GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

UIT DE SCHRIFT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

UIT DE SCHRIFT

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

En na dezen hoorde ik als een groote stem eener groote schare in den hemel, zeggende: „Hallelujah! de zaligiheid, en de heerlijkheid, en de eer, en de kracht zij den Heere, onzen God.Want Zijn oordeelen zijn waarachtig en rechtvaardig, dewijl Hij de groote hoer geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij, en Hij het bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken heeft". En zij zeiden ten tweede maal: „Hallelujah!" En haar rook gaat op in alle eeuwigheid. Openbaring 19:1—3.

Het hemelsch oratorium, dat zingt van Goddelijke gerechtigbeid.

Hebt ge in de kerk Psalm 139:13 wel eens hooren zingen?

Neen, vers 13, niét vers 14 (— dat overbekende: „Doorgrond me, en ken mijn hart, o HEERE!" —) Maar dit vers:

„Zou 'k hén niet haten in mijn hart, Wier snoode haat Uw goedheid tart? Zou ik hen, die U weerstand biên. Niet met verdrietig' oogen zien? 'kZal hen altijd volkomen haten. Die trotschlijk Uwen dienst verlaten."

Dat is toch geen vers voor de NiexiwtesLamentische gemeente?

Dat een dichter uit het Oude Testament zoo zong, nu ja, fiat maar de kinderen Gods onder de Nieuwe Bedeeling, ach, die moeten blaken van de liefde voor Christus, en dan past in hun mond niet zoo iets „vloekpsalm"-achtigs als uit Psalm 139: „Zoude ik niet haten, HEERE, die U haten, en verdriet hebben in degenen, dife legen U opstaan? "

Natuurlijk willen we niet ontkennen, dat wij, vanuit a a r d s c h aspekt ziende, diep-bewogen moeten zijn over eiken zondaar, die God niet kent, over die schare, die niemand tellen kan, en voortleeft in donkerheid en schijnvreugde.... dat wij geen kans voorbij moeten laten gaan, 0; m aan ongeloovigen den weg der zaligheid bekend te maken — want, zoolang de zondaar nog op aarde leeft, is er een mogelijkheid, dat hem tot „vat-ter-zaligheid" verkoren heeft. God

Zoo moet de liefde van Christus in ons openbaar worden, en innerlijke barmhartigheid ons bewegen tot evangeliseeren.

Maar Johannes leert ons hier nog iets anders. Hij laat ons hooren het hemelsch oratorium, dat Gods gerechtigheid bezingt.

Als Babyion, de groote hoer-stad, gevallen is, hoort Johannes dezen oproep:

„Bedrijft vreugde over haar, gij hemel! en gij heilige Apostelen, en gij Profeten! want God heeft uw oordeel aan haar geooi-deeld!"

En dan geeft de hemel antwoord: een koraal wordt aangeheven, een heilig hallel — en het thema is: „Hallelujah! looft Jahweh!" en de medewerkenden zijn: de engelen — de gemeente (de vier en twintig ouderlingen) — en heel de vernieuwde schepping (de vier dieiren).

Het is één massale zang, roemend' de gerechtigheid van den HEERE, welke uitkomt in het verbreken der zonde-macht, in de herschepping der wereld en in de verlossing der Kerk.

En als de permanent-dichte rook, welke opstijgt uit de ruïnes der verbroken wereldstad, en aanduidt het eeuwig verderf (het in vlammen staan zonder verteerd te worden) gezien wordt door dat onoverzienbare koor van hemelsche zangers, zingt het vanuit de volheid van hun ik opnieuw dat „Hallelujah! Looft Jahweh!"

Is dat nu niet wreed? hard? Wat? schijnheilig?

Is dat gerechtigheid, wanneer Hij, Die Zichzelf Liefde noemt, zoo maar een groot deel van het menschelijk geslacht in het eeuwig verderf stort? Dat rijmt zich tocli niet met Liefde?

Hoe is het mogelijk, dat een deel der menschen, met de engelen tezamen, Gods gerechtigheid zóó roemen kan? Geeft dat niet den schijn van dwaze verblindheid en onbegrijpelijke hardheid?

Ja, zóó redeneert de natuurlijke mensch, die niet onderscheiden kan de dingen, welke des Geestes Gods zijn.

En als wij in ons eigen hart geen vreemdeling zijn, dan weten we wel, dat er ook daarin wel eens iets wreveligs opkomt, want wij willen van nature aan de theodicee — de rechtvaardiging van God — niet aan.

Maar wij moeten deze dingen vanuit h e - m e l s c h standpiuit leeren bezien. Daartoe is een geloofsleven noodig, dat op hoog plan staat.

Daartoe is een fijne, geestelijke onderscheiding noodig, om welke we als geestelijke menschen — menschen Gods! — moeten bidden.

Daartoe moet de valsche scheiding tusschen Oud- en Nieuwtestamentische Kerk ten eenenmale geweerd worden.

Want — hoezeer wij ook als kinderen Gods tegenover eiken ongeloovige, met wien we in aanraking komen, barmhartig moeten staan, en daarom op Jezus hem wijzen —

dit sluit niet uit, dat we aan den anderen, kant ook iets van dat „Hallelujah!" moeten kennen, hetwelk door de heüige profeten èn van den ouden èn van den nieuwen dag is gezongen: het hallel over de gerechtigheid van Godj met welke Hij heel het rijk der duisternis, gansch de organisatie der haters van Hem, overwint en vernietigt.

Reeds in dit leven moet daar een voorslag zijn van het hemelsch „Hallelujah" op Gods oordeel over de groote hoer-'stad.

„Zoude ik niet haten HEERE, die U haten? "

Neen, dat is geen persoonlijke haat, van individu tot individu, want nogmaals, tegenover lederen naaste moet ik staan met liefde, in Ghrisltus Jezus.

Maar dat is de onpersoonlijke, nièt-wraakgierige haat van het geloof! — het geloof, dat ten diepste vragen leert naar de eere en de heerlijkheid des HEEREN — het geloof, dat weet: het huiveringwekkend oordeel van God over heel de wereld, die Hem tegenstaat, zal geen enkele smet werpen op de doxa, de heerlijkheid des HEEren; integendeel, juist het eindoordeel zal de theodicee blijken: „Hallelujah! want Gods oordeelen zijn waarachtig en rechtvaar digi"

Geen persoonlijke wrraakgierigheid, geen menschelijk-egoïste hardvochtigheid geeft dat in — het komt óp uit de diepe liefde tot God den HEERE, Dien men in Christus als Vader heeft leeren kennen; uit de innige droefheid, dat de Naam van dien eeuwigen Vader van onzen Heere Jezus Christus door allen, die het rijk der duisternis steunen, in haat en spot en vijandschap, gelasterd en onteerd wordt.

Zoudt ge dat 13e vers van Ps. 139 nu meezingen, als het werd opgegeven? kunnen

'Gij en ik zullen dat alléén maar kunnen, wajaneer de sfeer van bet 14e vers de bron vormt, uit welke we de gerechtigheid van Jahweh bezingen :

„Zoude ik niet haten, HEERE, die U haten? ... „Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart!"

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

UIT DE SCHRIFT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 oktober 1936

De Reformatie | 8 Pagina's