GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HOOFDARTIKEL

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HOOFDARTIKEL

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvinistische Verbondsbeschouwing. IV. (Slot.)

IV. (Slot.) D© beschouwing van het verbond! d!er genade, dioor Calvijn voorgedragen, maakt het verbond' allerminst tot een illusie. De werkelijkheid van het verbond wordt door hem volledig gehandhaafd en dat zoowel voor den geloovige als den ongeloovige in het verbond. Zelfs al spreekt hij van voorwaarden des verbonds, dit doet aan de realiteit van het verbond niets af. Immers, wanneer Calvijn van voorwaarden spreekt, bedoelt hij daarmee niet, dat door de vervulling van die vooi^aarde, n.l. ons geloof, het verbond tot stand komt Nadrukkelijk zegt hij, dat het verbond niet tot stand komt door het geloof van het volk. Het verbond is eenzijdig, gaat van God uit en als zoodanig gaat het aan ons geloof vooraf. Daarom kan in den eigenlijken zin van het woord niiet van voorwaarde gesproken worden. Temeer omdat het geloof, waardoor wij de waarheid van Gods belofte aannemen, een gave Gods is. Alles in het verbond is uit God en door God en tot God. Het geloof is ook niet een rusten in iets wat bij onsr zelf te vinden is. Het is een uitgaan uit onsizelf om dien Christus te zoeken, in Wien alleen de kracht en uitwerking van den doop en het verbond te vinden is. ^

Toch spreekt Calvijn vrijmoedig van voorwaardte en dat om de twee zijden van het verbond te handhaven, en om allen nadruk te leggen op onzen verbondsplicht. Calvijn zegt ergens, dat God slechts op menschelijke wijze tot ons spreekt en dat Hij van goddelijke zaken geen voorstelling geeft naar hun goddelijke hoogheid en grootheid. En dat moeten wij hier ter dege in het oog houden. Het heeft God beliefd de relatie tusschen Hem en ons een verbondsrelatie te noemen. Daarin spreekt Hij menschelijk tot ons. En wij mogen nu ook menschelijk daarvan spreken. Hoe zullen wij ooit anders?

Nu, een verbondssluiting onder menschen geschiedt ook onder bepaalde voorwaarden. Met de vervulling van die voorwaarden wordt het verbond niet gesloten. Trouw maakt het verbond niet, houdt het slechts in stand, zooals ontrouw het op den duur vernietigt. Het is echter mogelijk, dat het begin van een verbondssluiting al geschiedt met ontrouw van een van beide partijen. De profeet Hosea (cap. 10:4) spreekt van valsche eeden, die men aflegde, reeds bij 't aangaan van een verbond. Men denke voorts ook aan het verbond dat de Gibeonieten met Israël aangingen. Zij begonnen reeds met leugen. En zoo kan men met leugen het genadeverbond beginnen. Dan is men wel onder het verbond geboren, maar heel het leven is een aanhoudende bondsbreuk. Calvijn spreekt dan van bondsbrekers, die tenslotte van het verbond vervallen verklaard worden.

Maar daarom legt hij ook zoO' sterken nadruk op de roeping tot geloof. Wanneer een verbondsbeschouwing ons doet spreken van: God belooft ons in het verbond het geloof en zij verzuimt te spreken van: God vermaant en verplicht ons tot geloof, dan kan men zich daarvoor moeilijk op Calvijn beroepen. Het verbond maakt den mensch aktief. Van belang is wat Calvijn hierover zegt in een preek over Deuteronomium 28:1, 2. Hij verklaart daar, dat God in tweeërlei taal tot ons spreekt, n.l. in de taal van een rechter en in die van een vader. Als Rechter maakt Hij ons geheel verslagen en verward, maar als Vader roept Hij ons tot Zich, dat wij toch gelooven zouden. Calvijn zegt hier niet, dat Hij ons roept om ons geloof te geven, maar de ontmoeting met God zal ons tot zelfwerkzaamheid prikkelen. „God als; Vader zegt: Komt tot Mij, ontvangt Christus als Uw Redder, neemt de toevlucht tot Zijn bai*mhartigheid, die u aangeboden wordt in Christus Jezus". Voortdurend wordt de mensch hier tot de daad des geloofs opgewekt.

Natuurlijk beteekent dit niet, dat Calvijn op de wijze der remonstranten den vrijen wil ten goede leert. Integendeel, hij handhaaft de soevereiniteit Gods in Zijn verkiezing en spreekt nadrukkelijk van Gods almacht in de werking Zijner genade. Maar hij vergeet daarbij nooit naar voren te brengen de verantwoordelijkheid en toerekenbaarhedd van den mensch in het verbond. Wij zijn in het verbond niet als. een stuk hout, zoO' zegt hij. En dit alles gaat gepaard met de volledige erkenning van 's menschen onvermogen ten goede. Zoo deed hij o.a. in zijn proposities over de sacramenten, waarbij Bullinger aanteekeningen maakte, die later door Calvijn weer werden beantwoord. Calvijn en Bullinger bewijzen daar overvloedig, dat hun verbondsbeschouwing de efficacia gratiae, de onweerstandelijke werking van Gods genade, allerminst in het gedrang brengt. „God is geen bedrieger. Hij liegt niet. Hij speelt niet voor onze oogen een valsch spel".

Het is of hij van te voren al de bezwaren hoort, die tegen de z.g. voorwaardelijke verbondsbeschouwing zouden ingebracht worden. Calvijn heeft zelfs een preek over Deut. 30:6—10, die haast uitsluitend over deze dingen handelt. Eerst stelt Hij dan de oprechtheid van het aanbod van Gods genade voorop: God meent wat Hij zegt. Hij belooft Zijn volk maar niet uiterlijke weldaden, maar ook innerlijk de besnijdenis des harten. Hierbij bestrijdt hij het semi-Pelagianisme, het optimisme der latere remonstranten, die meenen, dat zij door hun eigen inspanning den zegen des verbondsi zich verwerven kunnen. Maar nadat Hij zoo allen nadruk gelegd heeft op het werk Gods, eindigt hij met op de roeping des geloofs te wijzen. „Laat ona er dan op letten, dat de diienaar des woords (bij den doopi) Christus vertegenwoordigt en betuigt, dat Jezus Christus Zijn genade zal geven aan een ieder, die gelooft. In dit verband spreekt hij weer van de aanbieding Gods en van wat ons in den naam Gods wordt aangeboden in 'het verbond.

Zoo zien wij, dat Calvijn voor het intellekt geen oplossing geeft. Geloof alleenlijk, dat is zijn laatste woord. M.a.w. er is geen andere weg tot zekerheid en zaligheid dan de weg des geloofs. En deze weg wordt zeker niet idoor het verbond der genade afgesloten of opgeheven.

En daardoor bewaart de Calvinistische verbondsbeschouwing ons voor gjle autosuggestie, die ons op grond van het enkele feit, dat wij gedoopt zijn, reeds doet roemen in onze zaügheid. Geen van de reformatoren heeft zoo sterk den nadruk gelegd op de machtige kracht, die de doop en het verbond ons biedt tot vertroosting. Zullen wij de menschen wel gelooven, maar God' niet gelooven, zelfs als Hij Zijn Woord onder ons bevestigt met ©en teeken? Zonder verbond en doop zouden wij altijd in angst en twijfel zijn of God ons wel hef heeft.

heeft. Deze en dergelijke uitspraken komen herhaaldelijk in zijn werken voor. Doch aan den anderen kant houdt Calvijn niet op degenen, die van de Kerk zijn, op te wekken tot zelfonderzoek. Hij drukt zichzelf dan wel eens heel kras uit en spreekt van de honden en de zwijnen, die zich onder zijn prediking bevinden. En hij vermaant hen '? , ichzelf te onderzoeken aangaande hun wandel, maar ook ontbreekt de vermaning niet, dat zij zich zullen onderzoeken aangaande de echtheid van hun geloof. Want vele hypocrieten zijn er onder de rechtvaardigen vermengd, die veinzen dat zij met Christus waarachtig gemieensdhap hebben. Daarom onderzoeke men zichzelf oi men een wettige zoon is en of men het echte geloof heeft. Zoo o.a. in een preek over Deuteronomium 23:1-3.

Calvijn zegt, dat de hypocriet zichzelf wel niet uit eigen beweging onderzoekt, maar de dienst des Woords heeft o.a. ook de taak, den hypocriet tot zelfonderzoek te brengen, opdat hij in dien weg nog zal komen tot oprecht geloof en bekeering tot God'. Het verbond is dus voor Calvijn ook altijd vermaning en verplichting tot geloof.

Calvijn is daarom wel eens wettisch genoemd; hij is legalistisch en oud-testamentisch, is de veelvuldige klacht van niet-Calvinisten. Ook heeft men de Calvinistische verbondsbeschouwing subjektivisüsch genoemd, daar ze de zekerheid des heils ondergraven moet.

Deze bezwaren echter zijn niet moeilijk te weerleggen. In de eerste plaats zal men toch kwalijk staande kunnen houden, dat Calvijn leed aan de kwaal van subjectivisme en individiualisme. Zelfs het heirleger van vijanden, dat nog om zijn naam heenzwermt, heeft dit wapen tegen Calvijn niet opgenomen. Niet ten onrechte noemde men hem den heraut van de majesteit Gods en absoluut monarchist in het rijk Gods. De opwekking tot geloof heeft bij Calvijn dan ook niet de bedoeling eenige vastheid bij den mensch zelf te zoeken; zij bedoelt alleen den weg tot zekerheid der zaligheid be wijzen.

Als iemand zegt: hoe weet ik of ik verloren ben of behouden, toont hij daarmee niet te beseffen — zoo zegt Calvijn — dat wij dit alleen weten door het geloof. En in een beeld, dat gedurig weerkeert, stelt hij het zóó voor: door de ver^ kiezing Gods staat onze naam in het register, dat God heeft klaar gemaakt van vóór de grondlegging der wereld. Hoe kan ik hier op aarde nu weten of mijn naam in dat register staat? Ik kan niet opikhmmen ten hemel om inzage te krijgen van het boek des levens. Neen, maar God geeft mij een afschrift, een 00pie van dat register. Dat is de beteekenis van ons geloof. Zooals een burger van een stad of staat bewijs van burgerschap kan ontvangen en daaraan weet, dat hij in het register van den burgerUj ken stand staat ingeschreven', zoo kan ik ook hier beneden bewijs krijgen, dat ik daarboven ingeschreven sta in het register van de stad Gods. Dat bewijs is het geloof in Jezus Christus. Zoo roept Calvijn ons altijd weer tot geloof.

178 Doch hier is geen sdhijn van wettisch christendom. Juist omdat de eisch van geloof de eisch des verbonds is, is hij vol van den glans des evangelies. Immers de God des verbonds, die het geloof van ons vraagt, wil naar Zijn verbond dit geloof ons ook zeker schenken.

Zoo heeft C; alvijn het gezien en gezegd. En wij gelooven, dat het nadien nooit beter is gezegd. De leer van het verbond houdt bij Calvijn de oorspronkelijke kleur en geur der Schrift. Hij tracht zijn gedachten niet te persen tot een sluitend systeem, dat beheerscht wordt door een bepaalde gedachte. Calvijn geeft wat terecht genoemd is: ordening van Schriftgedachten. En wie deze oride en ordening van gedachten volgt, zal de Heiüge Schrift leeren verstaan, op een wijze, die nog steeds als Calvinistisch gelde: niet als een „speculatieve leer", maar als een „hemelsche leer", die onzen levensgang in alles richt op de eer van God en ons vormt tot geloofsgehoorzaamheid aan het gebod Gods.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

HOOFDARTIKEL

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 januari 1938

De Reformatie | 8 Pagina's