GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KERKELIJK LEVEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KERKELIJK LEVEN

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Drachten".

Eenige weken geleden schreven we over de beslissing, die de part. synode van Friesland-Zuid genomen heeft inzake „Drachten". We deden dat in tweeërlei verband: a. naar aanleiding van een uitlating van Ds H. Veldkamp te Sneek, die „De Reformatie" had uitgenoodlgd tot „blozen", nadat hij (Ds V.) in de bladen iets had gelezen omtrent het jongste geval-Oss; 'twas een uitlating inzake het niet-beoordeelen van kwesties, die nog „sub judice" (d.w.z. nog in geding, nog onbeslist) waren; b. naar aanleiding van officiëele uitspraken der particuliere synode, die als „judex" (rechter) werd voorgesteld in de beeldspraak van Ds Veldkamp. We merkten, voor wat punt a. betreft, op, dat we ook thans door Ds Veldkamp niet tot „blozen" konden gebracht worden, en gaven daartoe onderscheiden argumenten; en spraken voorts, wat punt b. aangaat, als onze meening uit, dat de particuliere synode van Friesland-Zuid in feite de door de classe Drachten gevolgde procedure had veroordeeld op een kardinaal punt^) (dat voor den wereldlijlten rechter zeker niet verdoezeld zou zijn), doch dat zij voorts van eenige afkeuring van de kerkrechtelijke beslissingen der classis geen b 1 ij k gegeven had, en in datgene, wat ons daarin verkeerd schijnt uit kerkrechtelijk oogpunt, zelf ook het kwade pad bewandeld had.

Een en ander nu heeft Ds Veldkamp in „Friesch Kerkblad" reden gegeven tot eenige, we zullen maar 'n zachtzinnig woord kiezen, tot eenige opmerkingen. Van Ds Veldkamps critiek op ons blad nemen we altijd op paradoxale wijze kennis: met groote verheugenis èn met diepe droefenis. Met groote verheugenis, als we op den persoon van dezen criticus zien: is hij niet bij ons weten de allerbeste lezer van ons blad? Ja, hij is het; want hij heeft eens den Friezen verzekerd, dat hij ons blad slechts ambtshalve leest. Dat „slechts" geven we gaarne cadeau; we zijn immers op het ambtelijke gesteld. Wie nu ambtshalve leest, die doet het secuurder dan wie ook. Onze beste lezer is dus déze Sneeker pastor, althans naar deze zijne confidentie te oordeelen. Helaas, onze blijdschap om den persoon mag ons ook nu het zakelijke niet doen vergeten: de inhoud van Ds V.'s schrijven in reactie op wat in ons blad hem niet aanstaat (en heusch niet alleen daarin), is van dien aard, dat ik de Friezen beklaag, die door zulk een redactie geleid worden.

Komen we tot de zaak zelf.

Ds V. trekt aanstonds in gestrekten draf op. „Bedroevend en ontstellend" acht hij het, dat „leidende personen in ons kerkelijk leven, die zelfs de generale synode van prae-advies moeten dienen" „blijk geven", niet in te zien hoe gevaarlijk het is, „maar één woord te schrijven of te spreken, dat aan" „wantrouwen voedsel kan geven". Ds V. heeft meer dan één van die personen op het oog, doch ditmaal speciaal ondergeteekende.

„ B1 ij k geven" aldus. Thans de b e w ij z e n ?

Bewijsnummer één: ondergeteekende had opgemerkt, dat de particuliere synode inzake het geval-Drachten zeer, zeer sober had bericht aangaande haar besluiten, en de overwegingen voor haar kerkrechtelijke decisie niet had gepubliceerd. Nu vaart Ds V. uit. Hij geeft van mijn constateerende woorden een eigendunkelijke parafrase, en „concludeert" dan (niet uit mijn woorden, maar uit zijn z.g. parafrase), dat „het vuurtje van wantrouwen zoo lustig wordt gestookt" (door ondergeteekende natuurlijk).

Intusschen is het slechts onze Ds V., die het vuurtje van wantrouwen stookt tegen ondergeteekende. Had hij zijn lezers maar eens voorgelegd, wat we op zijn voorafgaande opmerkingen in ons artikel „Blozen" hebhen geantwoord. Ze zouden dan begrepen hebben, wat we bedoelden: Ds V. meende ons te moeten vei-wijzen naar de gebruiken bij de wereldlijke uitspraak (zie boven in zake: „sub judice"). „Toevallig" evenwel werd precies in diezelfde dagen haarfijn (niet door een of anderen mijnheer, doch van officiëele zijde) gepubliceerd, op welke rechtsgronden een hooger beroep inzake Ossche affaires was afgewezen. De wereldlijke rechtsgebruiken! Nu denken wij er niet aan, kerkelijke en wereldlijke „rechtspraak" op één lijn te stellen. Maar als Ds V. een parallel wil hebben, ja, dan kan hij hem krijgen. Overigens meen ik, niet krachtens zulk een parallel, doch op grond van kerkelijk-theologische overwegingen, dat de Gereformeerde Kerken er recht op hebben, te weten, welke rechtsgronden (inzake niet persoonlijk-intieme, doch kerkrechtelijke kwesties) de part. synode tot haar besluit hebben gebracht. Want die rechtsgronden gaan ons allen aan, omdat ze de kerkenordening raken, die ons aller communaal bezit is, de basis van ons samenleven in kerkverband.

Intusschen is Ds V. — het overkomt hem wat al te vaak —• nóg iets „verbij sterends" en „ontstellends" tegengekomen. We komen tot bewijs nummer twee. Weer evenwel verbijstert en ontstelt onze ambtelijke lezer zichzélf. Als hij van „De Reformatie c. a." (of „c.s.") spreekt dan is dat natuurlijk zakelijk. Maar als ik het heb over „de vrienden van Ds V.", dan „degradeer" ik, volgens Ds V., „de meerdere vergaderingen" — excusez du peu — tot „een kliekzaakje", rondom Ds V. dan natuurlijk. Maar zooveel invloed heb ik hem nooit toegedacht We passeeren dan ook de nerveuze tirades, die volgen. Had Ds V. zijn lezers voorgelegd, wat ik in antwoord op zijn eigen critiek schreef, ze hadden de lichtvaardigheid zijner tirades kunnen proeven. Nu zeggen we alleen maar: laat ook Ds V. nu eens letten op wat er staat en daarop ingaan. Déze manier van polemiseeren is ook uit anderer lectuur ons wel bekend, maar niettemin volstrekt nutteloos en op den duur criant vervelend, althans voor den ouden mensch. De nieuwe vindt haar te onbehoorlijk; de nieuwe mensch kan zich niet vervelen; wel verblijden en bedroeven.

Tenslotte, deze auteur, die over „wantrouwen" klaagt, zuigt zélfs venijn uit het feit, dat ons blad indertijd in de rubriek „Kerknieuws" (welke door mij niet verzorgd wordt), uit de wir-war van berichten omtrent de kwestie-Drachten voorloopig (vlak voor het afdrukken) volstaan heeft met de vermelding van wat zéker scheen, uit vergel ij king van twee q u a n- titatief verschillende persberichten van den vorigen of vóór-vorigen dag. Deze serieuze voorzichtigheid wordt nu als tendentieuze berichtgeving voorgesteld — hoewel 'n week later ons blad die insinuatie logenstrafte, toen men eindelijk wist, wat er gebeurd was... Moet déze scribent tegen wantrouwen schrijven? Paradox nummer twee!

Intusschen, — Ds V. beloofde onder al deze bedrijven door, dat hij een week later zou ingaan op mijn artikel, onder b.; dat moest toen nog verschijnen. Helaas — hij deed het niet, al lagen nu enkele officiëele stukken op tafel. Waarom dit zwijgen? Wel, Ds V. was in de kerk geweest en had een preek gehoord, met het thema, dat Paulus maar één ideaal had, en dat was Christus; en dat Paulus nu zich verblijdde, als die Christus maar gepredikt werd, ook al werd zijn ik danig geknauwd. Op die preek maakte Ds V. een „toepassing", die ili evenwel geen toepassing noem, wijl ze den tekst in zijn tegendeel verkeert. Die tekst zegt, dat de verkondiging van Christus (ook in het kerkrecht, want Prof. Greijdanus heeft naar Christus' recht in Zijn kerk gewezen), hoofdzaak is. Zijn recht dient men te prediken, ook al moet men deswege onbehoorlijke woorden hoeren van „de vrienden van Ds V." (geen meerdere vergaderingen, hoor, doch enkele persbroeders). Toepassing lijkt me dus: spreken, op de zaak ingaan. Intusschen, Ds V. „maakte" de toepassing van „zwijgen". .Juist uu de argumenten komen moesten. Zoo blijven

de Friezen, die alleen maar van het „kerkblad" lezers zijn, verstoken van de nadere behandeling van Christus' recht in Zijn kerk. Jammer, dat een dienaar des Woords zulk een „toepassing" maakt. Jammer ook, dat hij zijn „eigen ik" nog even Iaat ontvallen, dat hij Einders, als hij maar spreken v^'ilde, „dat stukje van Schilder zoo fijn uit mekaar rafelen kon".

We zullen 'tgelooven. Zoodra we de argumenten hooren. Tot zoolang wenden we ons geërgerd af van deze slechte polemiek, die nog prikkelt, als ze vroom wordt, omdat ze 'teenige naliet, wat een goede toepassing altijd doet, n.l. 'tonrecht van het vorige artikeltje herstellen.

Ds V. doet de „bede", dat anderen ook zijn toepassing mogen maken. Zulke beden ken ik ook uit het ethischirenische kamp. Hoe veel Friezen reageeren nu nog op deze „leiding"? Wat heeft Kuyper Sr er tegen kunnen toornen in zijn groote dagen, toen hij het „kerkrecht der doleantie" verdedigde tegen kerkelijke debaters, die óók hun „toepassing" maakten op het thema der preek, die Ds V. gehoord heeft.

* Het was goed, deze dingen te signaleeren. Ze typeeren zekere soort van polemiek, waarbij de waarheid steeds

„geknauwd" wordt. Inmiddels zullen we ondanks de bede van Ds V. nu nög enkele kerkrechtelijke uitspraken der particuliere synode uit niet-vertrouwelijke stukken citeeren, over enkele weken. Want we moeten Christus blijven prediken, ook al wordt het eigen ik... Nu ja, we laten Ds V. verder maar rusten. Vóórdat men het kerkrecht van Friesland-Zuid 1938 tot onweersproken basis voor verdere handelingen maakt, zullen we onzerzijds helpen doen wat ons noodig schijnt voor den goeden opbouw van de Gereformeerde Kerken. Dat is zoo mijn „toepassing" op een en ander. Heeft één der „vrienden van Ds Veldkamp" niet geprofeteerd, dat 't „nieuwe kerkrecht" het wel winnen zou? 't Was de redacteur vaia „Credo". Maar óók in dezen liet hij alle argumentatie

achterwege. Intusschen is deze historie een helaas pikante illustratie bij onze artikelen: „respect voor meerdere vergaderingen". Wie déze toetst (ook al beroept hij zich op voorgaande), wordt door Ds V. voorgesteld als zaaier van wantrouwen. Maar als Prof. Greijdanus zijn ambt bedient in de pers, dan laat men hem praten. Of dacht men nu werkelijk, dat alle leden der particuliere synode van Friesland-Zuid konden uitmaken, wie de „beste canonici" zijn? Natuurlijk kunnen ze dat niet, daar zijn de kwesties veel te ingewikkeld voor. Niettemin wordt op hen een beroep gedaan — tegen Kuyper, Rutgers, de doleantie in. Studeerkamerwijsheid van den éénen professor wordt hier overgenomen. Maar die van den ander, als ze Ds V. niet aanstaat (op onvermeld gebleven gronden), wordt als molest afgewezen. In den grond is dit alles hoogst onbroederlijk, om maar niet van „partijdig" te spreken.

Buchman-bewrging.

Buchman-beweging. Onder „Stemmen uit onze kerken" namen we twee getuigenissen op, die beide bezwaar inbrachten tegen de clausules, door de vergaderde Indische Kerken intake de Buchmanbeweging genomen. Tot nu toe zweeg deze rubriek daarover; we verklaren daarom alsnog gaarne, het met de strekking van beide stukken eens te zijn. We zijn benieuwd, of ook deze onze bedenking tegen de beslissing van een vergadering, die de beteekenis eener particuliere synode heeft, zal worden uitgelegd op de wijze van Ds Veldkamp c.s. Zoo ja, dan wordt ook in Nederland de critiek op de Buchmanbeweging en de bestrijding daarvan in het kerkelijk leven, gehinderd. Zoo neen, dan blijkt al weer, dat critiek op besluiten van meerdere vergaderingen zoo gemakkelijk niet af te wimpelen zal zijn. We zullen maar afwachten. Het treft, dat de Indische uitspraak zóó algemeen gehouden is, dat, indien ze juist ware, ze ook de Nederlandsche toestanden regardeeren zou, voorzoover n.l. ook in het moederland deze beweging ingang zoekt te verkrijgen. Maar daaruit vloeit tevens voort, dat de critiek op meerdere vergadering soms onontkoombaar is. Wie het met de zakelijke en degelijke artikelen van Dr E. D. Kraan (in „De Reformatie"), en met zijn referaat op den Theologischen Schooldag, en zijn later geschrift eens is geweest, en daarbij blijft, is niet door eigen wil, doch door den gang van zaken in Indië gebracht tot een contra-positie tegenover de „meerdere vergadering", 't Is bij alle narigheid maar goed, dat de historie zelf afrekent met lyrische ontboezemingen over meerdere vergaderingen, en ons daartegenover dwingt tot christe­

lijk profeteeren. Wij voor ons hebben bij dit alles nog eens gedacht aan de dagen van „Den Haag-West". Toen hebben ook deze zelfde Indische Kerken zich laten hooren. Toen is óók gezegd: een particuliere synode! Maar wij vroegen

ook toen naar de gronden. Waar in den laatsten tijd ook in Nederland in enkele kerken voor de Buchmanbeweging attentie gevraagd is, mede door één der predikanten uit Indië, die te Arnhem den kerkeraad (een eerste vergadering) tactisch bemoeilijkte, door publiek voor een Buchmanconferentie te spreken ter plaatse, waar die kerkeraad met groot geduld en voorzichtige liefde inzake Buchmanbeweging ca. een afwijzend oordeel geveld had, daar verblijdt ons dit Nederlandsch protest tegen de onbeslistheid der Indische Kerken. En we hopen, dat in het moederland de enkele stemmen, die in den geest van dezen Indischen predikant begonnen te spreken, zullen gaan zwijgen. Niet, indien ze niet overtuigd zijn. Laat dan maar openbaar worden wat er onder ons leeft. We hopen echter, dat ze zullen zwijgen, wijl beter inzicht opkwam. Want 'tis hoog tijd, dat de kerk het humanistisch streven dezer Oxford-beweging onderkenne en oordeele, om met het wapen des Woords de duivelen uit te werpen binnen en buiten de kerk, en daarbij te blijven prediken den naam van Hem, die vóór de grondlegging der wereld de namen der Zijnen heeft geschreven in souverein welbehagen. Want die prediking is in de Buchmanbeweging, blijkens officiëele stukken, onmogelijk. Ze wordt er zelfs tegengestaan.

K. S.

De zellstandigheid der plaatselijke kerk. (VI. Slot.)

Wij hebben getracht den regel in het licht te stellen, dat de plaatselijke kerk zelfstandig is e n da t er geen hoogere machten zijn boven het ambt.

Ligt deze eenmaal vast, dan kan men gaan spreken over de moeilijke gevallen, waarvoor de meerdere vergaderingen in de kerkelijke praktijk soms komen te staan, waarin niet getheoretiseerd, maar gehandeld moet worden, al is het juist dan te meer noodig, dat de schriftuurlijke lijnen worden gekend.

Het kan b.v. wezen, dat een plaatselijke kerk dreigt verwoest te worden door ambtsdragers, die verkeerd leiden, zoodat classis of synode zich geroepen ziet in te grijpen, daar de gemeente zelf hiertegenover onmachtig is.

Bij onmacht en dreigenden ondergang kan men spreken van een geval van uiterste noodzaak.

het een geval van hooge uitzonde­ Toch blijft ring.

Maar 'tis denkbaar, dat de synode zich gedrongen en geroepen weet om in te grijpen. Wanneer nu in dit geval aansluiting gevonden is bij het trouwe deel der gemeente, en de meerdere vergadering zich bewust is, iets te doen, wat anders haar taak niet is, dan is zulk optreden geteekend als nood- en uitzonderingsgeval, dat te meer den regel van de zelfstandigheid der plaatselijke kerk bevestigt. Het is ook dan niet het optreden van een hoogere heerschende macht. Zuivere onderscheiding is noodig.

Geldt het b.v. de tucht over een predikant, dan moet die onderscheiden worden van die over ouderlingen, die de bediening van het ambt alleen in de plaatselijke kerk hebben.

Bij de toepassing der tucht op een predikant moeten weer onderscheiden worden de twee reeds aangegeven phasen: lo. het vervallen verklaren van de bediening van het ambt in de kerken, wat de taak der meerdere vergadering is; en 2o. de ontzetting uit het ambt, die alléén door de plaatselijke kerk kan geschieden.

Het ontbreekt vaak aan zuivere onderscheiding en dus aan zuivere toepassing.

Dit nu is, naar mijn bescheiden meening, oorzaak geweest, dat men gemeend heeft, dat, althans voor zulke gevallen, hoogere machten boven het ambt noodzakelijk zijn.

Men wil dan zulke gevallen den regel doen aangeven, omdat men niet inziet, dat het uitzonderingsgevallen zijn, die den bestaanden regel niet opheffen.

Zulke denkbare mogelijkheden stellen te meer in het licht de roeping en verantwoordelijkheid van de classes en synodes om getrouw toezicht te houden op de mindere vergaderingen, zoodat het kwaad, dat misschien straks onherstelbaar is, niet kan inwortelen, maar tijdig bezworen worde.

Dit eischt vooral groote strengheid bij de kerkvisitatie, wanneer het om de waarheid gaat en om de trouw bij het ambt in de kerk van Christus.

„De heiligheid is Uwen huize sierlijk."

/Hoogere machten zijn dus ook voor de uitzonderingsgevallen niet noodig, terwijl de meerdere vergadering, zonder deze hoogere macht, evenwel genoegzaam gezag heeft om op te treden tegen de verwoestende macht, die de kerk van Christus, welke Hij gekocht heeft door Zijn bloed, tracht te verderven.

We zouden in volledigheid te kort schieten, wanneer we niet poogden, het karakter van het gezag der meerdere vergaderingen duidelijk in 't licht te stellen.

Wanneer we zeggen, dat dit gezag moreel en niet juridisch van aard is, zoo bevredigt dit niet.

Er ligt zeer zeker óók een juridisch element in door 't beroep op 'taccoord, dat classe en synode kan laten gelden. Maar dit voere niet tot verwarring van de bijzondere terreinen.

•' Het gezag der meerdere vergaderingen, evenals dat\ \ van den kerkeraad, is evenwel voldoende juist gekarakteriseerd, wanneer we zeggen, dat het is: het gezag van Gods Woord in de Schrift, waaraan elke vergadering der kerk en ieder lid in geloofsgebondenheid onderworpen is.

Het begrip hoogere machten is verwerpelijk voor de kerk, want het breekt den natuurlijken groei en de eenheid, en het veronderstelt een splitsing in lager en hooger, wat alles tegen de levenswet van de kerk ingaat. Het mag nooit worden de macht, die overheerscht; het blijft de liefde die heerscht.

De kerk, die bukt voor de Heilige Schrift, heeft het gezag van Gods Woord. Wanneer een vergadering van al de kerken in overeenstemming hiermee een uitspraak doet, dan heeft zij het gezag van Christus, niet alleen voor de kerk, maar ook voor de wereld. Hijzelf heeft juist dit gezag van het Woord der Waarheid met de grootste kracht, en toch niet met dwang of geweld, gehandhaafd door alles heen. Hij wees alle „hoogere

(Zie vervolg op blz. 408.)

macht" af, en dwong niettemin door de majesteit van Zijn Woord. (Mare. 6*'.)

De meerdere vergadering moet ook onbevreesd het gezag des Woords laten gelden tegenover ongehoorzame kerken en ziekelijke stroomingen, desnoods met bedreiging van loslating.

Altoos in de liefde.

Weet echter de meerdere vergadering het heilige gezag van het Woord Gods niet meer te doen gelden, dan verkrijgt zij het ontzag niet door zichzelf te verheften als hoogere macht, wat in dat geval ook niet anders zou zijn dan misbruik van macht en vertoon van gezag.

Hoe hooger macht, hoe grooter dan het gevaar voor de kerk.

Daarom was de voorslag van „Credo" zoo goed, dat „uit de Schrift en hare beginselen" zou bewezen worden, of de meerdere vergaderingen h o o- gere vergaderingen zijn, ja dan neen.

Het wordt hoog tijd, dat de generale synode hierop een afdoend antwoord geeft, opdat de kerken weten waar ze aan toe zijn.

Want het poneeren en .verdedigen van deze stelling heeft werkelijk onrust gewekt.

Ik meen aangetoond te hebben, hoe gevaarlijk het voor onze Gereformeei'de Kerken is, naar de eene of de andere zijde af te dwalen; door öf te komen in het independentistische spoor, óf de hiërarchie binnen te halen, en hoe we hebben te strijden voor het beginsel van de zelfstandigheid der plaatselijke kerk.

De eenheid en het verantwoordelijkheidsbesef van de plaatselijke kerk als complete openbaring en vertegenwoordiging van het lichaam van Christus, hangt hiermee ten nauwste samen.

Verstaat zij dit als geheel, als lichaam met het Woord Gods aan het hoofd, dan zal er gebed in haar zijn om het Wsord, en de Geest zal de dienaars (de ambtsdragers) maken tot vuurvlammen. Dit zal juist voor de meerdere vergaderingen heilzaam en verheffend werken, waar de afgevaardigden toch ambtsdragers zijn, hoewel op ander terrein.

De Gereformeerde Kerken hebben zich niet te verheffen.

Maar 'tis toch Gods genadige leiding, dat Hij deze kerken, uit Afscheiding en Doleantie bijeengebracht, weer doet aansluiten, wat hun openbaring betreft, bij de eerste Christengemeenten na de uitstorting van den Heiligen Geest.

Het zij ons een aansporing, om te waken, dat het kernbeginsel van de zelfstandigheid der plaatselijke kerk, dat is tevens haar vrijheid en haar verantwoordelijkheid, niet weer verloren ga.

J. S. POST.


1) De kwestie der schuldbelijdenis en haar formuieering.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's

KERKELIJK LEVEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 augustus 1938

De Reformatie | 8 Pagina's