STEMMEN UIT ONZE KERKEN
Vervolg ingezonden stuk van vorige week.
(Van Ds C. v. d. Woude namen we verleden week het eerste gedeelte op. Het tweede volgt hier. Redactie.)
c. Het punt, waarin ik Uw vi? ijsheid niet prijzen kon, betrof niet het aan de orde stellen van kerkrechtelijke vragen, maar de wijze waarop en het verband waarin dit gebeurde. Het publiceeren van stukken uit een tuchtzaak, die U door een ongenoemde ter hand zijn gesteld, maar door de betreffende kerkelijke vergadering blijkbaar niet voor publicatie bestemd waren, en het concludeeren daaruit van kerkrechtelijke verzuimen, die, naar ik uit Uw artiliel opmaak, ook nog slechts hypothetisch zijn (U schrijft: „indien ili gelijk heb, ... en indien ik voorts gelijk heb", „Ref." 26 Aug.), schijnt me geen aanbevelenswaardige weg om het recht in onze kerken te zoeken. Het wekt eer vermeerdering van onrust, dan herstel van onrecht; Dan „de zaakjes maar laten loopen? " Allerminst. Indien noodig, dan is er wel een weg, die uitnemender is. Ik denk b.v. aan de gedachte van Dr W. A. v. Es, waarin de wijsheid zich paart aan de waarheid en het recht, om de Icwestie langs ordelijken weg, door kerkelijke vergaderingen of desnoods personen, die daaraan behoefte gevoelen, bij de Generale Synode, te brengen, desnoods in den vorm van een verzoek om een onderzoek in te stellen naar het verloop der zaak op de Classis Drachten en de Part. Syn. van Friesland—Z., in verband met de kerkrechtelijke kwestie. („Geref. Kerkb. v. Leeuwarden" 6 Augustus).
Zulk een weg belooft een meer rustige behandeling en een positiever resultaat.
Gaarne zag ik het bovenstaande opgenomen in Uw blad. De waarheid en het recht, waarvan Uw artikel rept, doen me vertrouwen op Uw medewerking tot rectificatie van hetgeen in Uw weergave van mijn meening niet recht en niet waar is geweest.
C. V. d. WOUDE.
Mijn antwoord hierop is, het volgende:
a. Ds V. d. W. stelt de zaak ditmaal wel iets anders dan den eersten keer. Toen schreef hij o.m.:
We kunnen dan ook weinig waardeering hebben voor het doen van „De Reformatie", waarin K. S. onder het motto „Rechtszekerheid? " een breed artikel over de kwestie schrijft.
De „Reformatle"-redacteur bespreekt daarin bepaalde overwegingen, die de Part. Synode van Friesland Z.G. bij haar besluiten hebben geleid, overwegingen, die deze Synode zelf niet in de pers heeft gepubliceerd, maar die K. S. put uit „mededeelingen, die hem verstrekt zijn". Met de hem eigen virtuositeit construeert hij hieruit een tegenstelling tusschen Classis en Synode, en suggereert dan aan het slot van zijn artikel, dat het schorsingsbesluit van de Classis z.i. toch feitelijk is veroordeeld.
Van het woord „suggereeren" zal ik geen kwaad zeggen; maar als het in verband met „virtuositeit" gebruikt wordt, dan wordt het bedenkelijk. Laat men één van beide doen: óf bewijzen, dat ik de feiten niet zuiver weergaf, óf, deed ik dat wel, dergelijke termen vermijden. Tusschen wat de classis deed, en later de part. syn. is inderdaad verschil. En ik heb in het nummer van 26 Aug. (onder 4o) reeds opgemerkt, dat het menige conscientie zou bevredigd hebben, als de part. syn. ook erkend had, dat men op de vragen der classis een ja-woord had kunnen weigeren, zelfs al was men volgens haar meening in zaken van kerkelijke regeering de beste broeder, en indien zij aan zulke erkenning de eenig goede consequentie had verbonden: vernietiging van vonnis, en „opnieuw" recht doen.
b. De verschillen zijn dan ook door mij niet „ g e- construeerd", doch eenvoudig weg geconstateerd, uit officiëele stukken.
c. Natuurlijk is het niet waar, dat, zooals Ds v. d. W. schrijft, ik me heb laten verleiden tot „het publiceeren van stukken" uit deze tuchtzaak. Slechts heb ik uit (niet vertrouwelijke) stukken geciteerd, en geen woord vermeld, van wat daarbij personen uit de gemeente betreft.
d. Dat is geoorloofd, waar schorsingsbesluiten een kerkrechtelijken grond hebben moeten, die den toets moeten kunnen doorstaan, aangezien wij niet leven onder een hiërarchie.
e. Hypothetisch is dan ook niet, wat ik ter zake opmerkte. Ik stelde mij een oogenblik op het standpunt van Ds v. d. W., toen ik zei: „indien ik ongelijk heb, toon het aan, praat dan daarover, en niet over andere dingen". Als de Heiland zegt: „indien ik wel gesproken heb, waarom slaat gij mij? ", is dan zijn wèl spreken hypothetisch?
f. Waarom zijn sommige broeders zoo verstoord, als ik rechten gebruik, die Prof. Dr H. H. Kuyper ook bij herhaling zich toekent? Vergeten kunnen zij dat niet zijn, want ik heb er al een paar keer aan herinnerd, dat genoemde hoogleeraar in „De Heraut" uit het interne leven der kerk van Drachten zich publicaties heeft gepermitteerd, die ik niet zou hebben aangedurfd. De één mag een koe stelen, de ander niet eens in den stal kijken, zei Dr Kaajan onlangs terecht in „Utr. Kb." En nu we toch over Prof. Kuyper en „De Heraut" spreken; het is juist diens voorgeschiedenis, die zoowel wat het formeele als wat het materiëele bezwaar van Ds v. d. W. betreft, zijn bedenkingen óf verdwijnen doet, óf ook tegen „De Heraut" moet doen keeren.
g. Want wat het formeele betreft: was indertijd, toen de naam Netelenbos de kerken in spanning hield, deze zaak niet veel ingrijpender, ook voor de „plaatselijke Kerk" (van Middelburg), dan thans de kwestie Drachten? Een classis, die een dominee schorste. Kf^n kerkeraad, die zei: 't kan wel zijn, maar we erkennen die schorsing der classis niet. Beroering in de gemeente. Drukte in de pers. Niettemin grijpt „De Heraut" naar de pen, en zegt, hoe 't moet. Slechts „De Reformatie" zou nioeten zwijgen? Maar ook volgens „De, Heraut" was i „het - o'onflict te Middelburg tot een geruchtmakende zaal- geworden", destijds („Heraut" 2157).
h. En wat het mateiiëele betreft: ik citeer nog eens „De Heraut" uit die bewogen dagen. Ds C. Veenhof is voornemens, in ons blad uitvoeriger mededeelingen dienaangaande te doen; thans dus slechts het voornaamste. Hoe was het schorsingsbesluit der classis Drachten destijds geformuleerd? Zie ons nr van 15 April j.l.: feitelijk werd geschorst, NIET vanwege ambtelijke zonden der geschorste personen, doch vanwege ONMACHT. De gang van zaken was zoo: de kerkeraadsleden persoonlijk moesten een disqualificeerend oordeel uitspreken over het beleid van den kerkeraad over de jaren '34—'37. Een oordeel, dat ik zéker niet zou hebben uitgesproken, ook al deelde ik (en nü spreek ik inderdaad hypothetisch. Ds V. d. W.!) alle inzichten omtrent de kerkeraadshandelingen, die de schorsende vergaderingen, of „De Heraut", blijken te hebben geleid tot zoo scherpe afkeuring. Welnu, wie dat oordeel niet uitspreken wilde, en dus niet over een COLLEGE, en zijn beleid gedurende enkele jaren een bepaalde qualificatie zich permitteeren wilde, die werd geschorst. Waarom? Omdat (volgens de classis) door die weigering „de MOGELIJKHEID is afgesneden, zoolang gij in die weigering volhardt, dat gij den weg kunt bewandelen, om de zonde uit het midden van den kerkeraad weg te doen". Conclusie kan dus slechts zijn: de geschorsten zijn door het classicale vonnis getroffen, wegens MOMENTEELE MACHTELOOSHEID. En hier permitteer ik mij de scherpe woorden te citeeren, die „De Heraut" destijds tot de classis Middelburg in de pers richtte („over het hoofd der onrustige gemeente heen", zou Ds v. d. W. zeggen):
„Een schorsing van een predikant is altoos een zeer ernstige daad en mag niet geschieden, dan wanneer daarvoor zeer grondige redenen zijn. Welke deze redenen zijn, geeft onze Kerkenor de in Artikel 80 aan, en dat deze redenen hier niet aanwezig waren, blijkt de classis zelf wel te hebben ingezien, waar zij vei'klaarde, dat zij met deze schorsing geen kerkelijke censuur bedoelde, maar alleen een preventieven maatregel wilde nemen. Nog daargelaten nu, dat een schorsing, die geen censuur is, door ons Kerkrecht niet gekend wordt, schijnt het ons ook uiterst bedenkelijk om schorsing uit te spreken niet wegens feiten, die hebben plaats gevonden, maar alleen om verkeerde dingen te voorkomen" (2157).
Me dunkt, het is duidelijk genoeg. Een classis, die kerkeraadsleden bij getallen schorst, omdat h.i. de personen in kwestie niet den goeden weg bewandelen kunnen (zoolang ze weigeren te erkennen, at ook ondergeteekende geweigerd zou hebben te erennen), die schorst „preventief". „De Heraut" eeft — vroeger — daarover destijds den staf gebroken, et beroep op de Kerkenorde. ^
En dat is nog alles niet. Er is nog steeds de kwestie er schorsing vanwege de classis. Mogen wij nu iet, wat „De Heraut" iwèl mocht in de dagen van s Netelenbos? Hoor de stem van „De Heraut" destijds:
„Art. 79 draagt de taak om te beoordeelen of een predikant moet geschorst worden, niet aan de Classis, maar aan den Kerkeraad op" (2157).
Of, in een andere plaats (uit het nummer der week aarop):
„In het meesterlijke werk van Jhr Mr A. F. de Savomin Lohman en Dr F. L. Rutgers, De rechtsbevoegdheid onzer plaatselijke kerken (tweede druk 1887) wordt met nadruk opgekomen tegen de voorstelling door de voorstanders der Synodale hiërarchie gegeven, alsof een Classis bevoegd zou wezen, in eenige gemeente het initiatief te nemen tot kerkelijke censuur, eigener beweging besluiten kon een gemeentelid of ambtsdragers te censureeren en dan den Kerkeraad kan opleggen, dat vonnis ten uitvoer te brengen (blz. 31 noot 2).
Tegen deze hiërarchische opvatting van de macht der meerdere vergaderingen wordt dan met klem van redenen aan het Gereformeerde kerkrecht, zooals dit èn door de beste Canonici (! K. S.) is geleerd èn uit de practijk onzer vroegere kerken blijkt, aangetoond:
lo. dat het recht tot initiatief bij zulk een kerkelijke censuur niet bij de meerdere vergadering behoort, maar bij den kerkeraad Al is de uitoefening van deze censuurmacht in genoemde gevallen beperkt geworden door het kerkverband, daaruit kan en mag toch niet worden afgeleid, dat een meerdere vergadering, zonder dat de kerkeraad er in gekend is, zulk een censuur zou mogen uitspreken... 2o. dat zelfs dan, wanneer een Classis of Synode, niet ter eerster instantie, maar wettiglijk (d.w.z. nadat de zaak eerst in den kerkeraad behandeld was) censureerde, en de uitvoering aan een kerlceraad opdroeg, deze'nog alt ij d bezwaar kan maken en niet gedwongen kan worden
Formeel kan er dus geen het minste bezwaar tegen gemaakt worden, dat de Kerkeraad van Middelburg weigerde het besluit van de Classis uit te voeren... Nu kan er wel geen de minste twijfel over bestaan, dat het besluit van de Classis Walcheren, hoe goed dit ook bedoeld was, toch op niet onbedenkelijke wijze ingreep in het recht der plaatselijke kerk, om in eerste instantie over haar Dienaren te oordeelen
Niet om over de quaestie zelf een oordeel uit te spreken maar wel om de beginselen van ons Gereformeerd kerkrecht te handhaven, meenden we deze opmerking te moeten maken" (2158).
Tot zoover „De Heraut". „De geschiedenis leidt ons ich. wgl langs, wonderlijke wegen. De part. synode van
36. Wat is het onderscheid tusschen de Wet en het Evangelie?
Dé Wet bevat het natuur-verbond (foedus naturale), in de schepping door God met de menschen aangegaan; d.i. ('t verbond), dat den menschen van nature bekend is; en eischt van ons volmaakte gehoorzaamheid jegens God, en belooft aan wie haar metterdaad bewijzen het eeuwige leven, maar bedreigt met eeuwige straffen wie haar niet metterdaad bewijzen.
Het Evangelie evenwel bevat het verbond der genade; d.i. (het verbond), dat zich geenszins als van nature bekend voordoet; het wijst ons aan de vervulling in Christus van die gerechtigheid, die de Wet vordert, en de herstelling (van haar) in ons door den Geest van Christus; en belooft uit genade om Christus' wil, het eeuwige leven aan hen, die in Hem gelooven.
37. Leert het Evangelie dan, dat het verbond van Oods genade zich uitstrekt tot alle menschen?
Het roept wel allen tot dat verbond; maar alleen zij worden deelgenooten er van, die het omhelzen en bewaren, d.i. die met een waar geloof Christus, die hun wordt aangeboden, en Zijn weldaden aannemen.
38. Wat is het geloof?
Het is met beslistheid instemmen met het gansche Woord Gods, dat ons overgeleverd is, en een vast vertrouwen, waardoor leder afzonderlijk vaststelt, dat hem door God vergeving der zonden, gerechtigheid en 't eeuwige leven, geschonken is, om niet, om de verdienste van Christus en door Hem; (welk vertrouwen) in de liarten der uitverkorenen, door den Heiligen Geest, ontstoken, ons tot levende leden van Christus maakt en in ons verwekt de waarachtige liefde en aanroeping van God.
39. Welke is dan de hoofdsom der dingen, die ons het Evawjielie voorstelt om te gelooven, opdat wi} deelgenooten van het Goddelijk verbond mngen zijn?
Deze is vervat in de artikelen des geloofs of de Apostolische Geloofsbelijdenis.
iO. Hoeveel hoofddeeien zijn daarbij (te onderscheiden)?
Drie. Het eerste van onze Schepping en Onderhouding; het tv/eede van onze verlossing; het derde van onze heiligmaking.
41. Wat is het eerste deel?
IK GELOOF IN GOD, DEN VADER, DEN ALMACH TIGE, SCHEPPER DES HEMELS EN DER AARDE.
42. Wie is God?
Hij is een eenig geestelijk wezen, redelijk, eeuwig, oneindig, onderscheiden van alle schepselen, waarachtig, goed, rechtvaardig, vlekkeloos rein, barmhartig, weldadig, vrijmachtig, bron en oorzaak van alle goed(en), van onmetelijke macht en wijsheid. Zich vertoornend over de zonden. Hij is de Eeuwige Vader, die den Zoon als Zijn Beeld van eeuwigheid gegenereerd heeft, en de Zoon, het Beeld des Vaders, met-Hem-eeuwig, en de Heilige Geest, die uitgaat van den Vader on den Zoon. Zóó is de Godheid geopenbaard door het waarachtige Woord en de Goddelijke getuigenissen. De eeuwige Vader met den Zoon en den Heiligen Geest heeft geschapen, bewaart en bestuurt door Zijn voorzienigheid, hemel en aarde en alle schepselen en vergadert Zich in het mensclielijk geslacht een eeuwige Kerk, om Zijns Zoons wil en door Hem, en is de Rechter van rechtvaardigen en onrechtvaardigen.
43. Daar er slechts één God is, waarom noemt gij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest?
Omdat God Zich alzoo in Zijn Woord en Goddelijke getuigenissen geopenbaard heeft, dat de eeuwige Vader en de Zoon en de Heilige Geest drie personen zijn, waarlijk door eigenschappen van elkander onderscheiden, en nochtans slechts één Goddelijk Wezen en één God, de Schepper van hemel en aarde, in Wien wij gedoopt worden en Dien wij moeten aanbidden.
44. Y\[aarin komen Zij dan mot elkaar overeen?
Eerstelijk, dat Zij een éénig wezen zijn en een éénig God. Daarna, dat zij in alle opzichten aan elkaar gelijk zijn in eeuwigheid, macht, majesteit, wijsheid en goedheid.
45. Waarin verschillen Zij echter van elkander?
De eeuwige Vader is de eerste persoon der Godheid, die van eeuwigheid den Zoon genereert; en alles goeds in alle schepselen uitwerkt door den Zoon en den H. Geest. De Zoon is de tweede persoon der Godheid, het Beeld, de Wijsheid en het Woord des Vaders, die van eeuwigheid door den Vader is gegenereerd, door Wien de Vader alles geschapen heeft en onderhoudt, die uit den schoot des Vaders gezonden is om het Evangelie bekend te maken, de menschelijke natuur aan te nomen en te worden Middelaar, Verlosser, Rechtvaardigmaker en Zaligmaker.
De Heilige Geest is de derde persoon van de Godheid, uitgaande van den Vader en den Zoon, die gezonden wordt om de harten der geloovenden in Christus te heiligen.
46. Wat is: in God gelooven?
Het is met zekerheid vaststellen, dat deze eenige ware God, die Zich geopenbaard heeft in de Kerk, de Heere is van alle schepselen, zoodat Hij met het hoogste recht met hen doen kan, wat Hij maar wil; dat Hij echter ons alzóó wel wil, dat alles, wat tot ons heil strekt, door ons van Hem mag verwacht worden.
47. Waarom noemt gij Hem VADER?
Ten eerste, omdat Hij de eeuwige Vader is van onzen Heere Jezus Christus; ten tweede, omdat Hij de Vader is der geloovigen, die Hij in Christus (tot kinderen) heeft aangenomen.
48. Waarom DEN ALMACHTIGE?
Omdat Hij alles, wat Hij wil, kan en doet, in hemel en op aarde, alzoo dat er niets buiten Zijn wil en besluit geschiedt. 49. Wat beteehent het: in Ood, als den Vader en den Almachtige, ie gelooven?
Het is: zeker te weten, dat Hij alles, wat tot onze zaligheid strekt, op de meest getrouwe en goedgunstige wijze, zoowel wil als kan tot stand brengen.
60. Waarom voegt gij erbij: DEN SCHEPPER DES HEMELS EN DER AARDE?
Omdat Hij alle andere dingen uit niet gemaakt heeft, en ze door Zijn tegenwoordigheid (=: macht) onderhoudt en door Zijn voorzienigheid bestuurt, tot Zijn verheerlijking en tot heil der Zijnen.
51. Heeft Hij dan ook de kwade dingen geschapen?
Alles wat God geschapen heeft, was zeer goed, maar de duivelen en de menschen hebben zich moedv/illig van God afgewend en zijn verdorven geworden.
52. Wat noemt gij Gods voorzienigheid?
Gods eeuwig, onveranderlijk, alwijs en zeer goed raadsbesluit, in overeenstemming waarmede alle dingen geschieden en tot verheerlijking van den Schepper bestierd worden.
53. Moet men zeggen, dat ook de boozen door God geregeerd morden?
Door Zijn macht en raadsbesluit werkt Hij door hen uit, wat Hijzelf wil, zoodat zij zonder Zijn wil zich zelfs niet bewegen kunnen, maar door Zijn genade en Heiligen Geest maakt Hij hen niet heilig noch leidt Hij hen.
54. Is God dan geen oorzaak van de zonden, die zij begaan?
Geenszins. Want God kan ook door de allerslechtsten niets anders dan het beste en meest rechtvaardige tot stand brengen en uitvoeren.
Dat zijzelf echter zondigen, terwijl God door hen werkt wat goed is, daarvan is niet de oorzaak Gods goede wil en rechtvaardig oordeel, maar de verdorvenheid, die in henzelf kleeft en die zij uit eigen beweging over Zich gehaald hebben.
55. Wat beteekent het: te gelooven in den Schepper dos hemels en der aarde?
Het is: verzekerd te zijn, niet slechts dat wij door God geschapen zijn, maar ook, dat wij door Hem gevoed en onderhouden worden met al het onze; dat alle dingen en alle schepselen zóó door Zijn hand gehouden en geregeerd worden, dat niets ons kan wedervaren dan wat naar Zijn goeden en voor ons heilzamen wil is.
G. B.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1938
De Reformatie | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 september 1938
De Reformatie | 8 Pagina's