GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ZENDING EN EVANGELISATIE

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarom Zending?

I.

Voor ons is het geen vraag meer, waarom wij aan zending moeten doen. De synode van Middelburg 1896 heeft duidelijk en afdoend de gronden aangewezen, en sinds dien dag heerscht er onder ons te dien opzichte eenstemmigheid. Er moge eenig verscliil zijn inzake het ambt, of n.l. de zendeling dienaar des Woords is of wel Evangelist; maar dat doet toch ook niets af aan de eenheid inzake de gronden, waarop het zendingswerk rust. Er zullen dan ook wel niet veel preeken meer gehouden worden, om aangaande den pliclat en de roeping tot zending te onderwijzen; het staat vast, dat het een heilige plicht en goddetijke roeping is.

Er is echter iets gaande, dat deze zekerheid! onzeker dreigt te maken.

We behoeven slechts den naam van „Oegstgeest" te noemen, en men weet wel, wat wij bedoelen. De uitgaven werden eenvoudig met 50 pet. gekort, zoowel in Nederland als op het zendingsveld: de inkomsten waren te sterk gedaald! Dat moet, indien niet spoedig verandering intreedt, tot een debacle leiden. De drang tot geven werkt niet voldoende meer.

Het is gemakkelijk te zeggen: het systeem der geheel vrijwillige bijdragen lijdt fiasco; noodig is een organisatie voor het verwerven van vaste inkomsten. En ook zal het noodig zijn, dat de „Genootschapszending" in nauwer contact komt met de kerk. Doch hierin schuilt niet alleen de oorzaak van de inzinking.

Immers, ook in onze kerken, die de genoemde bezwaren niet hebben, gaat het achteruit, of wilt ge: naar beneden! Zoo lazen wij in een classicaal verslag, dat een kerk meegedeeld had niet meer de bijdrage voor de zending te kunnen opbrengen. En van een andere classe hoorden wij, dat zeer ernstige bedenkingen waren ingebracht tegen een kleine noodzakelijke verhooging der opbrengsten; verschillende kerken hadden verklaard hieraan zelfs niet te kunnen denken; de grens was bereikt, ja overschreden.

Dit is zeer bedenkelijk. Er is reeds bezuinigd; de regeering heeft haar subsidie voor school en hospitaal sterk verminderd. En het werk breidt zich intusschen uit; zoo kwamen in Keboemenca. onderscheidene Sadrach-gemeenten het zendingsbudgel verhoogen.

Moet de uitgesproken onmacht der kerken alleen in de tegenwoordige malaise worden gezocht?

Of zou het kunnen zijn, dat het antwoord op de vraag: „waarom zending? " toch niet zoo het hart heeft vervuld als gedacht werd?

De bekende Dr H. Kraemer, taalgeleerde te Solo voor het Ned. Bijbel-Genootschap, heeft het noodig geacht een brochure in het licht te geven onder den titel: „Waarom zending juist nü? " En wij raden zeer aan, deze brochure te lezen. Zij werd ons wel niet ter bespreking gezonden, maar wij achten ze toch zoo belangrijk, dat wij aan haar op deze plaats een artikel wijden.

Dr Kraemer spreekt niet in de eerste plaats als theoloog, maar, als ik het zoo zeggen mag, als Christelijk cultuurmensch, en als algemeen zendingsman. Zijn woord weegt, want hij oordeelt met kennis van zaken over de toestanden, gelijk zich die tegenwoordig voordoen in de zendingswereld. Hij neemt in menig opzicht een ander standpunt in dan een Gereformeerd theoloog, en wij zouden dan ook sommige kwesties, door hem genoemd, liever op een andere wijze zien benaderd; maar dat doet toch niets af aan onze meening, dat Dr Kraemer als autoriteit inzake de zending ook ons heel wat te zeggen en te leeren iheett. Ook de genoemde brochure is lezing en overweging waard.

Neen, het is niet de „geldnood", welke ons dringt de vraag naar de noodzaak der zending onder de oogen te zien. Maar het is „de aardbeving des levens", zooals Dr Kraemer dat noemt, die onzen tijd „apocalyptisch" maakt. Hierdoor" wordt de kerk, en met haar de zending, geplaatst voor de „laatste vragen" van haar wezen, haar verantwoordelijkheid in en tegenover de wereldi, haar boodschap, en zooveel meer. De zending moet zich dan ook „door de gebeurtenissen van dezen tijd laten terugdrijven tot de laatste wezenlij kh eden en werkelijkheden, opdat de Christenheid de gelegenheid krijge te weten, diep en onwrikbaar te weten, waarom het gaat bij de zending".

Hier reeds ontdekken wij, wat wij telkens missen in de brochure, n.l. de heenwijzing naar de Schrift als gezaghebbend ook inzake de zending. Wij zeggen hiermee niet, dat Dr Kraemer zichzelf niet aan de Schrift heeft georiënteerd, jnaar wij zouden zoo gaarne het noemen van bepaalde duidelijk sprekende teksten hebben gehad.

Echter blijkt hier ook, dat wij de brochure niet moeten beschouwen als gericht te' zijn tot de Gereibrmeerde Kerken met name; het gaat voora oim „Oegstgeest", of nog ruimer: om de Neder landsche Christenheid. Tot haar wendt Dr ICrae mer zich met zijn woord. De impasse, waarin de Genootschapszending gekomen is, heeft ons allen wat te zeggen.

Wij geven ons dan ook bij vernieuwing re*kenschap van de gronden der zending.

Zij is toch geen ongeoorloofde krachtverspilling? Wij zullen toch niet durven zeggen, dat al onize inspanning aan ons eigen werk in ons land moet worden gegeven?

Of is zending een „liefhebberij" van velen? Onze zendingscommissies doen wel eens heel droeve ervaringen op; dan „voelt" men niet voor de zending; men heeft meer sympathie voor anderen Christelijken arbeid; men wil de zending gaarne aan „de zendingsvrienden" overlaten, enz.

Hier is schuld bij de voorgangers, die het zich te gemakkelijk hebben gemaakt, en in het geven van onderricht en voorlichting zijn tekort geschoten.

Zeer breed en ook op zeer boeiende wijze bespreekt Dr Kraemer drie vragen: Wat is zending: Is zij een vorm van Christelijke roimantiek, die de fantasie in gloed zet? Is zij een vorm van Ghriistelijk heroïsme? Is zij een krachtsuiüng van de Christelijke Kerk? Op alle drie vragen kan ja en neen worden geantwoord.

Vooral het antwoord op de derde vraag is zeer beschamend. „Zij is geen krachtsuiting der Christelijke Kerk, want zij neemt in het geheel van het Christelijk leven geen centrale, maar een aan den buitenkant liggende plaats in. Zij is in de Nederlandsche Christenheid geen onweerstaanbare noodwendigheid, maar een weg te denken mogelijkheid." Men kan het zendingswerk doen, maar men kan het met evenveel recht nalaten; zoo is het oordeel van velen. En die nog voor de zending „offeren", beschouwen hun gave dikwijls als een soort aalmoeSj om van een lasti^en vrager af te komen. De vraag blijft dus:

Wat is zending?

„Zending is de belichaming van het discipel- en apostel-zijn van Jezus Christus, in éénen.

Zending is getuigeniswil hebben, en een uiting van het feit, dat de Christelijke gemeente, dat de Christelijke Kerk, dat de Christen als wezenlijke en kenmerkende trek heeft: het gevoel van verantwoordelijkheid voor het getuigenis van Christus in de wereld."

Op dit punt legt Dr Kraemer grooten nadruk. Hij acht zelfs deze verantwoordelijkheid voor het getuigenis de eigenlijke en belangrijkste reden van het bestaan der Kerk! Wij zullen het moeilijk hiermee eens kunnen zijn; maar toch is het juist, dat de Kerk, die de zending verwaarloost, haar roeping ontrouw wordt, en bezig is haar Heiland en Koning te verloochenen. „Zending is: heel gewoon en elementair Christen-zijn; en dat dan nog op een zeer gebrekkige manier, daar alles wat wij menschen zijn en doen zoo uiterst gebrekkig is".

Voor ons is dus de vraag: „waarom zending? " geen vraag meer. „Zending, d.i. getuigenis aangaande Jezus Christus tot alle menschen en alle volkereu, is een kwestie van leven en dood voor de Christelijke Kerk", want „de gemeente is niet in de eerste plaats een gemeenschap van gelijkgezinden en gelijkdenkenden, maar een apostolische gemeenschap, de geroepen draagster van een Boodschap, de geroepen verkondigster van Gods openbaring". Ook hier kunt ge weer struikelen over dat „niet in de eerste plaats"; en zoo krijgen wij telkens ongezocht het bewijs, dat Dr Kraemer niet vanuit de Gereformeerde principe's zijn betoog opbouwt; maar nogmaals, hoe legt hij den vinger op de juiste plaats, als hij laai zien, dat de gemeente des Heeren de Boodschap niet voor zichzelf houden kan en mag, maar boodschapster moet zijn van de Goede Tijding.

Al kunnen wij, afgezien van verschillende formuleeringen, gaarne met Dr Kraemer instemming betuigen over de noodzaak der zending krachtens aard en roeping der kerk, voor ons nog meer interessant wordt zijn betoog, als hij over de zoogenaamde secundaire motieven spreken gaat Maar daarop wijzen wij, om nu niet te lang te worden, in een slotartikel.

J. D. W..

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's

ZENDING EN EVANGELISATIE

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 november 1936

De Reformatie | 8 Pagina's