GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VAN HET HEERLIJK AMBT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VAN HET HEERLIJK AMBT

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hoe maak ik mijn preek?

III.

Wat ik tenslotte nog wil noemen als te behooren tot de' zielsgestalte, die bij mij moet worden gewonden, als ik mij zet tot het maken van mijn preek, dat is: blijdschap, groote blijdschap.

Preeken is zulk heerlijk werk. Van welken kant ik het ook bekijk.

Alleen al deze gedachte, dat preeken beteekent: „de boodschap, die God, de Hoogc, de Heerlijke God, de God des Verbonds, Jehovah, mij, kleine, zondige menscli, heeft meegegeven, over te brengen aan Zijn volk, het volk des Verbonds; dat i k daarivoor door dien God gebruilit word; — dat is zóó wonder, dat het bedcnlcen daarvan mij ellce week meer vervullen moet met blijdschap; met huiverende blijdschap, goed, maar toch met blijdschap'. Een andere kant is dit.

Tot pi-eeken geroepen te zijn beteeli-ent: elke week opnieuw er zijn opzettelijk werk van te moeten en te mogen maken, zich loezig te houden met — zich in te denken in de Heerlijldieid des Heeren, zooals ons die in Zijn Woord tegenscliittert, om, als die Heerlijkheid zich straks voor ons heeft ontsloten, daarvan te spreken tot de gemeente.

Daarin krijgt het profeetschap', waarmee de Paradijsmensch bekleed was, waartoe ieder geloovige, in Christus, weer geroepen en bekwaamd is, zulk een ontzaglijk hoogen exponent.

Daarin is onzegbare zaligheid; dat stelt ons, zoovaak wij preeken, naast de engelen, die zalig zijn in het: „heilig, heilig, heilig roepen"; dat beteekent, in den vollen zin des woords, een stuk hemelleven op aarde.

En zoviden wij daartoe niet, telkens weer, met groote blijdschap, moeten ingaan?

Toch wilde ik gaarne op een andere, een derde zijde, vollen nadruli Igggen. Ik bedoel dit.

Onze Heere Jezus Christus is de Verlosser der gansche wereld.

Hij heeft op Zich genomen gansdi Gods creatuur idoor de diepten van zonde en vloek heen te leiden naar de heerlijkheden van het Nieuw-Jeruzalem, hel Nieuwe Paradijs.

De gi-ondslagen voor dat werk heeft Hij gelegd in de dagen Zijner vernedering.

Voor het overige is Hij de eeuwen door bezig wat Hij in beginsel tot stand heeft gebracht, uit te werken, tot alles omvattende heerschappij te brengen.

Hierbij voegt Hij Zichzelf mede-arbeiders toe. Die mede-arbeiders zijn wij. Zijn volk; wij, die 'door Zijn werk van den dood zijn verlost en toekomstige burgers van het Nieuwe Jeruzalem zijn geworden.

Het doet er niet toe, welke taak ik jn het leven

heb. Of ik dominé ben of bakker of kruidenier of handelsmagnaat of minister of tramconducteur of timmerman of leeraar of onderwijzer —, in het trouw volbrengen van mijn roeping ben ik medearbeider van Christus in Zijn arbeid, waardoor Hij de wereld voortstuwt naar haar heerlijke bestemming.

Deze waarheid geeft aan elk eerlijk werk hemelsche schoonheid; dat in te zien maakt het mogelijk in zijn werk, wat het ook is, hoe eentonig, hoe gering in vergelijldng met anderer levenstaak, met liefde en blijdschap bezig te zijn.

Voor het werk van den dienaar des Woords^eldt dat evenwel üi zeer bijzondere mate.

Iemand zei eens tegen mij: „man, wat is dat preeken toch mooi werk; dat is niet leven, , dat is leven-beheerschen.

Ik begreep, eerlijk gezegd, toen nog niet precies wat hij daarmee bedoelde.

Later heb ik dat klaarder leeren zien. Het is immers dit.

Preeken beteekent, in dit verband: a. het verlossingswerk van Christus ia de hoorders, tot steeds volkomener heerschappij te brengen, de zonde in hen af te breken, hen steeds meer te vormen tot burgers van de wereld der toekomst.

b. deze hoorders te bevestigen bij liet inzicht en hun hoe langer hoe klaarder te doen worden het inzicht, d a t zij, in hmi speciaal levenswerk, mede-arbeiders hebben te zijn van Christus. e. den hoorders te leeren verstaan, op welke wijze zij hun levenswerk hebben te volbrengen om daarin nu ook inderdaad mede-arbeiders van Christus te wezen.

Het lijkt mij toe, dat wij het preeken veel te veel hebben laten opgaan in een ons bezig houden met de vraag: „hoe wordt een mensch zalig en , —, wordt gij, mijn hoorder, wel z^lig.

Zeker, dat element mag in de prediking niet ontbreken; immers iemand, die in Christus niet verlost is, kan Zijn mede-arbeider niet wezen. Maar wee ons wanneer wij de prediking hierin laten opgaan.

Dan maken wij tot doel, wat God heeft bedoeld als middel om lot het doel te geraken; dan zetten wij den mensch in het middelpunt, üiplaats van den Heere God en Diens eere.

Dan vergeten wij wal er staat geschreven: „dat wij verlost zijnde uit de hand onzer vijanden. Hem dienen zouden zonder vreeze, in heiligheid en gerechtigheid al onze dagen."

De vraag naar eigen verlost zijn mag in de gemeente van Christus geen vraag zijn. De prediking moet daarvan uitgaan, wijl zij wortelt in Gods Verbond en juist dat uitgaan van het verlos t-z ij n der hoorders moet die hoorders er toe brengen, op grond van Gods belofte, die verlossing ook werkelijk te grijpen.

De eigenlijke inhoud van de prediking moet zijn, het verloste volk zijn rijkdom en roeping te laten zien en op de bele^dng daarvan aan te dringen. Dan krijgen wij ruimte voor die drie punten, die ik daar zooeven noemde en dan zien wij de geweldige heerlijkheid van preeken.

Dan verslaan wij, dat terwijl ieder ander mensch in de vervulling van zijn levenstaak Christus' medearbeider is, ik, als prediker, in het levenswerk van al mijn hoorders, Christus' mede-arbeider mag wezen.

Voor den prediker is het mede-arbeider zijn van Christus, in vergelijldng met dal van anderen, honderdvoudig, duizendvoudig, vergroot. Dat is zóó iets groots, dal ik de heerlijkheid daarvan niet óp kan.

Dat moet mij zóó beroeren, dal ik niet laten kan, zoovaak ik weer met een preek begin, te zeggen: „Heere, Heere, ik dank U, dal ik dit doen mag; wat is het kostelijk.

De studeerkamer moet de plaats zijn, waar telkens trilt de melodie van het: 'k Heb anderen al de rechten van Uw mond Met lust verteld, hen vlijtig onderwezen. Uit al den schat van 'tgi-oole wereldrond Is nooit die vreugd in mijn gemoed gerezen, Die 'k steeds in Uw getuigenissen vond, Door mij betracht en and'ren aangeprezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's

VAN HET HEERLIJK AMBT

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 8 maart 1940

De Reformatie | 8 Pagina's