goede Herder, die de kinderen Israels wekt uit souvereinen wil, en die de dorre moeder i n, maar niet van Israël, laat zien in deze dorheid, opdat er weer geboorten zouden zijn in het koninkrijk der hemelen! O Goede Herder, die ons niet doet vragen, hoe het met de ziel Rizpa stond, maar die ons zegt, dat God „raven roepen" hoort, óók deze vrouw gehoorH heeft! O Goede Herder, die in de schorre km] van een, die zich aan Israels boom een dorren tak weet, nog kracht van profetie gelegd hebt! Eg. profeüe, die doorklinkt in de psalmen, die tó Zondag zingen zullen. „Gods offer is een gauscH verbroken geest"; — leer ons dat zeggen, niet tej aanzien van den zevenvoudigen dood, te laat te laat, maar in de kracht van het zevenvoudigleyei, in de wieling en de woeling van het theoeratisóh Godsrijk. —

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 juni 1936

De Reformatie | 8 Pagina's