GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Ik deed mijnen liefste open, maar inij, liefste was geweken: hij was doorgegjji. /' mijne ziel ging uit wegens zijn spreken' i / zocht hem, maar ik vond hem niet; ilc '[, . / hem, doch hij antwoordde mij niet. Hooglied 5; 6,

Verlating.

Bestaat er zoo iets als „geestelijke verlating"? Er zijn er, die er elk oogenblik zeer verzeJcerd van durven spreken; er zijn er óók, dij ten stelligste het bestaan ervan ontkennen.

De eerste groep, die zoo heel makkelijk erover spreekt, heeft de neiging, om in allerlei gevallen waarin hun eigen leven van goede werken en vaii godsvrucht ledig is, en dor, en onvruchtbaar, dii alles te verklaren uit „geestelijke verlating". Zij denken de werkelijkheid zich zóó: wanneer liei (iod belieft, hun zijn zegen te geven, en met hen in gemeenschap te treden, ja zeker, dan zal de volheid van zijn zegeningen als een weldadige dauvt over hun leven heentrekken, en vruchten weicken. Maar wanneer het God niet belieft aldus te doen dan treden de „gevolgen" van deze souvereine schikking Gods, van dit intrekken van zijn hand, dadelijk in hun verlepte, arme ziel voor ( dag; zij voelen zich dan eenzaam, en kunnen er maar niets aan doen. Ja, — misschien zijn ze niet eens meer voor dat gevoel van eenzaamheid „geestelijk" genoeg. Zij zijn eenvoudig dood en dor, en daarmee uit. God heeft ze verlaten, en in die geestelijke verlating zullen ze nel zoo lang blijven tot het God behaagt, dien depressietoestand te breken door weer tot hen te, rug te keer en. Zij nemen zoo maar over d sterke woorden der groote profeten, die immers ook zoo vaak geklaagd hebben over hun verlatenzijn-van-God, en vragen niet, welke dogmatische achtergrond onder die profetische of lyrische zielekreten mogelijk zou kunnen liggen, en in rekening zon moeten komen voor het verstaan ervan.

Anderen echter zeggen: ja maar, zóó gemakkelijt gaat het niet. Gij moet uzelf toch niet gelijk maken met de groote helden in den strijd des Heeren, en in de zegepraal. De ziels-conflicten van „een David, „een" Jesaja, „een" Mozes of „een" Jeremia moet ge niet zóó maar overdragen op hetgeen gewon e burgermenschjes vandaag „ervaren" kunnen. Want — en nu gaan ze zeer zielkundig redeneeren — want de ééne ziel is de andere niet En als een groote, een held, een geweldig strijder voor het aangezicht des Heeren z ij n zielsconflicten uitbeeldt in de zwaar dreunende taal van ooslerscli leven, en van oostersch coloriet, en dan van Go d-verlating spreekt, dan moet een dwergje van vandaag dat niet zoo maar toepassen op z ij n „ups and downs", z ij n op- en n in het , „zieleleven".

Wat zullen wij van deze dingen zeggen?

Wij zullen met geen van beide groepen gaan. mee­

Want tegen die laatste groep hebben wij dit bezwaar, dat zij over het doen en laten, het komen en gaan van God, en over de mogelijkheden van aijn werk of zijn niet-werk zoomaar beslissen wil langs den weg van zielkundig redeneeren. De vraag wat God kan doen of laten in een menschenleven, dat is geen vraag van zielkimde, en daarmede uit. Dat zal de Schrift ons moeten iopenb aren; en op die openbaring moei onze zielkunde opgebouwd worden als op haar fundament.

Maar tegen die andere, die eerste groep, hel> ben wij óók onze bedenking. Zij neigt er toe, God de schuld te geven van de „doodigheid", de dorheid van den mensch. Zij verbreekt op dit punl den als algemeen erkenden regel van den sanien- 'hang tusschen Gods werk en het onze; en zoo stopt zdj het geweten toe, omdat zij door een valsche lijdelijkheid, of door een valsche theologie, de zonde van het verbondskind tot regel maakt, de genade tot een groote uitzondering, en zoo de klacht, de aanklacht, smoort, die Go" soms opheft tegen zijn volk, wanneer het Hém verlaat.

In dat laatste woord steekt onze hand den sleutel in het slot van dit practisch geloofsprobleeo. Wanneer verlaat God ons in het verbond? Slechts als wij Hem verlaten. Buiten het verbond wordt Parao niet „verstokt", zonder dat liij ziclizèu vooraf „verstokte". En in het verbond wordt niemand van God verlaten, zonder dat hij zelf z'J" God vooraf verliet. .

Die bruid van het Hooglied, was die soms ZUIK een strijdbaar held, zoo'n reus, zoo'n buitengewoon type als David, Mozes, Jeremia? Neen, zij geW' in de geUjkenis als een doodgewone bruid' van lage geboorte en van kleinen levenskring ^"^^^^\ zinnebeeldt overigens geen élite in Gods volk, doe heel Gods volk. En hoor nu eens, wat zij droorm. en hoe zij droomt. Zij droomt, dat haar bruioegom, inmiddels rechtens reeds haar man S^^"-den, vraagt toegelaten te worden tot haar. tn J droomt nu verder, dat zij hem ten antwoord ge '' dat dit voor haar ditmaal toch te veel moeite

Mi zegt tot hem, al is het traag: ik doe het liever jiet Overdag vindt zij het een wonder, dat hij de hare zijn wil, en zegt alleen maar ja tot zijne liefde. Maar in den droom is het haar dan toch niaar overkomen, dat zij het wonder in zijn Ijetde bagatelliseert, en neen zei tot dengene, die op haar liefde récht had.

En zie, nauwelijks heeft zij haar onwil-van-eenoocenblik onder woorden gebracht, of hij, die ijimers niet anders dan op de basis der v r ij w i 1- lidheid — er is verbond! — wil binnenkomen, lij'laat haar in den steek en gaat onmiddellijk lieen. En zij, dat voelende, springt haastig op, en (fit hem binnenlaten, maar ziet, dat hij geweken is.

Pat was nu haar verlatenheid. Zoo men wil: gelijkenis voor „geestelijke verlating". Maar jijzelf had eerst van haar kant hém verlaten; en uit de termen van het huwelijksverbond was zij door haar uitval tegen hem uitgevallen.

Men kan over het Hooglied op verschillende wijzen dejiken. Maar niemand zal ontkennen, dat In deze doorloopende gelijkenis de liefde spreekt over zichzelve, en over haar historiën. Zoo is dan lier in dit fijne trekje van de gelijkenis verhaald, »at eigenlijk toch die geestelijke verlating is: zij üaagt ons altijd aan.

Want niemand, die in dit verbond is opgenomen. Is verlaten of hij heeft verlaten. Dit tegen de terste groep.

En — n i e m a n d in den g r o o t e n kring van de (erbondsgemeenschap zal ontkomen aan de algeneenheid van dezen regel in het verbond, dat alle Iraagheid en alle schuld haar gevolgen neemt, omdat elke zonde, reeds door het verspelen van è geestelijke vruchten en den aanwas der gehooraamheid, automatisch een verlating over ons brengt, die, wat de schuld aangaat, voor onze rekening ligt, en die voorts, wat God aangaat, niet omgaat buiten zijn bestuur. Dit tegen de tweede groep. En wie zoo oordeelt naar de Schriften, die houdt God niet buiten de geestelijke verlating, maai- zichïdven evenmin. Die klaagt ziohzelven aan, en nimmer God, die hem weer aannemen zal, ook ïoor zijn eigen bewustzijn, zoodra de aanklacht tegen onszelf gesproken is in de ooren Gods. Een gelijkenis is „maar" gelijkenis, ze is anthropomorf, werpt mogelijk een knap begrippen-theoloog liier tegen. Hij heeft volkomen gelijk. Maar ook volkomen ongelijk: want AL Gods openbaring is antliropomorf; zóó slechts spreekt ze ons aan en toe in onze konkrete situaties.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 juli 1936

De Reformatie | 8 Pagina's