GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eenige kantteekeniagen bij het „Rapport inzake tucht over doopleden".

I.

Er ware heel wat over de positie van „doopleden" in onze kerken te zeggen De beschouwing over hun positie i-aakt de heschouwing van heel ons kerkelijk instituut. Ik heb gewacht om eerst anderen, met name hen die over een eigen blad besohiltken hun gevoelen over dit rapport te doen uitspreken. Nu zit ik midden in de drukte verbonden aan afscheid nemen en verhuizen en kan daardoor niet een uitvoerig-e bespreking aan dit rapport wijden —• hoe zeer het dit verdient, maar ik wil toch aleer de synode samenlcomt eenige kanttcekeningen bij dit rapport maken. Ik laat ze hier volg3n.

Daar is gewis veel in het rapport waar we het allen hartelijk mee eens zijn. Als b.v. dat de doopleden tot de kerk behooi'en, zij zijn daarin door den Doop mee opgenomen, over hen moet dies ook tucht geoefend warden, hetzij' indirect door de ouders, of direct door onderwijzing en vermaning der kerk, veel en velerlei, lang en geduldig. Maar waar ik hier op wijzen wil is do.-ui-teindelijke ..excommunicatie", ja dan neen, en hoe. Bijzonder over' wat te doen met meelevende volwassen doopleden, onbesproken van wandel, maar niet komende tot het doen van belijdenis, ook na lang vermaan.

Ik wijis op het volgende.

1. Het „ontstellende", zooals het in de kerkelijke pers genoemd werd. Mannen als Rutgers en Bavinck, „mannen van de schouderen en opwaarts grooter dan wü" als eveneens in de kerkelüke pers gezegd werd, zouden van onjuiste opvattingen uitgegaan zijn, en een verkeerde basis aan het rapport in 1896 door de kerken aangenomen, gelegd hebben. Het besluit toen genomen zou op een onjuiste basis rusten en dies onhoudbaar zijn. Inderdaad, dit is wel „ontstellend". Niet enkel wat die mannen betreft, maar tucht over doopleden, naar dat rapport sinds 1896 uitgeoefend, zou dan in sommige gevallen op onjuiste wijze uitgeoefend ziJn.

De mogelijkheid, ja de waarschijnlijkheid, bestaat dat zooveel ons aangaat, mensohen buiten het koninkrijk Gods gesteld zijn, die naar het oordeel van dit rapport daar niet buiten geste ld haddenbehooren te worden. Inderdaad „ontsteUen'd". Hier mag wel met groote voorzichtigheid geoordeeld worden. En de zaak van alle kanten bezien worden. Er zit te veel aan vast! En dan neem ik het voor 'het rapport van 1896, wat zijn hoofd strekking en hoofd gronden betreft, op.

Ik wijs op den eersten grond waarin Rutgers en Bavinck zich, volgen® het huidig rapport, zouden vergist hebben.

Het huidig rapport wijist (p. 5, 6) op het besluit van de Dordtsche synode van 1578. Daarin ligt ook naar het getuigenis van het huidig rapport uitgesproken, dat als afvallige doopleden, na vermaand te zijn, hardnekkig blijven, „dan plaatsen zij zichzelven buiten het verbond Gods en zijn gemeente". Volgens het rapport van Rutgers en Bavinck hield deze uitspraak der synode van 1578 ook in, dat volwassen doopleden die niet tot openbare belijdenis kwamen, ook al was het, dat zij niet tot openbare afval kwamen, niet meer behoorden tot de gemeente, dat zy' wegertS' het achterwege blijven van „beiydenis en verbintenis" moesten geacht worden afvallig te zijn geworden. Volgens het 'huidig rapport moet die interpretlatie van het besluit van 1578 worden afgewezen, en verstaan, dat dit besluit zegt, dat alleen hardnekkige openbaar afvallige doopleden moesten beschouwd worden zonder excommunicatie buiten de gemeenschap der kerk komen te staan. Het huidig rapport is 'het eens met dat van 1896, dat in dit besluit staat dat kerkelijke excommunicatie slechts kan toegepast worden op degenen, die na belijdenis en verbintenis tot het H. Avoudmaal zijn toegelaten (t.a.p.). Nu, dit is m.i. de hoofdzaak van wat Rutgers en Bavinck willen beweren. Dit besluit van 1578 spreekt —' ik geef het de rapporteurs van het huidig rapport toe — alleen van openbaar afvalligen. Maar het zegt toch, dat doopleden niet geëxcommuniceerd kunnen worden. Zij plaatsen, zich in sommige gevallen zelve buiten het verbond. Iets dat door het 'huidig rapport als 'het gevoelen der Geref. Kerken van 1578 erkend wordt t.a.p. Dat is al een heel voornaam ding uit het rapport Rutgers-Bavinck. We laten de kwestie in het midden of onder „openbaar afvalligen" alleen doopleden met een goddeloos leven kunnen verstaan worden, of ook volwassen meelevende onbesproken van wandel zijnde doopleden, die niet tot het doen van belijdenis komen.

Waar ik hier op wijzen wil is op dat daareven genoemd punt: kunnen doopleden in den eigenlijken en gewonen zin ge-excommuniceerd worden? Dat beteekent: Excommuniceert de Kerk kinderen? Want de kerkelijke status van doopleden is die van kinderen. Van onvolwassenen. 'Dat is der doopleden staat, de kinder-staat (kinderen in het verstand als idioten en krankzinnigen, ad ziJn ze volwassen, inbegrepen). En dan zegt bet genoemde besluit van 1578 „neen, de kerk exdommuniceert geen kindere n".

Dat zegt ook de tweede grond van het rapport Rutgers-Bavinck. Dat wijst er op dat Voetius 'de „volwassen onvolwassenen" houdt vloor „incomplete" leden der Kerk.

„Daarmee is — zoo gaat het huidig rapport voort — de grondslag weggenomen van geheel de vérstrekkende redeneering in 't rapport van 1896, in Voetius' beschouwing naast incomplete leden „blijkbaar geen plaats is voor een derde soort, die bestaan zou uit „volwassene onvolwassenen", zoodat dus de gedoopte kinderen die niet tot belijdenis kwamen, geacht worden hun aanvankelijk lidmaatschap te hebben verloren" „Voetius zegt nergens, dat voor zulke volwassene gedoopten (die niet tot belijdenis-doen komen, v. L.) het incomplete lidmaatschap als vanzelf vervalt". Over het niet-spreken van Voetius over zidk een vervallen van het lidmaatschap zoo aanstonds. Hier alleen dit. Ik kan de juistheid der redeneering van 'het huidig rapport noch het gewettigde der conclusie inzien. Integendeel, dat „incomplete leden" is geheel in de lijn van de isynode van 1578. 'De d'oop'Ieden ziJn „incomplete" leden. Kerkelijk: 'Onvolwassen kinderen. Heb lang geduld, onderwijs, 'vermaan, maar eenmaal moet 'dat incomplete lid, als de jaren van compleet leven daar zijn, toch —• zal het een 'levend lid zijn — tot compleetheid komen. Anders blijkt het uit het niet tot compleetheid komen, dat het een dood tind-lid is. Denk aan Kuyper's beeld van het za, ad in den akker, dat, als de lente voorbü' is en de zomer daar is en niets op den akker openbaar wordt. Het huidig rapport aanvaardt deze term van Voetius 'van „incomplete" leden. Het wil dien term zelfs in ons kerkelijk spraakgebruik opgenomen hebben. Zie de voorgestelde afkondigingen p. 55 en verv. Dan moet het rapport ook de c on sequentie aanvaarden.

Deze is twee-erlei. Ten eerste dat doo'p-leden door 'hun zondig gedrag zich zelven uitsluiten; en ten tweede dat „incompleet" b 1 iJ v e n — terwijl reeds lang de jaren van compleet lid te moeten zijn gekomen zijn — en men daar dikvrijls op gewezen is —' len de kerk alle moeite daar voor gedaan 'heeft, — een reden is, en moet ziJn, van 'Zich zelf uit te sluiten. Anders gaat men vloor zulke volwassen meelevende 'doopleden, 'die niet tot het doen van belijdenis des geloofs komen, een: aparte positie, een derden status, in ons kerkelijk leven scheppen. En dit, vrees ik, zal de vrucht van het 'huidig rapport zijn. Ook al zoekt men het met vermaningen te voorkomen. Zie maar verder op.

J. VAOSf lONKHÜYZEN.

Een korte gedaehtenwisseling over cijfers en feiten,

Naar aanleiding van mijn artikel „Op weg naar een kerkelijke tstatistiek", voorkomende in het nummer van 31 December 1938, ontving ik eenige brieven ivan enkele lezers van dit Wad. Ik ben 'daarvoor zeer erkentelijk en 'gaarne maak ik gebruik van •de gelegenheid, mij: door de redactie van dit orgaan geboden, nog enkele opmerkingen te maken.

WiJ moeten, zeide ik, zien te komen tot een tabellarisch overzicht, dat jaarlijks kan worden gepubliceerd en waarvan elk lid onzer kerken behoorlijk kennis kan nemen. Immers tot het rechte gebed dat God aangenaam is behoort oolk 'dat wü „onzen nood en ellendigheid recht en grondig leeren 'kennen." Een nauwkeurig bijgehouden tabellarisch overzicht, doet dien nood onzen eigen kerkmenschen veel beter kennen — althans van een bepaalde zijde — dan de wel wat 'simpele gegevens ivan ons overigens voortreffelijk Jaarboek. En waar de nood wordt gekend, kan niet alleen het rechte gebed gebeden, maar ook de rechte daad gedaan worden.

Nu moet al aanstonds worden opgemerkt, 'dat men goed moet onderscheiden tusschen een statistisch overzicht van een plaatselijke kerk en een tabellarisch overzicht, dat de cijfers geeft van alle kerken saam. Ons was het in ons artikel juist om dat laatste te doen. Niet alsof de statistiek 'der plaatselijke kerken van belang ware ontbloot. Integendeel — nóg noodiger dan een generaal overzicht is dat iedere kerk afzonderlijk kennis neme van haar 'bizondere vreugden en nooden. Maar men 'begrijpt, dat een tabellarisch overzicht, gelijk dat door ons wordt voorgestaan, onmogelijk 'die volledigheid zich kan veroorloven als 'één overzicht van een plaatselijke kerk. Wat dit laatste aangaat kan bijvoorbeeld — gelij'k reeds eerder is geschied — worden gewezen op de uitnemende werkzaam'heden die de heer G. J. van de Poll als administrateur van de Gereformeerde Kerk te Utrecht verricht. 'Het is hoogst gewenscht, dat élke plaatselijke kerk op zoodanige wijze registreere hetgeen binnen haar kerkmuren plaats heeft. En ook is het mogelijk dat alle gegevens van de kerken op een centraal kerkelijk bureau worden opgenomen. Maar wil men een publicatie van alle kerken, dan moet men om redenen ivan overzichtelijkheid, plaatsruimte en kosten anders te werk gaan.

Reeds in het begin van het jaar 1938 'hebben 'de uitgevers van ons blad en schrijver dezes uitvoerig gecorrespondeerd en tenslotte ook geconfereerd over de mogelijkheid een kerkelijke statistiek, natuurlijk met de toestemming der redactie, op te nemen in ons Jaarboek. Van 'de wenschelijkheid, ja zelfs van de noodzakelijkheid, 'daarvan waren beiden overtuigd. Tot uitvoering van dit ivoornemen kwam het echter tot beider leedwezen niet. Economische motieven moesten 'helaas ook hier den doorslag geven. Men bedenke — wat ook schrijver dezes vóór zijn conferentie met 'den uitgever onbekend was —' dat een tabellarisch overzicht welhaast het duurste zetwerk is dat er bestaat. Daarbenevens eischt het verzorgen en bewerken van zu'lke tabellen een zeer uitvoerige en kostbare administratie. En zelfs bij een 'bescheiden vei'goeding ivoor den bewerker, die zooveel tijd 'hieraan zal hebben te besteden, is de uitgave van zulk een statistiek door particulieren niet mogelijk. 'Het is niet meer dan billijk, dat in zulk een geval de gezamenlijke kerken betalen voor hun gemeenschappelü'ke belangen. Het is niet één particuliere broeder, maar alle kerken samen die 'deze zaak zullen hebben te bekostigen. En als alle kerken bijdragen in de kosten — het behoeft niet eens veel te zijn — is de uitgave van een tabellarisch overzicht een vervulbare wensch.

Eén 'der brievenschrijvers vraagt ons waarom we in onze tabellen ook niet de doopleden gespecificeerd hebben in 'de twee geslachten: „mannelijk en vrouwelijk".

Waar wij aldus badden geteekend :

We brachten nu een willekeurige splitsing in de cijfers der doopleden. Op zichzelf bevat dit voorstel veel aanlokkelijks. Maar bij de samenstelling van onze proef tabel 'hebben we opzettelü'k deze splitsing vermeden. We stelden ons immers voor een uitgave,

ffaarin iedere feerk één langen regel in 20U nemen. In ons model was die regel 28 cm. lang. Dat kan natuurlijk wel bij een dergelijke publicatie. Poor bovenbedoelde iverder gaande splitsing wordt de regel vijf centimeter langer. Dat is — mede in verband ]]iet een andere, belangrijkere verlenging, zie beneden _- toch eenigermate een bezwaar. En niet ten onrechte 20U nu menige lezer zeggen, dat we de gegevens aldus moesten registreeren:

En dan vs^ordt die regel 15 cm. langer, dus in totaal 43 cm. En dat is toch al te lang, afgedacht nog van de enoraie kostenverhooging, die hiervan onvermijdelijk het gevolg zou zijn. Iets anders is natuurlijk de vraag of elke plaatselijke kerk niet in haar archieven en bescheiden deze splitsing behoort door te voeren. Natuurlijk moet dat.

Een lezer uit de stad van ons voorbeeld stelt de vraag of we de kolom „aansluitingen" niet moeten splitsen in twee afdeelingen, n.l. één voor hen, die uit een andere kerk, niet tot de Gereformeerde Kerken behoorend, tot ons overkomen; en één voor hen, die tot geen kerk behoorend, eventueel met hun kinderen, werden gedoopt. De gedachte was door ons vroeger reeds ovenvogen. We stelden haar ter zijde, omdat er nog een derde categorie is onder de aansluitingen, n.l. die personen, die wel gedoopt zijn, maar tot géén kerk behooren, en aldus de toelating tot de gemeenschap der kerk begeeren. De geachte criticus wil zoo gaarne één kolom hebben voor degenen, die door evangelisatiearbeid tot ons komen. Maar gezien het feit, dat de evangelisatie-arbeid ook gedoopten betreft, kan zijn voorstel niet ten volle worden verwerkelijkt. We stellen daarom het volgende voor:

Stel dat het eventueele tabellarisch overzicht er zal komen, en de toetredingen aldus zullen worden geregistreerd, dan moet men dus bedenken, dat de eerste afdeeling alleen die personen registreert, die met hun kinderen werden gedoopt. De tweede afdeeling omvat dan zoowel de gedoopte, die uit een andere kerk als die, welke uit géén kerk tot ons komen. Een verder gaande splitsing lijkt ons voor een overzicht van alle kerken niet wenschelijk.

De kolom „onttrekkingen" is theoretisch ook vatbaar voor splitsing. Natuurlijk is er onderscheid tusschen hen, die zich naar een andere „kerk" begeven en hen, die breken met allen godsdienst. Doch dit onderscheid gaat dezen personen alleen aan. Niet de kerk, aan welker toezicht zij zich onttrekken, en die van het moment hunner onttrekking af niet meer verantwoordelijk is voor hun kerkelijk lot en geen oog meer kan houden op hun kerkelijk leven. Niemand weet waar Demas is gebleven. Zonder verder hierover uit te vrijden, deelen we mede, dat o.i. onder de kolom onttrekkingen moeten worden samengevat a. leden, die tot een andere kerk niet tot de Gereformeerde Kerken behoorend overgingen, b. leden, die op andere wijze zich onttrokken, c. belijdende leden, die door den kerkdijken ban werden afgesneden, d. doopleden, die na tuchtoefening van het doopledenregister werden afgevoerd.

Ons werd toegezonden: „Stand van het ledenaantal der Gereformeerde Kerk van Zandvoort". Dit is een gestencild inlegblaadje, dat jaarlijks bij het „Weekbericht" dier kerk wordt ingevoegd. De stand wordt in deze tabel zeer duidelijk aangegeven, zoowel wat de doopleden als de belijdende leden aangaat. Maar van het tot-stand-komen van dien stand is uit deze tabel niets op te maken. D.w.z. over den loop der kerkelijke bevolking, inkomst en vertrek, aansluiting en onttrekking, doop en belijdenis, is in deze statistiek niets te vinden. Dat is te betreuren, temeer waar men toch vrijwel met dezelfde moeite en kosten deze gegevens kan inlasschen.

Met een geringe wijziging kunnen onze kerken, gebruik makend van het schema in het Oudejaarsnummer van dit blad, dit aan eigen gebruik dienstbaar maken. Men teekene daartoe dit schema op een groot stuk wit papier, men brenge daarin desgewenscht de in dit artikel voorgestelde wijziging aan, plakke dit vel papier op een stuk karton en men heeft voor zijn eigen kerk reeds een duidelijk tabellarisch overzicht, dat b.v. onder (ie kerkeraadsleden kan circuleeren of dat kan worden opgehangen in één der lokaliteiten. Alleen verwissele Dien voor zulk een plaatselijk overzicht den plaatsnaam en het tijdvak, aldus:

Op deze wijze kan men dus zonder eenige kosten en met geringe moeite den gang van zaken gedurende 25 of 40 jaar aangeven. Vindt men deze specificatie te uitgebreid of te onvolledig, dan kan men zijn gegevens ook rubriceeren volgens het model van tabel 1 of tabel 3.

Tenslotte nog iets over de statistiek, haar waarde en haar waardeloosheid. Sommigen hebben gezegd: over het innerlijke loven zeggen deze cijfers zoo weinig. En we stemmen onmiddellijk toe, dat de statistiek keurig netjes, tot in de puntjes, verzorgd kan wezen, .terwijl er toch aan het kerkelijke leven iets of zelfs veel hapert. Wij stemmen echter niet toe, dat deze cijfers geen innerlijke waarde hebben. De hypocrieten kan men er niet uit aflezen. Maar 'sZondags in het kerkgebouw en aan den disch des Verbonds kan men die evenmin ontdekken. Doop — openbare belijdenis — onttrekkingen en aansluitingen —• zij allen zeggen in onze kerken over het innerlijke leven dezer personen juist zooveel als de kerk weten moet en beoordeelen kan. Ieder voelt dat b.v. in het hervormd kerkgenootschap de zaken er anders voor staan. Het lidmatenboek is er zeer dik, en de cijfers van een eventueele statistiek bereiken daar een enorme hoogte. Heeft niet Amsterdam de grootste protestantsche gemeente van heel de wereld? Maar de openbare belijdenis betreft in dit genootschap slechts de „geest en hoofdzaak" der confessie. M.a.w. in zulk een genootschap zeggen cijfers niets. Maar in de kerk, die het Woord bedient, en de heiligheid der sacramenten handhaaft, en die geen spitsvondigheden van „geest en hoofdzaak" op haar schuldenlijst plaatst, in die kerk kunnen cijfers poëtisch worden.

De wordende Kerk behoeft de registratie van haar wording. Er groeit een volk, het volk, dat het geklank kent. En die groei moet als het werk des Allerhoogsten worden geregistreerd.

Maar de geworden Kerk, die niet meer groeien kan, maar vol-groeid is, heeft geen statisticus meer noodig. Cijfers kunnen daar niet meer spreken, de feiten zelf zingen en jubelen er hoog boven uit: een schare, die niemand tellen kan, lovende en prijzende God. Hoe dierbaar zijn die wonderdaan. Zij zijn onmogelijk na te gaan. Zou ik die tellen? 'kZou veeleer 't der korrelen zands bepalen.

A. M. LINDEBOOM.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's

STEMMEN UIT ONZE KERKEN

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 21 juli 1939

De Reformatie | 8 Pagina's