GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

PERSSCHOUW

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

PERSSCHOUW

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Calvinisme en Kapitalisme".

Van de hand van den heer R. Gosker verscheen in „Patrimonium" een artikel over „Calvinisme en Kapitalisme", waaruit we enkele passages overnemen:

De relatie tusschen Calvinisme en Kapitalisme levert een probleem, dat in onze dagen voortdurend aan urgentie wint. Van Christen Democratische zijde wordt, immers slag op slag het verwijt vernomen, dat velen onzer zich gewoonlijk gedragen als pleitbezorger van het „Kapitalisme". En met name in den tegenwoordigen Minister-President wordt het gelaakt, dat hij gedurende deze zeer ernstige crisisjaren is opgetreden als beschermheer van het „kapitaal" zulks ten koste, naar het heet, van de levensbelangen, ja van de levensnooddruft der arbeidende klasse.

Nu ligt het niet in de bedoeling het ministerieel beleid van Dr Colijn te verdedigen. Onophoudelijk en met nadruk werd, ook in deze kolommen, betoogd, dat het vorig ministerie, wel verre van alleen het kapitaal in bescherming te nemen, er immer naar streefde de belangen van héél het volk, in al zijn geledingen, te behartigen.

De kwestie heeft dieper beteekenis. Het is niet slechts een vraag van incidenteel regeerbeleid. Het gaat hier om een meer belangrijke quaestie. De samenhang van levensbesöhouwing en levenspractijk is in het geding.

De Calvinistische levens- en wereldbeschouwing zou dan, naar men zegt, met zich brengen niet alleen een gelaten aanvaarden van het kapitalisme als een noodzakelijk kwaad, waaraan nu eenmaal tooh niets te veranderen valt, maar ook een verdediging van het kapitalisme als de beste maatschappelijke orde. Dat de Minister-President voor de belangen van het kapitaal op de bres springt, zou op zich zelf nog wel zoo erg niet zijn, maar hij moet het doen, omdat hij Calvinist is. Dat is de kwestie, waar het om gaat.

Vervolgens: Reeds meerdere malen vond het vraagstuk behandeling bij mannen van wetenschappelijken naam. Verschillende geleerden hebben er hun beste krachten op beproefd.

Voor allen, Aldolf Weber. Adolf Weber, een bekend Duitsch geleerde, meer socioloog dan econoom, is de man, die in een diepgaande studie gepoogd heeft een nauw verband te leggen tusschen de Protestantsche ethiek en den geest van het kapitalisme.

Hij tooh v/erd in zijn land getroffen door het opmerkelijk feit, dat èn in het maatschappelijk èn in het staatkundig leven, voornamelijik de Protestanten de leidende functies bekleedden, terwijl daartegenover de Katholieken lang niet zóó op den voorgrond traden als hun aantal wel deed vermoeden. Zelfs in de schoolbezetting, bij het Middelbaar en Hooger Onderwijs bleek dit verschijnsel zich voor te doen.

En waar im de statistiek onomstootelijk aantoonde, dat de Protestanten over het algemeen in handel en scheepvaart, in bankwezen en industrie den toon aangaven en de leiding in handen hadden, dat kapitalisten en groote vermogens vooral te vinden waren in Protestantsche families, dat ook in het staatsieven de belangrijke posities overwegend door niet-Katholieken werden ingenomen, daar poogde hij dit merkwaardig verschijnsel te verklaren uit den invloed vaTi de Protestantsche ethiek.

Daarbij valt voornamelijk aan het Calvinisme de twijfelachtige eer ten deel, de wegbereider te zijn geweest voor het kapitalisme.

Door hem wordt verworpen de zoo vaak gemaakte tegenstelling tusschen de Katholieke Middeleeuwen en het Protestantisme van den nieuwen tijd. Die antinomie aanvaardend wordt de tijd, dat het gildewezen bloeide, het foedalisme alle politiek leven beheerschte, beiden onder voogdij van de Roomsche ktrk, gekenschetst als religieus, weltfremd, ascetisch. En de Reformatie zou dan vrijheid, Weltfreude en materialisme hebben gebracht. Neen, zegt Adolf Weber, niet in Weltfreude, maar in verdieping van geloofsleven moet de karaiteristiek worden gezocht. En in die meerdere vroomheid overheersoht dan de „certitudo salutitis", de verzekerheid des geloofs, de wetenschap door God uitverkoren te zijn tot zaligheid. Die „certitudo salutitis" moet dan openbaar worden uit de goede werken, als vruchten der dankbaarheid. En daarin nu schuilt de kracht van de Calvinistische ethiek, maar ook daarin wordt gevonden de diepere oorzaak van de ontwikkeling der maatschappij in kapitalistische richting.

Want juist dat Calvinistisch systeem vereenigt intense vroomheid en virtuous kapitalistischen zaken-

Daama gaat de schrijver na, hoe de ontwikkeling der dingen na dien geweest is: hij noemt Troeltsch, Beins en anderen, en zegt tenslotte:

Intusschen wordt van Sociaal Democratische zijde het vraagstuk gansch anders benaderd. Daar wordt slag op slag verldaard, dat niet het Calvinisme stimulans is geweest voor de ontwikkeling van den kapitalistischen geest, maar dat juist omgekeerd het eerste uit den laatste moet worden afgeleid. Naar Marxistische opvatting is de Reformatie te begrijpen als gevolg van de sociale en economische revolutie, die in de 16e en 17e eeuw alle tot dan toe bestaande maatschappelijke verhoudingen omverwierp. Het is niet het „bewust zijn" dat ons „zijn", maar het is het „zijn" dat ons „bewustzijn" bepaalt.

Die botte redeneering van het historisch 'materialisme wordt allengs minder gehoord.

In de brochure van Henriette Roland Holst: „De Krisis der Westerse Kuituur" beluistert ge reeds een gansch anderen toon, en wordt met meer waardeering over den godsdienst gesproken. En de breede studiën van H. d e M a n bewijzen, dat ook in die kringen ruimer opvatting mogelijk is.

Dat die klanken nog niet geheel zijn verstomd, bewijst intusschen het werk van Jan Romijn: „De lage landen aan de zee", waar de strijd tussoben Remonstranten en Contra-Remonstranten op ouderwetsche marxistische manier wordt verklaard als een worsteling tusschen het democratische, lagere, arme volk en de aristocratische rijke regentenkliek, een vorm van klassenstrijd dus.

In ieder geval blijkt, dat de meeningen nogal uiteen loopen. Nader onderzoek is gebiedend eisch. Want het geldt den goeden naam van het Calvinisme. Een zoo compromitteerende verwantschap, als aan dat Calvinisme wordt verweten, moet op de waarheid worden getoetst.

En dan is het een dankbaar werk een pleitrede te schrijven voor het Calvinisme.

Psalmberijming Os J. W. Gunst.

Ds Gunst is nog steeds onvermoeid bezig. Hier volgt zijn laatste publicatie met verklarende noten:

Psalm XXXVIII (laatste groep coupletten).

12. Heer mijn God, 'k blijf U verwachten, Mijn gedachten Zijn alleen op U gericht; Van Uw antwoord ben ik zeker, En mijn beker, Zwaar, van smart, wordt weder licht. ' i

13. Niemand moge zich verblijden Als mijn lijden Mij straks tot een wank'ling zij; Wil hen, die mijn val beramen, Toch beschamen, 'k Lijk mijn ondergang nabij.

14. Heer, mijn ^mart staat mij voor oogen; 'kGa gebogen Onder de ongerechtigheid; 'k Houd mijn zonde U niet verborgen, 'kBen vol zorgen, 'k Heb gesteund op mijn beleid. !.

15. Groot is 't aantal van de boozen. Die mij kozen Tot het wit van hun geplaag. Die mij kwaad voor goed vergelden. Mij bescheiden, Wijl ik naar het goede jaag. i

• 16. Help mij haastig. God der goden. Uit mijn nooden; Stijgt mijn leed niet boven peil? Doe mij dicht bij U verkeeren, Wil mij leeren U te volgen. Heer, mijn heil!

Aanteekeningen: Couplet 12: Noordtzij: „Want U, Heere, verwacht ik; Gij zult antwoorden. Heer, miju God!"

Couplet 13: Calvijn: „Want ik zeide: Dat zij zich toch over mij niet vroolijk maken; zoodra mijn voet uitgleed hebben zij zich tegen mij verheven. Ik althans ben bestemd om te hinken". Delitzsch: „Want ik zeg, dat zij zich over mij niet verblijden.... want ik ben den ondergang naWj". Noordtzij: „Ik zeg: „dat zij zich over mij niet verblijden; wanneer mijn voeten wankelen, dat zij niet groot tegenover mij doen". Voorwaar, ik ben nabij den val".

Couplet 14: Noordtzij: „Mijn smart heb ik steeds voor mij. Ja, mijn ongerechtigheid beken ik; ik ben bekommerd over mijn zonde". In de verklaring: zijn schuldgevoel vermeerdert zijn smart.

Couplet 15: Valeton-Obbink: „Die mij zonder oorzaak bestrijden, zijn talrijk, en velen die mij haten zonder reden, en die kwaad vergelden voor goed, mij belagen omdat ik het goede najaag".

Noordtzij: „Die mij zonder oorzaak vijandig zijn, zijn machtig in getal; veel zijn zij', die mij' valschelijk haten en die, mij kwaad voor goed vergeldend, mij vijandig behandelen, wijl ik het goede najaag".

Couplet 16: Noordtzij: „Verlaat mij; niet, o Heere! Mijn God, wees niet ver van mij! Haast U tot mijn hulp, Heer, mijn heil!" Leidsche Vert.: „Verlaat mij niet, Jahwe, mijn God, blijf niet verre van mij. Spoed U mij ter hulpe. Heer, Gij, mijn heil".

Overgenomen uit „Leidsche Kerkbode".

Toga en hemdsmouw.

De „N. R. Crt." gaf een recensie van dezen inhoud:

Onder vier oogen. Gesprekken met jongens van een jaar ol achttien, door M. C. F a 11 e n t i n (G. F. Callenbach, Nijkerk, z. j.)

Ds A. T. W. de Kluis, die dit (vertaalde? ) boekje inleidt, kenschetst het door van den schrijver en den lezer te zeggen: „Het zijn twee zondaars, die met elkander praten, die hetzelfde kleed aan hebben, n.l. het kleed van de schuld. Die samen op weg zijn naar Christus, om vergeving van die schuld te krijgen, en door Hem geladen te worden met kracht, die het leven aandurft".

De zondaar-schrijver gebruikt, om „den weg naar jongensharten" te vinden, dien kwasi-gemoedelijken toon, de banale voorbeelden en de goedkoope argumenteering, welke aan den conferencier van een tweederangs-variété doet denken. Hij begint met „een goeie mop" en noemt het verhaal waarmee hij besluit, van de „vrouw, die met Jezus gesproken had en in Hem ging gelooven", een „happy end".

Men moet voor de paedagogie veel van zijn decorum ten offer brengen, maar ons doet het toch altijd ietwat pijnlijk aan, grijze dames en gezette oude heeren in de jongenskiel te zien rondloopen. Wij weten, dat wij ons aan een bedenkelijke ketterij schuldig maken, zoo wij den aftrap, dien de geestelijke op het

voetbalveld geeft, niet onvoorwaardelijk prijzen, maar wanneer wij aan de doeltreffendheid van de „joviale" zendingsmethode twijfelen, is dit niet op grond van hetgeen volwassenen er tegen kunnen gevoelen, maar krachtens den tegenzin, dien wij bij het bekeeringsobject, in casu de jeugd zélf tegen deze meer en meer gebruikelijke wijze vermoeden.

De vermaning, om den kinderkens gelijk te worden, achten wij voor deze „leuke" en „lollige" apostelen misverstaan. Juist het kind kent den eerbied voor het heilige, dat zich in de aardsche gestalte van zijn opvoeders ook afspiegelen moet in een zekere waardigheid. Het kind heeft een natuurlijk gevoel voor kieschheid en het verlangt distinctie en distantie, wanneer er over de goddelijke dingen gesproken wordt. Liever begrijpt het de verborgenheden Gods voorloopig nog niet dan dat ze hem worden bijgebracht in den vorm van gelijkenissen, die met die uit de Bergrede misschien den eenvoud, maar stellig niet de voornaamheid gemeen hebben. Het verdraagt bij den prediker nog eerder de toga, dan de hemdsmouwen.

Het bedoelde werkje las ik niet; ik neem dan ook deze recensie niet over, om over het geschrift zelf te laten oordeelen. Het gaat mij om de behartigenswaardige opmerkingen aan het slot.

„Kerk" en iilmhervorming.

Onder dezen titel (maar dan zonder de aanhalingsteekens) geeft het „Algemeen Weekblad" een artikel van den bekenden Prof. Adolf Keller. We knippen er enkele gedeelten uit:

Ten aanzien van den invloed van de bioscoop op breede lagen van het publiek over de heele wereld doen zich zoowel economische en cultureels als politieke en religieuze, moreele en psychologische vragen voor. De kerk is derhalve bij dezen invloed evenzeer betrokken als de industrie, de regeeringen, het onderwijs en andere kringen van belanghebbenden.

Even verder:

Het krachtigst reageerden de Amerikaansche kerken op dezen geweldigen invloed. Zoowel de Katholieke als de Protestantsche kerken stelden den eisch van een iilmhervorming, waarvan de hoofdpunten de volgende waren:

1. Deelneming aan de controle der filmindustrie.

2. Opvoeding van de openbare meening tot critisch onderzoek van het filmwezen en uitverkiezing van het goede.

3. Eigen filmproductie.

4. Instelling van een centraal kerkelijk bureau tot het dienen van advies aan de kerken.

Zooals bekend heeft de Katholieke kerk een speciale „League of Decency" in het leven geroepen, welke millioenen leden telt, die zich bij gelofte verplichten slechte films te mijden. Zoowel de Katholieke als de Protestantsche veldtocht werd spoedig voor de filmindustrie zóó voelbaar, dat onder den druk van deze critiek de filmindustrie in Hollywood een .soort zelfcensuur met vérgaande bevoegdheden instelde en een Code van bepaalde voorwaarden opstelde, waaraan de films moesten voldoen.

Het succes van deze critiek vormde een aanmoediging tot voortzetting van den veldtocht, met name in de richting van een opvoedende actie, waardoor het verlangen naar goede films in de gemeenten versterkt, goede programma's voor ouderen bekend gem.aakt, uitgezochte programma's voor het gezin samengesteld en studiegroepen tot ontwikkeling van den smaak gevormd moesten worden. In het bijzonder moest de strijd tegen den gedwongen verkoop van filmseries („block booking") worden aangevat, in het belang van de vrije markt en van een betere keuze. Ook werd reeds een litteratuur geschapen en in Chicago bestaat aan een theologische faculteit een speciale leerstoel ter bestudeering van den psychologischen en moreelen invloed van de film op de ziel van kinderen en volwassenen.

De Katholieke kerk ging, op instigatie van Califomische bisschoppen, bijzonder energiek te werk bij de bestrijding van aanstootgevende films.

Vervolgens: Aan de „Katholieke Actie" werd speciaal het toezicht op de film in het kerkelijke openbare leven toevertrouwd en dit toezicht werd tegelijk onder de controle der bisschoppen geplaatst. Niet slechts Bernard Shaw ondervond deze controle op onaangename wijze, maar ook de filmindustrie zelf. In de eerste plaats verzette zij zich er tegen, dat moreele factoren bij de filmproductie zouden worden ingeschakeld, en zij ziet haar taak in de verstrooiing, niet in de opvoeding van 't publiek. Nadat echter de filmindustrie in een enkel jaar klaarblijkelijk tengevolge van dezen veldtocht 10 millioen dollar minder ontving, is ook de filmproductie meer geneigd met dezen eisch rekening te houden.

In Engeland worden tegenwoordig krachtige pogingen in het werk gesteld om door de macht der openbare meening betere films te doen produceeren. Dit geschiedt in de zgn. „Better Film Campagne". Daarbij wordt echter ook de vraag bestudeerd, hoe de film in dienst van het religieuze en zedelijke leven gesteld kan worden, en in genootschappen als de „Religious Film Society" en den „Cinema Christian Council", die door den Aartsbisschop van Canterbury wordt gepresideerd, houdt men zich met deze vraag bezig. Dit laatste genootschap gaat uit van het feit, dat in Engeland wekelijks ongeveer 20 millioen menschen een film zien en dat deze een van de machtigste instrumenten geworden is tot het uitoefenen van een bepaalden invloed. In dezen „Council" zijn tegenwoordig alle pogingen geconcentreerd tot het verkrijgen van betere films en tot het gebruiken van de film voor godsdienstige en zedelijke doeleinden. Men moet toegeven, dat een zoodanig gebruik van de film eventueel uiterst zorgvuldig bestudeerd dient te worden, daar hier tallooze psychologische, ethische en religieuze factoren in aanmerking moeten worden genomen.

Het schijnt, dat de huidige samenstelling en de tot dusver verrichte arbeid van dezen „bioscoopraad" door het Christelijk publiek welwillend beoordeeld wordt en dat ook de filmindustrie er sympathiek tegenover staat. Deze bioscoopraad wil het practische gebruik en de ontwikkeling van de bioscoop voor godsdienstige opvoeding en verstrooiing, voor sociale en moreele welvaart bevorderen en ontwikkelen. Hij tracht daarom de belangstelling en den invloed der Christelijke kerken met betrekking tot de bioscoop te coördineeren en op gemeenschappelijke doeleinden te richten. Hij wil tegelijkertijd als centrale instantie optreden voor alle inlichtingen over het gebruik van de film in de kerk, voor de zending, in de school en de Zondagsschool, in clubs en dergelijke organisaties, en tevens de vervaardiging van religieuze films bestudeeren en leiden en samenwerken om zijn doeleinden krachtiger te bevorderen.

Wat Zwitserland betreft:

In Zwitserland hebben zoowel Katholieke als Protestantsche kringen, met name in Geneve, zich reeds sinds eenige jaren met den psychologischen en moreelen invloed van de film op de bevolking beziggehouden. In Geneve hebben ook vertegenwoordigers der kerken zitting in de filmkeuringscommissies en houden zij ook voeling met de verschillende bioscoopdirecteuren. Dat deze invloed zich doet gelden, blijkt bijvoorbeeld uit het hoofdorgaan der „Cinématographie Frangaise", dat den Franschen filmproducenten, die films in Zwitserland willen plaatsen, aanraadt „des sujets scabreux" te elimineeren. Hetzelfde tijdschrift bevatte op 5 December 1936 een artikel, waarin er op werd gewezen, dat in Frankrijk een groot deel van de bevolking zich aan de aanbevelingen van de kerk houdt.

Het artikel besluit: Een kerk van het woord zal zich aanvankelijk wel verzetten tegen een verkondiging door het beeld; maar de ontzaglijke uitgebreidheid van het religieuze leven in de geschiedenis, de uitwerking van de verkondiging in het moreele en sociale leven, de paedagogische invloed van het beeld tegenover het woord zullen bij nauwkeuriger studie toch paedagogische mogelijkheden ontsluiten, die niet a priori mogen worden afgewezen, temeer niet daar de film of de kerk het wil of niet, bestaat en werkt, beeldt, leidt, verleidt, opbouwt en vergiftigt.

Al zal men over de taak der „kerk" anders denken dan deze auteur, toch heeft kennisneming van zijn artikel beteekenis. Het probleem is niet eenvoudig.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's

PERSSCHOUW

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1937

De Reformatie | 8 Pagina's